Ik loop een dag mee met de dienstdoende neuroloog, een van oorsprong Hongaarse vrouw die accentloos Nederlands spreekt, om het ziekenhuis te leren kennen. Op de spoedeisende hulp wordt een 92-jarige vrouw binnengebracht met een groot infarct in de linker hersenhelft. Ze is niet in staat om te spreken en begrijpt niets van wat er tegen haar gezegd wordt. Haar rechterarm valt slap langs de smalle ligtafel van de CT-scan, en haar rechterbeen ligt in een onnatuurlijke houding naar buiten gedraaid. Het is een beeld dat ik al ontelbare malen heb gezien. De neuroloog onderzoekt haar, niet meer dan een rituele handeling omdat iedere neuroloog in één oogopslag ziet wat er aan de hand is. Zoals ook iedere neuroloog weet dat op deze leeftijd iedere verdere behandeling niets meer toevoegt en het lijden alleen maar verlengt.
Maar zonder enige terughoudendheid wordt routinematig de hele batterij aan diagnostisch geweld op haar losgelaten. Een CT-scan van de hersenen, een CT-angiografie om de bloedvaten in het brein in beeld te brengen, en een CT-perfusie scan om te zien of er nog levensvatbaar hersenweefsel is dat gered kan worden. Er blijkt echter nauwelijks nog brein over te zijn om überhaupt nog te redden, omdat er inmiddels evenveel hersenvocht als hersenen te zien zijn op de CT-scan. Een ‘klotskop’ zoals wij in de opleiding pleegden te zeggen. Geen grap te grof, want zonder bijtende humor kan men de dagelijkse wandeling met de Dood niet maken. Na alle onderzoeken wordt ze naar de verpleegafdeling gebracht, om haar daar op te tuigen met een blaaskatheder en een maagsonde, alvorens haar af te voeren naar het verpleeghuis, het aardse buitenhuisje van de Man met de Zeis. Alwaar ze gevaccineerd wordt tegen COVID-19, mocht dit nog niet gebeurd zijn.
Op de verpleegafdeling ligt een man van ver in de tachtig opgekruld in een bed, de ogen wijd opengesperd. Hij ziet echter niets, en ziet ook ons niet meer. Zijn door de Tijd letterlijk tot op het bot afgekloven benen steken door het laken heen, als ware het tentstokken onder een tentdoek. Hij ademt zwaar, een infuuslijn verdwijnt onder het laken.
Ik heb het zo vaak gezien, veel te vaak, in ziekenhuizen in Duitsland en steeds vaker ook in Nederland. Het is de dieptreurige aanblik van het laatste kleine beetje leven van wat ooit een mens was. Dit hoopje ellende wordt behandeld voor een longontsteking, en ja, ook hij werd tegen het SARS-CoV-2-virus gevaccineerd.
Rituelen zijn zo oud als de mensheid zelf. Volgens Mattias Desmet zijn het ceremoniële handelingen die bij voorkeur geen ander nut hebben dan het onderling verbinden van de leden van de stam.
Dit is het moderne Ritueel van de Sjamanen in de Witte Jas.
Vierenvijftig jaar is ze, het restje mens dat ik in bed zie liggen, in afwachting van haar 2e kuur tweede-lijns chemotherapie. Haar stralende persoonlijkheid is langzaam weggevreten door een kwaadaardige hersentumor en de daarop volgende behandelingen. Na twee hersenoperaties, 30 bestralingen en meer dan een half jaar chemotherapie is ze aan één kant van haar lichaam volledig verlamd, en is zich letterlijk niet meer bewust van de wereld die zich links van haar bevind. Ze herkent de gezichten van haar kinderen en man niet meer, die herkenning volgt pas als ze de stem van haar kinderen of man hoort. Bovendien meent ze overal bekende gezichten te zien, ook al zijn het volstrekte vreemden, hetgeen al tot enkele gênante situaties heeft geleid. Ze kan niet lopen, ternauwernood in een rolstoel zitten, niet zelfstandig eten en niet haar eigen billen afvegen.
Haar dochter zegt dat er ”geen 5% meer over is van de vrouw die zij als haar moeder kende”. Desondanks is ze toch eenmaal behandeld met lomustine, een chemotherapeuticum met een gemiddelde overlevingswinst van 1 à 2 maanden. In het allergunstige geval.
Mijn verbijstering is groot: hoe heeft het zover kunnen komen? Ik spreek met haar, met haar kinderen en haar ouders. Ze willen zo graag dat de ziekte stabiliseert, ook al is er van hun moeder c.q. dochter vrijwel niets meer over. Ik vertel haar, haar kinderen en haar ouders wat ze te verwachten heeft van verdere behandeling. Zowel de neuroloog voor wie ik waarneem als ook de oncoloog hebben tot op dat moment niet met haar en haar familie besproken dat er een moment komt dat verdere behandeling niet zinvol meer is. En dat zij de spaarzame tijd die haar nog rest beter met familie en vrienden door kan brengen. Drie weken later overlijdt ze, aan een second opinion komt ze niet meer toe.
De oudste neuroloog en ik lopen samen visite op de afdeling neurologie op een zaterdagochtend. In de hoek zitten zes hoogbejaarden, vijf vrouwen en een man. Als ik ‘goedemorgen, dames en heer’ roep, kijken er twee vrouwen op, waarvan ik er één ‘goedemorgen’ hoor mompelen. De andere vrouw kijkt dwars door ons heen, en enkele seconden later knikt haar hoofd weer naar voren, om terug te keren naar de schemertoestand tussen het hier en het hiernamaals.
Als we teruglopen naar de kamer van de verpleegkundigen kijkt de neuroloog even opzij en zegt: “En deze mensen worden ook nog gevaccineerd tegen influenza”. We lachen allebei kort en schudden ons hoofd.
De waanzin was al veel langer onder ons. Ik, en met mij vele anderen, zagen het wel, maar konden er nog berustend om lachen. Omdat we er geen kwaad in zagen, alleen onnozelheid en onnadenkendheid.
Het lachen is ons echter nu wel vergaan, omdat de waanzin de overhand heeft gekregen.
Waanzin is als een kwaadaardige tumor: zo lang deze beperkt blijft tot één lokatie kan ze nog gemakkelijk uit het lichaam gesneden worden, in de hoop dat er zich geen tumorcellen naar andere lichaamsdelen verspreid hebben. Wacht men te lang, dan wordt de tumor te groot en verspreiden de tumorcellen zich door het lichaam.
Als de tumor zich eenmaal uitgezaaid heeft, sterft deze pas als zijn gastheer sterft. Als waanzin zich te ver heeft verspreid onder de mensen, kan alleen het sterven van de maatschappij dit nog stoppen.
Follow the Science. De Nieuwe Ideologie. De Nieuwe Religie.
Zoveel onnozelheid. Zoveel onnadenkendheid.
En God keek hoofdschuddend toe.
En lachte.