Het covidcertificaat heeft voorlopers gehad. Tijdens epidemieën in het verleden waren er documenten die mensen toelieten om aan quarantainemaatregelen te ontsnappen.
Een “gezondheidspas” als bewijs dat men niet ziek is, bestaat al eeuwen. De oudste bekende exemplaren dateren uit de 15e eeuw. In die tijd was de pest de grote boosdoener. Deze zeer besmettelijke ziekte dook midden 14e eeuw op en doodde toen misschien een derde van de Europese bevolking. Maar ook later bleef de pest nog eeuwen de mensheid teisteren.
De oorzaak van deze ziekte – een bacterie die zich via vlooien en knaagdieren verspreidt – was toen totaal onbekend, maar men besefte al snel dat mensen die erdoor getroffen zijn, anderen kunnen besmetten. Pestlijders isoleren – quarantaine – was de enige maatregel om te vermijden dat de ziekte zich verder verspreidde. Hele dorpen en steden werden soms tijdelijk van de buitenwereld afgesloten.
In die omstandigheden was het natuurlijk moeilijk om zich te verplaatsen. Reizigers werden gewantrouwd. Daarom leverde de overheid van de stad of streek waar de reiziger vandaan kwam soms een document af waarin gegarandeerd werd dat er daar geen besmetting was en dat de drager van het document wel degelijk gezond was.
Deze eerste gezondheidscertificaten (het woord “certificaat” komt van het Latijn certum facere, oftewel zekerheid verschaffen) waren met de hand geschreven door de arts die de betrokkene onderzocht had. Soms kwam er een notaris aan te pas. Na het ontstaan van de drukkunst verschenen er gedrukte exemplaren, waarbij de naam van de betrokkene moest worden ingevuld. Al bij al zijn er zeer weinig van bewaard gebleven, want zo’n attest was niet lang geldig.
Een “gezondheidspas” was dus niet meer dan een verklaring dat de houder van de pas gezond was, niet dat die niet ziek kon worden. Een volgende stap kwam pas in de 19e eeuw.
Gele koorts op Gibraltar
Gibraltar, de Britse kolonie op de indrukwekkende rots op de zuidkust van Spanje, kreeg in 1804 voor het eerst te maken met een epidemie van gele koorts. Dat is een tropische ziekte, die meestal na enkele dagen vanzelf geneest maar waarbij een minderheid van de patiënten overlijdt.
De gele koorts woedde hevig onder de bevolking van de Britse kolonie. Al snel stapelden de lijken zich op in de straten van Gibraltar.
Artsen vermoedden dat de ziekte zich snel kon verspreiden doordat de meesten van de enkele duizenden inwoners van de rots samengehokt leefden in nauwe woonkazernes. Men nam toen aan dat gele koorts door direct contact onder mensen werd overgedragen. Tegenwoordig weten we dat de oorzaak ligt bij een virus dat zich van mens tot mens verspreidt via bloedzuigende tropische muggen. Hoe dan ook, bij dicht op elkaar levende mensen kan er besmetting op grote schaal gebeuren.
Toen de gele koorts in 1810 opnieuw uitbrak, lieten de autoriteiten een kamp aanleggen op de landtong die Gibraltar met het vasteland verbindt, om daar de getroffenen te isoleren. En met succes. De epidemie kwam daarna nog enkele keren terug. Intussen was het duidelijk dat wie de gele koorts overleefde, niet opnieuw ziek kon worden.
Bij een nieuwe uitbraak van gele koorts in 1828 – de vijfde al – vielen er zeer veel slachtoffers. De autoriteiten keerden toen de quarantaine om: de zieken bleven in hun woningen en de 4000 inwoners die niet ziek waren, moesten naar een kamp naast de rots verhuizen.
De omstandigheden in het kamp zorgden ervoor dat de ziekte zich daar niet verder verspreidde. Maar de isolatie duurde vier maanden en veroorzaakte heel wat ongemakken. Om de situatie wat te verlichten, werd een certificaat ingevoerd waarmee mensen die van de ziekte genezen waren, zich vrij van Gibraltar naar het kamp konden verplaatsen, en omgekeerd. Ze waren immers immuun.
Van pokkenbriefje tot gele pas
Intussen was er ook al sprake van vaccins. De Engelse arts Edward Jenner ontdekte in 1796 de koepokinenting als een efficiënt middel om te voorkomen dat mensen met pokken werden besmet (veel eerder was er in Azië een primitieve vorm van vaccinatie tegen pokken bekend, de inoculatie). Dat was een enorme vooruitgang, want de pokken waren zowat de meest dodelijke van alle besmettelijke ziekten: men schat het totaal aantal mensen dat aan pokken is gestorven op een half miljard.
De koepokinenting werd al snel op grote schaal toegepast. Napoleon organiseerde in zijn rijk, waartoe het latere België behoorde, grootscheepse vaccinatiecampagnes voor het leger en ook voor de burgerbevolking.
In het Koninkrijk der Nederlanden (met het latere België) werd vaccinatie in 1823 verplicht voor schoolgaande kinderen. Elk kind dat naar school ging moest een vaccinatiebewijs voorleggen. In Nederland sprak men van het “pokkenbriefje”. Al zou Nederland, onder druk van een overwegend protestants-christelijke anti-vaccinatiebeweging, die verplichting later weer afschaffen.
Dit soort maatregelen verspreidde zich in de loop van de tijd, zeker toen bleek hoe efficiënt vaccinatie tegen de pokken was. In de Verenigde Staten eisten sommige staten een vaccinatiebewijs voor scholieren en overheidsambtenaren. Zelfs particuliere bedrijven en clubs deden dit. Vaak was het litteken van vaccinatie vaak voldoende als bewijs. Uiteindelijk voerden veel landen een verplichte vaccinatie tegen pokken in voor iedereen. België deed dat pas in 1946. Eigenlijk veel te laat, want de pokken waren hier toen vrijwel verdwenen. Later werd ook vaccinatie tegen polio verplicht.
Intussen eisten sommige landen dat reizigers die het land binnenkwamen een attest voorlegden dat ze tegen pokken waren gevaccineerd. Na de Tweede Wereldoorlog voerde de Wereldgezondheidsorganisatie de “gele pas” in. Deze pas, officieel het Internationaal Vaccinatiecertificaat, is een boekje waarin de aard en de datum van het vaccin wordt genoteerd.
De gele pas in nog altijd verplicht om bepaalde landen te bezoeken. Veel tropische landen eisen een bewijs van vaccinatie voor tegen gele koorts, soms ook tegen cholera of polio. De pas was in de eerste plaats bedoeld tegen de pokken, maar deze vreselijke ziekte is intussen uitgeroeid. De vaccinatie heeft dus zeker haar nut bewezen.