
Van Hongarije tot Frankrijk: het extreemrechtse gedachtegoed in Europa groeit.
Europa Gedreven door bezuinigingen, anticommunisme en steun van liberale elites.
“Als het kapitalisme de crisis niet oplost, herinneren mensen zich misschien het socialisme”, reflecteerde Gyula Thürmer van de Hongaarse Arbeiderspartij tijdens een discussie over extreemrechts in Europa. Hij sprak op de conferentie “Fascisme terug in Europa?” , georganiseerd door het Zetkin Forum in Berlijn van 20 tot en met 22 juni. Zijn commentaar vatte een van de terugkerende thema’s van de conferentie samen: hoe de economische crisis, de dominantie van het bedrijfsleven en het historisch revisionisme de opkomst van autoritaire en extreemrechtse krachten in zowel Oost- als West-Europa aanwakkeren.
Naast Thürmer schetsten sprekers op de conferentie, onder meer Vladimir Bortun, Jelena Đureinović en Florian Nowicki, hoe decennia van bezuinigingen, de-industrialisatie en de dominantie van het internationale kapitaal de arbeidersgemeenschappen in Oost-Europa hebben verwoest en een vruchtbare bodem hebben gecreëerd voor nationalistische, autoritaire politiek.
Deze dynamiek wordt versterkt door een wijdverbreid anticommunisme, dat op EU-niveau wordt aangemoedigd en ijverig wordt geïmplementeerd door nationale liberale en conservatieve partijen. Van de verheerlijking van de fascistisch gelieerde četnik- groeperingen uit de Tweede Wereldoorlog in Servië tot het verbod op communistische symbolen in de Baltische staten, de regio heeft een uitgebreide herschrijving van de geschiedenis ondergaan. Dit revisionisme vertekent niet alleen het verleden, maar probeert ook het socialisme te delegitimeren als een levensvatbaar alternatief voor het kapitalisme in crisis, zo was de conferentie het erover eens.
Deze samenwerking tussen liberale en rechtse krachten – die we al zo vaak hebben gezien – heeft centristische partijen in staat gesteld om zelf steeds meer autoritair beleid te voeren. Zoals Bortun opmerkte in zijn interventie over Roemenië, vertegenwoordigen alle grote partijen, ongeacht hun ideologische imago, nu uitsluitend de belangen van het bedrijfsleven, waarbij het belangrijkste onderscheid is of die belangen buitenlands of binnenlands zijn. In Polen, waarschuwde Nowicki, zijn liberale facties nog verder gegaan en hebben ze een duidelijk fascistisch veiligheidsbeleid onderschreven.
Het Gramsciaanse project van extreemrechts in Europa
Toch, zoals de deelnemers aangaven, is het slinkende onderscheid tussen liberalen en extreemrechts niet uniek voor het Oosten. In een ander panel belichtten sprekers uit Spanje, Italië, Frankrijk en Duitsland vergelijkbare ontwikkelingen in het Westen. Susann Witt-Stahl reflecteerde op Duitslands eigen revisionisme van het fascisme, terwijl de Franse onderzoeker Marlène Rosato beschreef hoe liberalen, waaronder president Emmanuel Macron, democratische processen gestaag hebben ondermijnd en links hebben onderdrukt.
Dit culmineerde vorig jaar in de weigering van het progressieve Neue Volksfront om een regering te vormen, ondanks de parlementaire overwinning. Het resultaat van deze trend is tweeledig: Macrons eigen steun is uitgehold, terwijl het extreemrechtse Rassemblement National de desillusie van sommige sectoren heeft opgevangen, met name kleine ondernemers en werkgevers.
Mònica Clua-Losada presenteerde een bredere regionale diagnose en betoogde dat rechts in heel Europa bezig is met een in wezen Gramsciaanse projectstrategie: het hervormen van het culturele en politieke landschap via denktanks en netwerken zoals het Atlas Network, waarbij extreemrechtse politieke opties en elites samenkomen.
Ze benadrukte hoe neoliberale ideologie en sociaal conservatisme steeds meer samensmelten, zoals ook te zien is in de migratiepatronen van de Venezolaanse hogere en middenklasse, die nu steeds vaker Spanje boven de VS verkiezen en hun klassenbelangen en waarden importeren. In reactie daarop benadrukte Clua-Losada dat hernieuwde grassroots-organisatie, geworteld in de materiële omstandigheden van werkende mensen, de enige haalbare oplossing is.
Een concreet voorbeeld van een dergelijke organisatie kwam van Salvatore Prinzi van Potere al Popolo, die de koers van de regering van Giorgia Meloni in Italië analyseerde. Hoewel Prinzi betoogde dat Meloni’s regering mogelijk niet aan alle criteria voldeed om fascistisch te worden genoemd, blijft ze desalniettemin trouw aan het neoliberale en autoritaire bestuursmodel van haar voorgangers: het onderdrukken van arbeidsrechten, het criminaliseren van migranten en, belangrijker nog, het beschermen van de belangen van de elite.
Het verschil, merkte hij op, is dat Potere al Popolo zich nu actief organiseert in arbeidersgemeenschappen, waaronder migranten in Napels, en niet alleen materiële voordelen zoals salarisverhogingen behaalt, maar, belangrijker nog, het aanwakkeren van collectieve autonomie.
De aanwezigheid van migrantenarbeiders in deze strijd heeft sociale bewegingen, die gedesillusioneerd waren door decennia van bezuinigingen en nederlagen, nieuw leven ingeblazen. Prinzi suggereerde dat Italië en Europa door middel van soortgelijke inspanningen uiteindelijk de basis zouden kunnen leggen voor een echte massale arbeiderspartij die in staat is de bestaande orde systematisch aan te vechten.