Nederland heeft als natie twee verschillende belangen bij de Nederlandse pensioenfondsen. In de eerste plaats dat het gespaarde geld goed belegd wordt zodat de pensioengerechtigden aan hun trekken komen. Daarvoor is een deskundig en betrouwbaar controle apparaat nodig. In de tweede plaats is het pensioengeld altijd een bron van nationale financieringen geweest, voor staatsleningen van rijks- en lagere overheden.
Op dat laatste punt liepen de belangen van pensioenfondsen en overheid lang parallel. Een veiliger belegging dan een staatslening aan een goed georganiseerd en welvarend land als Nederland is er niet. Maar daar is de laatste jaren wat de klad ingekomen.
Dat heeft twee oorzaken. De eerste is dat het totale pensioenvermogen te groot is geworden voor de Nederlandse markt. De tweede is de rentestand die momenteel praktisch nul is geworden. Dat maakt beleggen in staatsobligaties minder aantrekkelijk.
De pensioenfondsen beleggen om die reden al een tijdlang niet meer hoofdzakelijk in rentedragende waarden en veel meer in onroerend goed en in aandelen. Ik weet niet precies meer wanneer, maar een behoorlijk aantal jaren geleden, wilden de fondsen toestemming om in het buitenland te gaan beleggen. Daar was van overheidszijde toen weinig animo voor. De controle werd dan lastiger en natuurlijk zou het ook ten koste kunnen gaan van de goedkope staatsleningen.
Maar uitsluitend beleggen in Nederland was ook toen al praktisch niet meer mogelijk. Tegenwoordig is nog maar 14% van het pensioenvermogen in Nederland belegd. De overheid hier doet wel haar best de fondsen te bewegen meer in Nederlandse opkomende bedrijven te investeren maar echt afdwingen kan ze dat niet. Wel is duidelijk dat haar invloed in dat opzicht nog kleiner wordt als de controle en misschien ook nog de fondsen zelf Nederland verlaten voor een andere plek binnen de EU. Dat zou onder de vigeur van de nieuwe richtlijn mogelijk zijn.
Dat er aan de andere kant van Brusselse zijde geprobeerd wordt om een Europese markt voor pensioenfondsen te creëren is niet iets waar die fondsen zelf zich tegen zullen verzetten. In een eerder stadium heeft de Nederlandse overheid zich daar wel tegen verweerd, vooral met het argument dat het Verdrag van Lissabon het beheer over pensioenfondsen aan de lidstaten toewijst.
Maar het verdrag is op dat punt niet erg duidelijk. Op zich is het niet gek dat Europa zowel de controle over de pensioenen als de marktregulering naar zich toetrekt. Dat hoort op het eerste gezicht tot de Europese taken. Het probleem lijkt vooral te zijn dat het Nederlandse pensioenstelsel nogal uniek is en dat men er in Brussel onvoldoende verstand van heeft.
De nieuwe pensioenrichtlijn is de z.g. IORP II. IORP betekent Institutions for Occupational Retirement Provision, wat staat voor instellingen voor bedrijfspensioenen.
IORP 2 is er voor alle Europese bedrijfspensioenen, terwijl er maar vier of vijf landen in de Unie zijn met een stevig systeem van collectieve bedrijfspensioenen en Nederland in zijn eentje, meen ik, 60% van vermogen in die sector voor zijn rekening neemt.
In het Europese jargon zijn de pensioenen verdeeld in drie pijlers. De eerste pijler zijn de AOW-achtigen, d.w.z. sociale stelsels waar geen opbouw aan ten grondslag ligt, maar waarvan de kosten worden omgeslagen via een premiestelsel, dat als een vorm van belasting kan worden beschouwd. De derde pijler zijn de aanvullende pensioenen die veel lijken op lijfrente verzekeringen en die een veel sterker individueel karakter hebben.
IORP II gat dus over de tweede pijler waar maar vier of vijf landen in de Unie iets aan doen. Dat is een systeem waarin de verzekerden wel persoonlijke aanspraken hebben maar waar geen juridisch afgezonderd vermogen tegenover staat. Daar zijn de pensioengerechtigden noodzakelijk onderling solidair. Als er onvoldoende vermogen zou zijn voor de tegenwoordige gepensioneerden dan krijgen ze toch hun volledige pensioen en dat gaat dan ten laste van de reserves van anderen, met name dus van de jongere gerechtigden die nog aan de opbouw bezig zijn.
Over dat systeem is niet zo lang geleden in Nederland al veel te doen geweest en het is begrijpelijk dat de mensen er hier niets voor voelen dat de pensioenfondsen met hun geld naar het buitenland trekken en dat het toezicht erop in handen van minder deskundigen komt en dat de solidariteit zich vervolgens uitbreidt tot heel Europa. Zover rijkt domweg die solidariteit niet. Het ligt niet erg voor de hand om die 1400 miljard euro aan Nederlands pensioenvermogen zomaar uit handen te geven.
Een kenmerk van de tweede pijler is dat er geen juridische scheiding tussen vermogens van de afzonderlijke pensioendeelnemers plaats vindt, waardoor de ene pensioenregeling binnen hetzelfde pensioenfonds de andere onder omstandigheden kan subsidiëren.
Die onderlinge subsidiëring tussen pensioendeelnemers is een uiting van wat we “solidariteit” noemen, een fundament van ons pensioenstelsel. Die solidariteit wordt wel binnen Nederland gevoeld, maar met de rest van de acht en twintig lidstaten van de EU zijn we zover nog niet.
De officiële reden die men in Brussel geeft voor die uitgebreide IORP richtlijn is dat het mogelijk is zo tweede pijlerpensioenen in heel Europa te harmoniseren. Dat zou handig zijn voor multinationals die nu per land verschillende pensioenregelingen hebben. Maar voor tweede pijler contracten heb je werkgevers en werknemers nodig die samenwerken in plaats van vechtend over de straat te rollen. De verschillen in Europa op dat punt zijn simpel te groot. Omdat Duitsland heeft bedongen dat het niet mee doet, zou Nederlands in zijn eentje moeten opkomen voor de belangen van de noordelijke landen. Dat lijkt geen erg goed uitgangspunt.
Waarom Nederland heeft nagelaten om net als Duitsland een uitzonderingspositie te bedingen op dit punt is mij een raadsel. Ik ben bang dat de toenmalige staatssecretaris Kleinsma onvoldoende alert is geweest en dat het departement waar zij mede leiding aan gaf niet tot het beste hoort wat we hier in Nederland hebben.