Niemand belichaamde de witte onschuld waar Gloria Wekker over schrijft zo goed als Pim Fortuyn, de man die politiek Nederland op zijn kop zette door hardop de racistische dingen te zeggen die vele witte Nederlanders ook dachten, maar niet durfden toe te geven. De man wiens verhaal over onze “eigen identiteit”, onze “eigen kernnormen en -waarden” nu in ieder partijprogramma is terug te vinden.
Innocence speaks not only of soft, harmless, childlike qualities […] it is strongly connected to privilege, entitlement and violence that is disavowed
– Gloria Wekker, White Innocence
Ach, Pim Fortuyn. De nostalgie, het verlangen dat je bijna kan proeven als men over hem praat. Leefde hij maar nog, dan hadden we tenminste niet zo’n schreeuwlelijk als Geert Wilders aan het hoofd van de grootste extreemrechtse partij in Nederland.
We vergeten voor het gemak even dat Fortuyn in 1997 al begon over het spook der ‘islamisering’, dat overigens geen centimeter is opgeschoten sindsdien. We vergeten ook dat hij het grondwettelijk verbod tegen discriminatie op wou heffen. En dat hij de grenzen wou sluiten voor alles en iedereen (“wat mij betreft nul [vluchtelingen]”), inclusief een hypothetische moeder met drie kinderen die vlucht omdat haar man vermoord is? Daar hebben we het al helemaal niet over. Over de doden niets dan goeds.
Pim “de islam is een achterlijke cultuur” Fortuyn was gewoon een zinnige, aardige, charismatische man, die heel toevallig bijna exact dezelfde mensenrechten schendende posities had als Geert Wilders nu. Maar hij kon er wel bij lachen.
Racisme zonder neonazi’s
In de jaren ’90 waren bepaalde vormen van racisme not done, of in ieder geval niet in het publieke debat, niet te expliciet. Bij de aanklacht tegen Hans Janmaat wegens racisme observeerde de Officier van Justitie nog dat de “versluierende tekst” van de Centrumpartij het onderliggende racisme verborg, en juist daarom gevaarlijk was. Zowaar een erkenning dat racisme meer is dan rechterarm strak voor je uit houden en een beetje naar boven richten.
Nu moeten we niet te lovend doen over de antiracistische jaren ’90. Zowel de politiek als de media als het bedrijfsleven waren spierwit, en de racistische sentimenten waren misschien iets minder expliciet, ze waren net zo goed alomtegenwoordig. Toen Philomena Essed met haar baanbrekende werk Inzicht in alledaags racisme kwam, werd zij in NRC Handelsblad voor ‘warhoofd’ uitgemaakt door Hans Moll, die zich terecht afvroeg of er zo weinig recensies waren omdat mensen vooral bang waren om voor racist uitgemaakt te worden. Zoals Flavia Dzodan al duidelijk maakte: het huidige racisme is niet nieuw.
Veel van de weerzin tegen Hans Janmaat kwam dan ook niet voort uit een oprecht antiracisme, maar uit de zweem van neonazisme die rond de man hing. Waarschijnlijk vanwege al die neonazi’s die in zijn partij rondliepen, wie weet. Maar toen Janmaat van het podium verdween, kwam de charismatische professor Fortuyn naar voren— en diens compagnons voldeden helemaal niet aan het beeld van de barbaarse knokploegracist. Die aardige man een racist, dus een nazi?
Bij Janmaat wist iedereen heel goed dat hij zich vooral uit PR-overwegingen probeerde te distantiëren van neonazisme. Fortuyn onderhield geen banden met neonazi’s, en het leek ook duidelijk dat hij — zuiver theoretisch gezien — racisme niet vond kunnen. In hetzelfde interview waarin hij zei “er komt geen islamiet meer binnen!”, waarin hij zei dat “Antilliaanse jongeren” (Nederlandse burgers, dus) teruggestuurd moesten worden, zei hij ook dat hij elke vorm van discriminatie op basis van “ras, godsdienst, enzovoort” veroordeelde. Hij was wel racistisch, maar hij zei van niet, en hij was van de juiste kleur, klasse en opleidingsniveau om er mee weg te komen. Daardoor maakte hij ook ruimte voor anderen om zijn voorbeeld te volgen.
Witte onschuld: het maakt niet uit hoe racistisch wij doen, het kan niet racistisch zijn — wij zijn onschuldig, en wij veroordelen racisme. Het zelfbeeld van de Nederlandse witte burger is zo anti-racistisch dat haar acties per definitie niet racistisch zijn. Het gevolg is een soort racisme zonder racisten, zoals Eduardo Bonilla-Silva schrijft.
Pim gaf ons onschuld
Fortuyn verwoordde het alledaags racisme waar veel mensen in alle lagen van de witte bevolking het mee eens waren, en hij stelde ze gerust: maak je geen zorgen, dat is helemaal geen racisme, dat is helemaal geen discriminatie, het is gewoon logisch. Natuurlijk heb je een hekel aan ‘Marokkanen’, natuurlijk vind je die moslims maar bedreigend, natuurlijk moet je niets van vluchtelingen hebben, dat maakt je geen nazi, dat maakt je geen racist, dat maakt je gewoon Nederlander. Fortuyn haalde het beperkte sociale stigma rond het expliciet uitspreken van bepaald racistisch gedachtegoed weg. Als zo’n aardige, geleerde man zegt dat dit geen racisme is, dan is dat toch ook zo? We hoeven helemaal niet bang te zijn voor de belediging van racisme, die is toch onzin.
En daar waren de overweldigend witte politici, journalisten en andere prominenten ook wel blij mee. Kees Sorgdrager, die decennialang politiek journalist voor de NOS was, verwoordde Fortuyns vermeende onschuld perfect in de Andere Tijden aflevering Pim en Zijn Volk II:
“Dat [Pim Fortuyn] van racisme werd beschuldigd vind ik zo’n onzin. Het enige wat hij zei is dat het anders leidt tot ongemak als je allemaal Marokkanen in je portiek hebt wonen. Dat vinden mensen niet prettig. Dat vind jij niet prettig en dat vind ik ook niet prettig. We hebben niks tegen Marokkanen, maar het weefsel van zo’n buurt moet wel intact blijven, en als dat niet zo is… Het is zo’n elementaire, eenvoudige wijsheid. Het heeft niets met racisme te maken.”
Dit stukje tekst fascineert mij. Het zit vol met tegenstrijdigheden en ontwijkingen. Dat je het niet prettig vindt om “allemaal Marokkanen” in je buurt te hebben is een manifestatie van racisme. Met dat ‘het weefsel van zo’n buurt’ bedoel je gewoon ‘witheid’. Dat deze gevoelens bestaan bij witte Nederlanders is een teken dat racisme diepgeworteld is, niet dat het opeens wijsheid is geworden.
Maar je ziet ook hoe de solidariteit van witheid werkt. Sorgdrager betrekt de interviewer en de default witte kijker in zijn racisme. “Dat vind jij niet prettig”, beslist hij. Het is niet genoeg dat Sorgdrager het zelf niet prettig vindt, en dat Fortuyn dat ook niet prettig vindt, het moet een waarheid zijn die gedeeld wordt door iedereen — of in ieder geval iedere witte Nederlander. Iedereen die het daar niet expliciet mee eens is, is in Sorgdragers ogen niet eerlijk over zijn gevoelens.
Witte politieke correctheid
Dat is ook een (de?) aanklacht tegen het fantoom van politieke correctheid: lul niet zo, doe eens eerlijk. We vinden toch eigenlijk allemaal hetzelfde? We vinden allemaal dat ‘Marokkanen’ niet prettig zijn, dat moslims potentiële terroristen zijn, dat zwarte mensen minder ontwikkeld zijn dan witte mensen. Ieder wit persoon die het daarmee zegt oneens te zijn, liegt, volgens dit discours.
Politieke correctheid —antiracistische en feministische normen aanhangen — is dan een verraad van het pact van witte solidariteit, het pact dat zegt dat wij witte mensen gewoon beter vinden, het pact dat zegt dat Marokkaanse Nederlanders niet alleen onprettig gevonden worden, maar het ook ‘gewoon’ zijn.
Klagen over verstikkende politieke correctheid om het antiracistische debat te verstikken. Wij zijn niet racistisch, dus zijn die klachten over racisme ongegrond en al helemaal niet oprecht, dus verstikken ze het ‘echte’ debat, dus moeten wij die klachten onderdrukken. Allemaal om de witte onschuld te beschermen.
De witte onschuld en de aanklacht tegen ‘politieke correctheid’ (lees: antiracisme) zijn niet het gevolg van Pim Fortuyn maar, zoals Gloria Wekker duidelijk maakt, een gevolg van eeuwen aan koloniale politiek en cultuur. Fortuyn was eerder het gevolg van witte onschuld dan andersom. Maar sinds Fortuyn is die onschuld— en de agressieve rechtvaardiging ervan — een steeds groter onderdeel van het publieke discours geworden.
Witte onschuld
Wekkers witte onschuld is een heel nuttig concept om het Nederlandse discours te analyseren. Het is uitstekend toepasbaar op Fortuyn en de afgelopen vijftien jaar van racistische, islamofobe politiek. Misschien is dat ook waarom zo veel columnisten haar onderuit proberen te halen — er gaat geen week voorbij zonder dat er ergens in een landelijke krant een misplaatste lezing van Wekkers werk verschijnt. Haar analyse stelt de gehele status quo ter discussie, en dat is altijd moeilijk te verwerken voor mensen die sterk aan de norm zijn verbonden.
“Alle witte mensen zijn helemaal niet schuldig”, schreeuwen de columnisten — tegelijkertijd toegevend dat ze geen reet van Wekkers betoog hebben begrepen, en de diepgewortelde cultuur van witte superioriteit zodanig hebben geabsorbeerd dat ze hem niet meer kunnen zien.
Dat witte onschuld als concept zo nuttig is maakt het extra teleurstellend dat ik Wekker weinig zie voorkomen in de betogen van witte columnisten die het wel met haar eens zijn, of in ieder geval aan haar kant proberen te staan. Terwijl zij de diversiteit aan de Universiteit van Amsterdam probeert te verbeteren, en studenten en wetenschappers van kleur een plaats probeert te geven, doen veel witte columnisten alsof hun (vaak oppervlakkige) antiracistische kennis uit het luchtledige komt aanwaaien. Zo werkt witheid ook: het intellectuele werk van mensen van kleur wordt geanonimiseerd, en de manier waarop witte columnisten hun brood kunnen verdienen, zoals Trudy van Gradient Lair beargumenteert. Ironie: de mensen die het niet met haar eens zijn lijken Wekker vaker te citeren (foutief, dat wel) dan de mensen die het wel met haar eens zijn.
Wekker presenteerde een van de eerste antiracistische analyses die specifiek was toegespitst op het Nederlands racisme, en het gebrek aan verdere gestructureerde analyse maakt het moeilijker om duidelijk te maken wat er gebeurt, en hoe de historische lijnen lopen. Het blijft te vaak bij de waan van de dag, waarbij mensen als Fortuyn uit het zicht verdwijnen, waardoor we kunnen doen alsof Geert Wilders steeds extremer wordt, en niet in 2007 al de Koran wou verbieden.
Witte onschuld: historische gebeurtenissen worden gebagatelliseerd, vervormd, en de banden met de huidige situatie ontkend. Nederland is onschuldig, kolonialisme was niet zo belangrijk, iedereen bedreef slavernij, Fortuyn zei redelijke dingen, en Wilders is maar een recent fenomeen. Er gebeurt van alles, maar het systeem zelf, de norm zelf, witheid zelf blijft altijd buiten schot.