Wat bezielt de Europese Medicijnen Autoriteit (EMA) toch om bij de keuring van covid-vaccins zonder enige verklaring zo traag te opereren als ze doet? Terwijl dat niet alleen de geloofwaardigheid van de EU, maar ook de interne samenhang van de Unie begint aan te tasten.
Op zaterdag 27 februari meldde het radionieuws dat Tsjechië besloten had om, in navolging van Hongarije, Rusland om levering van het Spoetnik-vaccin te vragen. Het land wilde niet langer wachten op goedkeuring ervan door de EU-medicijnwaakhond EMA, terwijl de eigen Tsjechische instantie er zijn zegen al aan gegeven had. Twee dagen later volgde Slowakije het voorbeeld van z’n westerbuur. In het licht van de catastrofale covid-besmettingscijfers in beide landen was het een begrijpelijke stap, maar ze betekende ook nieuwe scheurtjes in het weefsel van onderlinge verbondenheid van de landen van de Europese Unie. En dat is ronduit gevaarlijk. EU-haters zullen het anders zien, maar een sterke en eensgezinde EU biedt echt de beste kansen op een voorspoedige toekomst en ook de beste garantie op onze geopolitieke vrijheid en veiligheid. De laatste Nederlander die werkelijk geloofde dat ons land het achter zijn dijken op zijn eentje zou kunnen rooien in de boze buitenwereld, was Mussert in de jaren dertig van de vorige eeuw. Hitler moest daar destijds al hartelijk om lachen. En toen hadden we Indië nog.
Koren op de molen
In hetzelfde nieuwsbulletin werd ook gemeld dat het zogenaamde Jansen-vaccin in de Verenigde Staten was goedgekeurd, en dat de EMA, op 11 maart, dus bijna twee weken later, “hoogstwaarschijnlijk” ook zijn fiat zal geven, waarna de bestelde vaccins uitgeleverd kunnen gaan worden. Niet duidelijk werd wat de rechtvaardiging voor die twee weken extra vertraging was. Wel duidelijk is dat de kennelijke traagheid van de EMA-procedure koren op de molen is van iedereen die de EU een kwaad hart toedraagt: Eerst afgetroefd door de Britten, nu door de Amerikanen, en dan nog niet voortmaken, laat staan duidelijk uitleggen waarom het allemaal zo veel langer moet duren? Neem het de mensen eens kwalijk als ze hun vertrouwen in de instituties van de EU verliezen.
Het verbreken van de eenheid door Tsjechië en Slowakije is een veeg teken, omdat het niet op zichzelf staat. Er zijn meer staten in de oostelijke helft van de EU die zich als het uitkomt weinig aan de Unie gelegen laten liggen, met name Hongarije en Polen. De staten daar zijn op Hongarije en Roemenië na allemaal Slavisch-talig, net als Rusland, en maakten tot 1989 zonder uitzondering deel uit van het door de Sovjetunie geleide Warschaupact. Dat is weliswaar inmiddels alweer dik dertig jaar geleden, maar de sporen ervan zijn nog allerminst uitgewist. Hoewel de Oost-Europese landen begin jaren negentig hun vreugde niet op konden dat ze van de sovjetknoet verlost waren en zich bij de Europese Unie mochten aansluiten, zijn er toch nog diepgaande banden en ingesleten gedachten en gewoontes. Vanuit Praag is Moskou dichterbij, vertrouwder en verstaanbaarder dan Brussel. De democratische traditie is er aanzienlijk zwakker en autoritaire tendensen zijn er dieper geworteld dan in het westelijk deel van de EU.
Voor de staten van Oost-Europa is de Unie daarom vooralsnog toch vooral een middel om economisch uit het slop te komen, cultureel verwestersen is er veel minder bij. De immateriële waarden die aan de westerse welvaart ten grondslag liggen springen nu eenmaal minder in het oog, en worden daarom ook minder gewaardeerd – heel duidelijk is dit te zien bij een flink deel van de bevolking van Polen en Hongarije, maar zeker ook binnen de politieke elite daar.
Onbewoond eiland
De snelle toelating van de Oost-Europese landen tot de EU in de jaren 90 was begrijpelijk en misschien zelfs onvermijdelijk. Maar het zorgde wel voor een heel andere, minder ideële en historische betrokkenheid bij het project dan die van de oude leden, en zelfs voor een tamelijk cliëntelistische houding. Tot overmaat van ramp gebeurde dat alles ook nog in het tijdperk waarin het Europese project, los van het spektakel van de Oost-Europabank van Jacques Attali, zo ver in ambtelijke gezapigheid was weggezakt dat elke zichzelf respecterende journalist liever naar een onbewoond eiland werd verbannen dan naar het correspondentschap te Brussel. Het waren de jaren waarin ene Boris Johnson, correspondent te Brussel van de Daily Telegraph, uit pure balorigheid rare stukjes over de EU-voorschriften voor de kromheid van bananen uit zijn duim zoog, die nog breed geloofd werden ook. De oude Gemeenschap was als Unie afgegleden tot een mistige en muffe, bedillerig bureaucratische machine, waar niemand iets van begreep en die steeds minder mensen interesseerde.
Dat veranderde gelukkig in 2005 met de mislukte poging om iets als een Europese grondwet tot stand te brengen. Frankrijk en Nederland serveerden het verdrag in kwestie per referendum af, maar gek genoeg keerde de EU en wat zij deed juist door dat debacle terug in het bewustzijn van de Europeanen. Sindsdien is het belang van en de belangstelling, voor de Unie alleen maar toegenomen, zowel in positieve als in negatieve zin. Brussel is allang geen journalistiek verbanningsoord meer.
Nationalistische dromers
Maar nu dreigt, getuige de solistische acties van voormalige Oostbloklanden en groeiend wantrouwen in het Westen, de boel opnieuw te verzanden. Het gebrek aan “smoel” tegenover de rest van de wereld, zowel diplomatiek als militair, blijft ook na zo veel jaren een hinderlijke en kwalijke zwakte. De uittreding van het Verenigd Koninkrijk heeft veel kwaad gedaan – buiten ieders schuld, maar toch. In de migratiecrisis speelt Europa een onduidelijke, mogelijk discutabele rol, en in de coronacrisis betoont Europa zich op het steunfonds na vaag, traag en weinig flexibel. Dat alles tast het vertrouwen aan en maakt het nationalistische dromers gemakkelijk om de relevantie van de EU in twijfel te trekken. Wat in de afgelopen jaren wél goed is gelukt, zoals het flink opknappen van Oost-Europa, het gedeeltelijk temmen van tech-giganten en het opvangen van de Eurocrisis, is alweer vergeten. Er moet wat veranderen, en snel ook.
Toch is dit geen pleidooi voor het zomaar daadkrachtig opruimen van allerlei ogenschijnlijke hinderpalen voor vlotte politieke besluitvorming, zoals het vetorecht van de lidstaten. Dat vetorecht heeft een heel goede en belangrijke functie. Het dwingt de grote lidstaten om terdege rekening te houden met de belangen van de kleintjes, waar anders maar al te gemakkelijk overheen gewalst kan worden – een van de dingen waar eurosceptici terecht voor vrezen. Het gaat ook niet zozeer om een politiek of ideologisch tekort, zoals dat waar de EU in de jaren 90 onder leed.
Mentaliteit
Waar wel iets aan moet veranderen is de naar binnen gekeerde en zelfvoldane bureaucratische attitude die de Brusselse machinerie kenmerkt, en die uitstraalt naar de flankerende instituties als de EMA. Dat niemand daar blijkbaar beseft dat de bevolking behoefte heeft aan heldere en duidelijke uitleg over waarom dingen zo lang duren, dat is de kern van het belangrijkste probleem van de EU: niet het gebrek aan geloofwaardigheid naar buiten toe, hoe ernstig dat ook is, maar een groeiend gebrek aan vertrouwen onder de eigen bevolking.
En nee, dat is geen communicatieprobleem. Het is absoluut geen zaak van gelikt “beter uitleggen”, al dan niet door een meneer met een witte baard en een onze-lieve-heercomplex. Het is een kwestie van mentaliteit. Een kwestie van besef van de eigen rol, functie en verantwoordelijkheid binnen de organen van de EU. Dat besef moeten Von der Leyen en haar commissie er als de sodemieter bij hun instanties in gaan slaan. Opschudden die tent, de mattenklopper er overheen dat het stof er aan alle kanten uitvliegt. Dat helpt niet alleen om in het westen het vertrouwen te herstellen en te verstevigen, maar betrekt op termijn ook de mensen in het oosten beter bij de gezamenlijke zaak.