Na een belachelijk week door een nog belachelijker tweet over een zogenaamde incident in de trein met twee zogenaamde vriendinnen is Baudet nogal door de mand gevallen.
Baudet ziet zichzelf als de erfgenaam van Pim Fortuyn. En daar heeft hij volkomen gelijk in. Ze zijn alle twee warrige denkers, grossieren in apocalyptische toekomstvisioenen en ze zijn even narcistisch.
Op het moment dat Pim Fortuyn werd doodgeschoten door de dolgedraaide dierenrechtenactivist Volkert van der Graaf, op 6 mei 2002, was Thierry Baudet eerstejaars rechtenstudent aan de Universiteit van Amsterdam. Geschokt door deze moord en de reacties van tal van studenten en docenten van deze ‘linkse’ universiteit, las hij in de maanden daarop vrijwel alle boeken van Fortuyn, en hij raakte diep onder de indruk van het gedachtegoed van deze zelfbenoemde redder des vaderlands. Dit is een impressionabele leeftijd, en het lezen van slecht doordachte, beroerd geschreven en demagogische lectuur kan dan blijvende schade opleveren. Bij Thierry Baudet is dit duidelijk het geval.
Baudet beschouwt zichzelf als dé politieke en intellectuele erfgenaam van Pim Fortuyn, en daar valt inderdaad veel voor te zeggen. Zijn tirades tegen ‘de elites’, de Haagse politici die elkaar de bal toespelen, tegen ‘Europa’ en tegen de moslims die ‘onze cultuur’ bedreigen, lijken inderdaad sterk op het populistisch gebral van Fortuyn. Toch zijn dit tamelijk oppervlakkige overeenkomsten, die sterk afhankelijk zijn van de politieke en maatschappelijke omstandigheden van het moment. Er is echter nog een diepere verwantschap: het intellectuele gehalte van beide heren.
Een echte intellectueel is iemand die vraagtekens zet bij de communis opinio
Een echte intellectueel is iemand die vraagtekens zet bij de communis opinio, die het vanzelfsprekende ter discussie stelt, die ook zijn eigen opvattingen stelselmatig tegen het licht houdt. Veel mensen die zichzelf als intellectueel beschouwen voelen zich echter heel onprettig in deze per definitie eenzame rol en willen graag ‘ergens bij horen’, willen deel uitmaken van een beweging. Dat is de reden waarom in de twintigste eeuw veel intellectuelen ervoor kozen zich aan te sluiten bij politieke bewegingen die beweerden op te komen voor ‘het volk’, en hun denkbeelden conformeerden aan de dogma’s van die clubs.
Pim Fortuyn was in zijn jonge jaren een marxist van het meest simplistische soort. Als docent ‘marxistische sociologie’ aan de Rijksuniversiteit Groningen gaf hij zijn studenten begin jaren zeventig een buitengewoon eenzijdige literatuurlijst op, zonder de meer geavanceerde marxistische denkers, maar met vooral veel teksten van Lenin, Stalin en Mao Zedong. Behalve dat deze eenzijdige, dogmatische flauwekul niet bijdroeg aan het ontwikkelen van een kritische intellectuele attitude, had het abominabele betonvlechtersproza waarin veel van die teksten waren geschreven een funeste invloed op Fortuyns schrijfstijl. Deze bleef zijn leven lang bedroevend en is door socioloog en publicist Dick Pels gekarakteriseerd als ‘quasi-bijbelse popiejopietaal’.
De CPN en andere communistische partijtjes en sektes waren ondemocratische, dogmatische clubs, waarin een open intellectueel debat onmogelijk was. Het marxisme-lenisme was een platvloerse leer die door handig gegoochel met het begrip ‘dialectiek’ voor alle maatschappelijke verschijnselen een verklaring had en precies wist hoe de geschiedenis zich zou voltrekken. En wanneer dat toch niet zo bleek te zijn, was ook daar altijd weer een perfect sluitende ‘dialectischmaterialistische’ verklaring voor. Wanneer de feiten niet in overeenstemming waren met de theorie, werd niet de theorie bijgesteld of verworpen, maar werden de feiten ontkend of zo verwrongen dat ze de theorie toch ‘bewezen’.
De vergelijking met het eenentwintigste-eeuwse populisme dringt zich onmiskenbaar op, en het is duidelijk dat Fortuyn blijvend getekend is door de slecht verteerde marxistische ideologie. Hij is altijd een warrig denker gebleven, die moeiteloos tegenstrijdige uitspraken deed, en hij beschikte over een fundamenteel ondemocratische persoonlijkheid, wat zich later uitte in een verbijsterende persoonlijkheidscultus.
Wat ook typerend was voor het communisme, waren de apocalyptische beschrijvingen van de werkelijkheid. Hoewel de Nederlandse arbeiders inmiddels biefstuk aten en een tv, koelkast en autootje hadden, leefden ze volgens de communisten in de grootst mogelijke ellende en werden ze op onmenselijke wijze onderdrukt. En hoewel de welvaart snel steeg, stond het kapitalisme permanent op instorten. Toen Fortuyn in 2001 besloot politicus te worden was het vertrouwen in het tweede kabinet-Kok enorm groot en leek Nederland op bijna misselijkmakende wijze tevreden, wat hem er niet van weerhield om eindeloos te blijven oreren over ‘de puinhopen van acht jaar Paars’ en ons land af te schilderen als een failed state.
Ruim vijftien jaar na de dood van Fortuyn vent Thierry Baudet een soortgelijke boodschap uit. Ook in zijn ogen is Nederland een door een dictatoriale ‘linkse elite’ geknecht land, waarin hardwerkende burgers krom moeten liggen om onafzienbare hordes asielzoekers in de watten te leggen, zielige bejaarden in armzalige verzorgingstehuizen tot hun knieën door de eigen urine waden, en een miljoen moslims in het geniep kromzwaarden slijpt en bomgordels in elkaar knutselt. En de oplossing voor deze onbeschrijflijke ellende is eenvoudig. ‘Het volk’ dient ‘de politieke elite’ weg te vagen en al zijn vertrouwen te stellen in de grote populistische leider, die immers als enige naar ‘de mensen’ luistert en vervolgens de natie zal loskoppelen van het boze buitenland. Weg met alle handelsverdragen en die enge EU, op naar het paradijs! Hoe zoiets in zijn werk gaat, kunnen we sinds 20 januari 2017 gadeslaan in de Verenigde Staten.
Evenals Fortuyn mag Baudet ‘dr.’ voor zijn naam zetten, maar net zoals zijn grote voorbeeld is hij geen echte intellectueel. Van werkelijk kritisch en zorgvuldig denken, van intellectuele integriteit, is bij hem geen sprake. En net zoals Fortuyn in kringen van sociologen niet serieus genomen werd, zo lopen serieuze juristen, filosofen, politicologen en historici met een grote boog om Baudet heen. Dat hij kon promoveren op zijn in 2012 verschenen De aanval op de natiestaat geldt in academische kringen nog altijd als schandaal. Dit boek is namelijk geen nuchtere, wetenschappelijke analyse van een helder gedefinieerd probleem, maar een politiek pamflet.
Op schrille toon beweert Baudet dat de Europese Unie de ontmanteling van de soevereiniteit van de afzonderlijke lidstaten beoogt, dat met de natiestaat ook de rechtsstaat ten onder zal gaan, en dat er in Europa een burgeroorlog dreigt. En dit alles gaat niet ‘per ongeluk’, maar is het resultaat van een samenzwering door ‘de elites’. Met behulp van dubieuze cijfers probeert hij aan te tonen dat er de voorgaande jaren sprake was van massa-immigratie, terwijl enorme aantallen hoogopgeleide Nederlanders het land verlieten, hoewel CBS-materiaal laat zien dat dit niet klopt. Voeg hierbij nog de vele selectieve voorbeelden (het verzwijgen van het feit dat het vooral conservatieven waren die aandrongen op een verenigd Europa) en de methode van guilt by association (eindeloze citaten van nazi’s die ook één Europa wilden), en je hebt een beeld van het ‘wetenschappelijk gehalte’ van Baudets dissertatie.
Uiteraard is Baudet niet echt dom – naar eigen zeggen heeft hij het gymnasium ‘met twee vingers in de neus’ gehaald –, maar wat je hem als vermeende ‘intellectueel’ kwalijk mag nemen, is dat hij schaamteloos speculeert op de domheid van anderen. In een uitvoerig interview dat in de zomer van 2017 verscheen in HP/De Tijd zegt hij over zijn kortstondige academische carrière namelijk eerst dat hij wegens zijn ideeën een ‘beroepsverbod’ had gekregen, waarmee hij bedoelt dat hij geen college meer mag geven en voor NRC Handelsblad geen columns meer mag schrijven. Nu impliceert de term ‘beroepsverbod’ dat de overheid verhindert Baudet zijn vak uit te oefenen, terwijl het hier gaat om universiteiten en een krant die weinig in hem zien. Maar goed, dit kun je nog opvatten als typisch voorbeeld van de opgeklopte retoriek waar Baudet zo dol op is. Veel krasser is dat hij even verderop in hetzelfde interview vertelt: ‘Ik ben overigens zelf gestopt bij de universiteit en de krant omdat ik er geen perspectief meer in zag. Ik zag er te weinig beweging en ik dacht: ik krijg die mensen toch niet mee.’
We hebben hier dus te maken met een teleurgestelde jonge academicus, die verdrietig of boos is dat niet meteen iedereen spontaan begint te applaudisseren als hij iets te berde brengt, maar die het kennelijk nodig vindt deze deceptie om te buigen tot slachtofferschap. En hierbij gaat hij ervan uit dat zelfs de lezers van een maandblad als HP/De Tijd zoiets niet doorhebben. Is dat nu pure berekening – je kunt ‘het volk’ alles wijsmaken – of komt dit voort uit een narcistische persoonlijkheid? Bij een narcist staat immers de eigen beleving altijd centraal en worden persoonlijke ervaringen altijd gezien als objectieve feiten.
Ik voel me geweldig, dus ik bén ook geweldig. Ik voel me belazerd, dus ik bén ook belazerd. In datzelfde interview doet Baudet enkele uitspraken die in deze richting lijken te wijzen.
Zo hangt hij een larmoyant verhaal op over zijn vreselijke middelbareschooltijd, toen hij besefte dat hij veel intelligenter, gevoeliger en cultureler was dan zijn klasgenootjes, en er ‘heel veel genezingswerk nodig was om te herstellen van die kutschool en de enorme geestelijke leegte waar mijn leeftijdgenoten van bevangen waren’. Om het gemaltraiteerde wonderkind te troosten nam zijn vader hem mee op een ‘poëziereis’ door Duitsland, waar hij zich kon laven aan het werk van Goethe, Rilke, Beethoven en andere Germaanse cultuurreuzen.
Uiteraard heeft hij enorm geboft met zo’n warm en liefderijk gezin, maar een erg realistische kijk op mens en maatschappij heeft hij er niet aan overgehouden, en bovendien is zijn ego hierdoor opgeblazen tot Himalayaanse afmetingen. Op de vraag van de interviewer of hij zichzelf als een echte leidersfiguur ziet, bevestigt hij dat volmondig, om eraan toe te voegen: ‘Als ik mezelf terugzie, sprekend in de Kamer of in geschreven stukken, denk ik heel vaak: mijn god, wat is dit goed.’ Ook is hij er heilig van overtuigd dat zijn meningen gewoon feiten zijn: ‘Ik heb gelijk en anderen hebben ongelijk.’
Niet alleen in zijn narcisme lijkt Baudet op Pim Fortuyn – die met zijn Palazzo di Pietro een monument van wansmaak en zelfvergoding oprichtte –, maar ook de brutale demagogie lijkt hij van hem te hebben afgekeken. Terwijl Fortuyn met droge ogen durfde te beweren dat Nederland één grote puinhoop was, twittert Baudet zonder blikken of blozen dat ‘onze perfide elites ons gasgeld hebben besteed aan de gevolgen van de massa-immigratie’. Hoewel zijn meningen feiten zijn, zal hij er nog een hele dobber aan hebben om deze bewering cijfermatig te onderbouwen – vooropgesteld dat hij het de moeite waard vindt om dat te doen. Evenals Pim Fortuyn – die zijn promotiediner belangrijker vond dan het verdedigen van zijn proefschrift – is Baudet helemaal niet geïnteresseerd in feiten en argumenten.
Veel liever grossiert hij in huiveringwekkende angstvisioenen en loze beschuldigingen, zoals op de eerste partijdag van Forum voor Democratie: ‘Het Westen lijdt aan een autoimmuunziekte. Een deel van ons organisme – een belangrijk deel: ons afweersysteem, datgene wat ons zou moeten beschermen – heeft zich tegen ons gekeerd. Op elk vlak worden we verzwakt, ondermijnd, overgeleverd. Kwaadwillende, agressieve elementen worden ons maatschappelijk lichaam in ongehoorde aantallen binnengeloodst, en de werkelijke toedracht en gevolgen worden verdoezeld.’ Los van het feit dat deze terminologie angstwekkend veel lijkt op wat de nazi’s riepen over ‘volksvreemde elementen’ en ‘parasieten’ die het lichaam van de arische volksgemeenschap aantastten, moet je wel over een ongebreidelde fantasie beschikken om dit te bedenken.
Voorlopig gaat het nog heel goed met Nederland, en de meeste mensen beseffen dat
Toch lijkt Baudet dit werkelijk te geloven, en in dit verband hanteert hij ook graag de term ‘cultuurmarxisme’. Volgens Baudet hoopte ‘links’ – waartoe hij tegenwoordig ook de VVD rekent – lange tijd dat het kapitalisme ineen zou storten doordat de arbeiders hun Verelendung niet meer pikten, maar omdat dit niet is gebeurd proberen ‘de perfide elites’ hun doel nu op een andere manier te bereiken. In plaats van de economische strijd wordt door de ‘cultuurmarxisten’ een culturele strategie gevoerd.
In een interview met De Nederlandse Boekengids uit februari van dit jaar formuleerde hij dat als volgt: ‘Alleen wanneer we een volkomen vervreemding forceren kan de wereldrevolutie nog worden gerealiseerd. Vandaar de atonale muziek, de afschrikwekkende bouwsels die onze stadssilhouetten ontsieren, maar ook het enthousiasme voor massa-immigratie en politieke megaprojecten zoals de EU.’ Nog afgezien van het feit dat het natuurlijk vreemd is dat ‘de elites’ blijkbaar uit zijn op een volksrevolutie, die een einde zou maken aan hun geprivilegieerde positie, is het ook wel enigszins bedenkelijk dat de laatste ‘denker’ – al was hij eigenlijk meer een ‘doener’ – die een uitvoerige theoretische verhandeling over het cultuurmarxisme schreef, niemand anders was dan Anders Breivik.
Wat Baudet met zijn Forum voor Democratie hoopt te bereiken is niets anders dan, zoals hij het in HP/De Tijd noemt, een ‘conservatieve revolutie’. Dat hij dit vage begrip tot nog toe niet heeft uitgewerkt is al niet echt sterk, maar merkwaardig is vooral dat dit haaks staat op wat Baudet vroeger beweerde. Aan het begin van zijn carrière als publieke intellectueel heeft hij, samen met Michiel Visser, twee bundels geredigeerd met degelijke, informatieve portretten van conservatieve denkers van de achttiende tot en met de twintigste eeuw. Hij noemde zichzelf toen nadrukkelijk een conservatief, en volgens hem was dat niet iemand die tegen de vooruitgang was, maar die zich wel fel kantte tegen het idee van een revolutie. Conservatisme was in zijn optiek ‘zoiets als de met water en bloemen gevulde vaas voorzichtig willen verplaatsen’. Hoewel deze benadering nogal eenzijdig is – over het verversen van het water en het vervangen van uitgebloeide bloemen wordt immers niets gezegd – lijkt dit toch niet te verenigen met een pleidooi voor een ‘revolutie’.
In het Duitsland van de jaren twintig en dertig was konservatieve Revolutioneen verzamelterm voor allerlei groepen en groepjes die zich fel keerden tegen de democratie en pleitten voor een militaire revanche op de winnaars van de Eerste Wereldoorlog. We mogen aannemen dat Thierry Baudet iets anders bedoelt, net zoals hij onder ‘cultuurmarxisme’ wellicht iets anders verstaat dan de nazi’s onder Kulturbolschewismus, en met de ‘kwaadwillende, agressieve elementen [die] ons maatschappelijk lichaam in ongehoorde aantallen [worden] binnengeloodst’ niet de Joden bedoelt die in de propaganda van Joseph Goebbels als ratten werden voorgesteld. Nederland anno 2017 is niet Weimar anno 1933. Maar de warrigheid van deze opvattingen, en Baudets overduidelijke minachting voor feiten en redelijke argumentatie, zijn niet louter lachwekkend, ze stemmen ook tot nadenken. Hoe groot is de kans dat heel veel mensen hierin trappen? Voorlopig gaat het nog heel goed met Nederland, en de meeste mensen beseffen dat ook. Tenzij er zich een of andere catastrofe voordoet en de totale paniek uitbreekt, mogen we ervan uitgaan dat de meeste Nederlanders toch intelligenter zijn dan Thierry Baudet.