De invloed van Europa neemt af en met een EU-leger wil het een grote militaire macht worden. Dit is niet alleen hopeloos, maar ook gevaarlijk.
Het oudste onderwerp op de Europese lijst van utopische integratiethema’s is een federale superstaat. De op één na oudste is de oprichting van een EU-leger. Ondanks de duidelijke hopeloosheid om zoiets op gang te brengen en te laten werken, is dit laatste idee opmerkelijk veerkrachtig gebleken.
In werkelijkheid is de EU lichtjaren verwijderd van dergelijke plannen. Daar zijn veel redenen voor. Europese landen geven openlijk aan dat de beperkte militaire ambitie die ze koesteren misschien beter binnen de NAVO kan worden opgevangen dan binnen de EU. Even belangrijk is dat de defensiebegrotingen al tientallen jaren onder druk staan en dat er maar heel weinig van de middelen die nodig zijn om een zinvolle onafhankelijke operationele EU-capaciteit op te zetten, beschikbaar zijn. Daarnaast heeft er sinds de eeuwwisseling een “brain-drain” plaatsgevonden wat betreft de kennis en kunde van bewindslieden in de EU die het departement Defensie toegeschoven kregen. Meest aansprekende voorbeeld is de voormalige Duitse minister Ursula von der Leyen, die weinig moeite had de Wehrmacht bijna ten gronde te richten. Die capaciteiten leidden ertoe dat zij de machtigste vrouw in de Europese Unie werd.
Het idee dat Europa een uitsluitend ‘civiele macht’ is, doet geen recht aan de opkomende realiteit’, schreef Mogherini, destijds EU-buitenlandchef, in het dagblad Die Welt in 2016. Deze uitspraak werd destijds sterk beïnvloed door de uitholling van de trans-Atlantische betrekkingen onder Trump. Sindsdien speelt de claim van de EU om eenmilitaire mogendheid te worden een steeds belangrijkere rol. Dienovereenkomstig stellen de richtsnoeren voor het buitenlands beleid van de Europese Commissie: “Het volledige scala aan defensiecapaciteiten is nodig om te reageren op externe crises.” En Ursula von der Leyen kondigde toen ze aantrad als hoofd van de Europese Commissie, aan: “We willen een sterke geopolitieke unie zijn”, en daarvoor moest men “de taal van de macht leren”.
Vandaag de dag hoor je nauwelijks een uitspraak van haar die niet haar verlangen naar wereldmacht uitdrukt. Het is het zwaartepunt van de Brusselse politiek geworden.
Tegelijkertijd probeert Brussel een soort Europatriottisme te kweken dat gebaseerd is op zogenaamde Europese waarden en bedoeld is om eengevoel van superioriteit over de rest van de wereld te creëren. Martin Schulz, de kandidaat van de SPD voor het Duitse bondskanselierschap in 2017, beschouwt de EU als het “grootste beschavingsproject in de geschiedenis van de mensheid” en nemen we nog een andere Duitse politicus (want een Europees leger betekent per definitie een leger onder Duits opperbevel) Sigmar Gabriel, die een tijdje minister van Buitenlandse Zaken was, die spreekt van het “meest succesvolle project voor vrijheid, vrede en welvaart die de wereld ooit heeft gezien.” Het lijkt wel of oude tijden herleven, of moeten we zeggen: driemaal scheepsrecht?
De reden voor de EU-opstelling ligt in de opkomst van China, de verplaatsing van het centrum van de wereldeconomie naar Azië en de wedergeboorte van Rusland als grootmacht – en in de toekomst ook van India en andere opkomende landen. Deze internationale omwentelingen markeren het einde van een tijdperk: 500 jaar kolonialisme, imperialisme en neokolonialisme, waarin Europa en de VS hun belangen konden opleggen aan de “rest van de wereld” – die tijden zijn voorbij.
Daarnaast geldt voor de VS óók onder Biden: “America first”. Dit bleek niet in de laatste plaats uit de terugtrekking uit Kabul of de onderzeeërovereenkomst met Engeland en Australië.
Daarentegen heeft de EU niet alleen geen militaire machtsmiddelen, maar neemt ook haar economisch potentieel af. In 1981 bijvoorbeeld was het bbp-aandeel van de economieën die vandaag de dag deel uitmaken van de eurozone 21% van het mondiale bbp; vandaag de dag is het gedaald tot 12%. Volgens een prognose van accountantsbureau PricewaterhouseCoopers zal dat aandeel in 2050 gedaald zijn tot 9%. De EU loopt ook achter op de VS en China op het gebied van sleuteltechnologieën zoals kwantumcomputers, halfgeleiders en cloudcomputing.
De neergang moet worden gestopt door “strategische autonomie”. De Franse president Macron maakte de term populair. Wat hiermee precies wordt bedoeld, blijft onduidelijk – een containerbegrip waarmee iedereen interpreteert wat hij wil. De focus ligt echter op de noodzaak om zich militair te vestigen als onafhankelijke macht en om de afhankelijkheid van de VS te verminderen – het gaat dus om een geleidelijke verschuiving en relatieve autonomie, maar zeker niet om ontkoppeling.
Maar ook hier wordt een van de twee grote barrières die de realisatie van het Brusselse wishful thinking in de weg staan, duidelijk. De NAVO, waarin Washington – dat wil zeggen een geopolitieke concurrent – het voor het zeggen heeft, stelt nauwe grenzen aan echte autonomie. In het Verdrag van Lissabon staat niet voor niets dat het veiligheids- en defensiebeleid “in harmonie” moet zijn met de NAVO.
De tweede grote hindernis wordt vertegenwoordigd door de heterogene belangen van de lidstaten.Sommige EU-landen zoals Finland, Zweden, Oostenrijk, Ierland en Cyprus maken geen deel uit van de NAVO, terwijl het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en IJsland wel lid zijn van de NAVO maar niet van de EU. Concreet komt dit tot uiting in het feit dat Finland voor 10 miljard dollar F-35A stealth-jets bestelde bij het Amerikaanse bedrijf Lockheed Martin, in plaats van Europese straaljagers zoals de Eurofighter van Airbus of het Franse Rafale van Dassault Aviation. Polen kocht onlangs ook 32 straaljagers van de VS. Er is geen einde in zicht aan de complexe mengelmoes van concurrentie om wapenwinsten, nationale veiligheidsbelangen en pogingen tot supranationale integratie.
Er zijn ook significante verschillen in de perceptie van vriend, vijand en bondgenoot. Vooral in Polen en de Baltische landen domineert een mengeling van extreem nationalisme en hysterische russofobie. Dit wordt meestal gerechtvaardigd door historische ervaring. Een blik op de eeuwenoude erfelijke vijandschap tussen Frankrijk en Duitsland leert echter dat zulke extreem ideologische vijandbeelden kunnen worden overwonnen als de politieke wil er is. De verschillen komen ook tot uiting in de bijzondere nabijheid van de oostelijke leden tot de NAVO en de VS. Het meest spectaculaire voorbeeld van de verschillen was de oorlog van Washington tegen Irak, waarbij alle oostelijke lidstaten zich aansloten bij de “coalition of the willing” van Bush, terwijl Frankrijk en Duitsland niet deelnamen.
Deze tegenstrijdige belangen spelen ook een beslissende rol in de huidige crisis in Oekraïne. Terwijl Polen en de Baltische staten anti-Moskou sentimenten aanwakkeren – met retorische steun van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Baerbock – is het goede nieuws dat Macron en Scholz zich inspannen om te de-escaleren. Het communiqué van de Duitse federale regering over het telefoongesprek tussen Scholz en Poetin is aantoonbaar feitelijk en pleit voor de uitvoering van het akkoord van Minsk, waar Kiev absoluut vanaf wil, evenals voor de hervatting van de besprekingen in Normandië-formaat, dat wil zeggen tussen Rusland, Duitsland, Frankrijk en Oekraïne. Blijkbaar is er binnen de Europese UNie een informele bepaling in de federale regering dat Scholz, net als Merkel, de bevoegdheid behoudt voor belangrijke buitenlandse betrekkingen.
Al deze tegenstrijdigheden zijn uiteindelijk gebaseerd op een feit dat vaak over het hoofd wordt gezien: de EU is geen staat zoals de VS, China of Rusland, maar een hybride van een alliantie van natiestaten en elementen van een supranationale staat. Deze gecompliceerde Mooiweer constructie heeft niet het vermogen van een staat om op te treden. Het zogenaamde multi-level governance is niet opgewassen tegen de schaal en complexiteit van de crises van de 21e eeuw. Het is dus niet voldoende om de militaire capaciteiten van de afzonderlijke lidstaten simpelweg bij elkaar op te tellen. Volgens berekeningen van het Stockholm International Peace Research Institute (SIPRI) bedragen de bewapeningsuitgaven van de EU 231 miljard – bijna vier keer zo hoog als de Russische uitgaven van 62 miljard dollar. Alleen de VS ($ 778 miljard) en China ($ 252 miljard) geven meer uit aan bewapening. Maar zolang deze uitgaven worden gespreid over 27 natiestaten, waarvoor het leger een kenmerk van hun soevereiniteit blijft, is er geen gemeenschappelijk militair potentieel.
Het centrale instrument voor herbewapening is de zogenaamde Permanente Gestructureerde Samenwerking (PESCO). Wat vooral interessant is, is dat PESCO vanaf het begin is ontworpen voor militaire capaciteitsopbouw door lidstaten “die voldoen aan strengere criteria op het gebied van militaire capaciteiten”. Ze kunnen elke subgroep vormen die ze willen, bijna hun eigen coalitie van bereidwilligen, zonder dat de anderen zich daarbij hoeven aan te sluiten. Dit heeft twee consequenties.
Enerzijds wordt de integratie flexibeler naar een “Europa van verschillende snelheden”. Naast de reeds bestaande fragmentatie ontstaan er verschillende categorieën lidstaten, die zich opsplitsen in centrum en periferie, noord en zuid, oost en west, eurozone en niet-eurozone. In tegenstelling tot de procedure van de zogenaamde nauwere samenwerking, waarin het mislukte project van een belasting op financiële transacties werd onderhandeld en die voorziet in een minimumquorum van negen lidstaten, zijn twee partners voldoende voor PESCO. Daarbij wordt de ingewikkelde multi-level governance van meet af aan realistisch omzeild.
Aan de andere kant zijn de lidstaten die voldoen aan “meer veeleisende criteria”, zoals verwacht, de grote en economisch machtige landen, voornamelijk Frankrijk en Duitsland, en op de tweede rij Italië en Spanje. Dit verstevigt de informele machtshiërarchie met Berlijn en Parijs aan de top. Naast de vele andere democratische tekorten is deze quasi-imperialistische machtsongelijkheid een van de grootste democratische gebreken in de EU. In feite zijn alle grote PESCO-projecten gecentreerd rond Frankrijk en Duitsland.
Inmiddels zijn er 47 projecten in verschillende coalities. Waaronder een gezamenlijk medisch commando, afluister-bestendige radiotechnologie en militaire trainingscentra. Ook is de oprichting van een gezamenlijk opperbevel aangekondigd. Er zijn echter slechts drie strategisch relevante bewapeningsprojecten.
Het eerste dat moet worden genoemd is het gevechtsvliegtuig Future Combat Air System (FCAS), dat voornamelijk door Frankrijk en Duitsland met Spaanse deelname zal worden geproduceerd. De jet moet samen met gevechtsdrones en microdrones vliegen, evenals met zijn eigen digitale cloud. Het moet vanaf 2040 beschikbaar zijn. Schattingen van de kosten variëren momenteel tussen de 100 en 300 miljard euro (wat uiteindelijk gemakkelijk met een factor 3-4 kan worden vermenigvuldigd).
Daarnaast is er een nieuwe gevechtstank gepland, het Main Ground Combat System (MGCS), eveneens een Frans-Duits project. Aan Duitse kant is de bewapeningsgroep Krauss Maffei betrokken en aan Franse kant Nexter. De ingebruikname is gepland voor 2035. De stukprijs wordt momenteel geschat op 10 miljoen euro. En tot slot staat de zogenaamde Euro-drone op de planning, waarbij Frankrijk, Duitsland, Italië en Spanje betrokken zijn. Airbus is de leider van het consortium, waartoe Dassault en de Italiaanse wapengroep Leonardo behoren. Tot nu toe zijn er zeven systemen met elk drie drones besteld. De prijs zou rond de 7,1 miljard euro moeten liggen. De oplevering staat gepland voor 2029.
Op zichzelf kunnen deze projecten er indrukwekkend uitzien. Maar in een mondiale context zijn ze niet geschikt voor het bouwen van het doel van militaire vermogens die een wereldmacht kunnen worden. Bovendien is er geen garantie dat de projecten succesvol zullen worden uitgevoerd. Een interne evaluatie door de Europese Commissie komt tot de conclusie dat slechts een derde gerealiseerd zal worden. Dit geldt vooral voor kleinere projecten. Maar zelfs de grote projecten ondervinden grote moeilijkheden. De Franse en Duitse wapenbedrijven vechten om de toegang tot technologieën en patenten. Het gaat de lidstaten dus altijd om (vooral eigen) industriebeleid en winsten. Komt ook nog bij dat de Europese staten altijd het recht zullen hebben om met elkaar te concurreren en hun nationale militaire kampioenen te steunen bij het verwerven van contracten. Op zo’n strategisch gebied is echter een Europees bedrijf nodig voor de verdere integratie van de verschillende legers van de EU. Het begin van een gemeenschappelijke Europese defensie tot stand brengen houdt veel meer in dan enkele intentieverklaringen van een beperkt aantal ministers.
Als laatste ziet Frankrijk, in zijn rivaliteit met Duitsland voor het leiderschap van de EU, het leger als een middel om de economische dominantie van Duitsland te compenseren. Brexit heeft de machtsarchitectuur aan de top van de EU veranderd. Met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk verlieten ook een kernmacht en een permanent lid van de Veiligheidsraad de EU. Kernwapens zijn echter nog steeds het doorslaggevende criterium voor lidmaatschap van de eredivisie van de geopolitiek. Dit geeft Parijs een monopoliepositie als enige kernmacht en permanent lid van de VN-Veiligheidsraad. Frankrijk hoopt zo de leidende rol te kunnen hervatten die het tot de Duitse hereniging bekleedde. Duitse pogingen om inspraak te krijgen in de Franse kernwapens en zijn zetel in de Veiligheidsraad heeft Parijs met een krachtig “non!” afgewezen.
De benoeming van de nieuwe D’66-minister van Defensie Kajsa Ollongren past ons inziens in het streven van de Nederlandse regering om haar krijgsmacht af te bouwen en te laten integreren in een op te richten EU-krijgsmacht, en daarmee weer een stuk soevereiniteit uit handen te geven aan niet-democratisch gekozen politici. We bedoelen: zoveel faal-bewindslieden achter elkaar op dit departement kàn geen toeval zijn.
Maar binnen afzienbare tijd zal er nog geen EU-leger zijn, maar dat betekent niet dat de emancipatoire vredespolitiek achterover kan leunen en de zaken op zijn beloop kan laten. Want ongeacht de kwestie van het EU-leger verslechtert het veiligheidsbeleidsklimaat tussen de grote mogendheden momenteel op verschillende fronten dramatisch – vooral in de Indo-Pacific tussen de VS en China en in Europa tussen Rusland en de NAVO-landen. De wereld staat aan het begin van een tweede Koude Oorlog.
Het grootste kruitvat is natuurlijk Oekraïne. De NAVO en Rusland waren weer met elkaar in gesprek, maar ze praatten langs elkaar heen: tijdens hun eerste ontmoeting in meer dan twee jaar kwamen beide partijen niet tot toenadering. Na bijna vijf uur beraadslaging zei NAVO-secretaris-generaal Jens Stoltenberg dat er nog steeds “aanzienlijke meningsverschillen” zijn met Moskou over het conflict in Oekraïne en over het veiligheidsbeleid.
De NAVO beschuldigt Rusland van het intimideren van Oekraïne met een massale inzet van troepen en “agressieve retoriek”. De leiding in Moskou wijst dit af. Ze eist een einde aan de oostwaartse expansie en veiligheidsgaranties van de NAVO, zodat Oekraïne geen bedreiging voor Rusland wordt. Vóór de NAVO hadden de VS al rechtstreeks met Rusland gesproken – ook zonder resultaat.
Stoltenberg zei dat de geallieerden klaar waren voor besprekingen over ontwapening en vertrouwenwekkende maatregelen (niet echt, natuurlijk). Hij wees de Russische eisen echter scherp van de hand. “We zullen geen concessies doen aan onze basisprincipes”, zei de Noor. Rusland heeft “geen vetorecht over de vraag of Oekraïne lid kan worden van de NAVO”. De deur voor Oekraïne blijft openstaan.
Op een top in Boekarest in 2008 beloofde de NAVO het land lidmaatschap. Destijds verwierpen Duitsland en Frankrijk echter onmiddellijke toetreding. Sindsdien verkeert Oekraïne in onzekerheid. In het geval van een Russische invasie zou de NAVO geen militaire bijstand verlenen, verduidelijkte Stoltenberg, omdat het land geen NAVO-lid is. Tegelijkertijd dreigde hij Rusland met enorme economische en financiële sancties in het geval van een aanval. Dat dreigen met sancties is een standaard westerse reactie op zaken die haar niet aanstaan.
De NAVO kan echter geen strafmaatregelen opleggen. In dit geval zou de grootste last worden gedragen door de EU en Duitsland. Op de EU-top in december waren de Europeanen al akkoord gegaan met sancties, bijvoorbeeld in de financiële sector of ten aanzien van de Nord Stream 2 Oostzee-pijpleiding (die klaar ligt voor gebruik en Europa ruimschoots kan voorzien van gas, maar vanwege politieke redenen door de Duitse regering wordt geboycot).
Vanuit het oogpunt van de Bondgenoten is er in feite geen reden om te praten over Oekraïne of uitbreiding van de NAVO. Het is niet Oekraïne dat Rusland bedreigt, het is eerder andersom, zegt men. De laatste tijd waren er echter steeds meer gevaarlijke ontmoetingen tussen NAVO-eenheden en het Russische leger. Niet alleen in Oekraïne, maar ook in de Zwarte Zee en de Baltische staten doen zich steeds vaker incidenten voor. Rusland ziet zichzelf steeds meer onder druk en omsingeld – en roept daarom ook op tot een nieuw veiligheidsbeleid voor Oekraïne en Europa.
De VS doen dit echter af als een poging van Rusland om de oude invloedssferen van de Sovjet-Unie te herstellen. De EU, die rechtstreeks wordt getroffen door het conflict in haar buurlanden, zwijgt. De Europese Commissie was woensdag op een interne retraite en gaf geen commentaar. In plaats van zich er zelf mee te bemoeien, hebben de Brusselse autoriteiten lessen getrokken uit de VS. Von der Leyens kabinetschef, Seibert, belde Washington en bevestigde dat de EU bereid was sancties op te leggen aan Rusland. Dit wordt waarschijnlijk “trans-Atlantische samenwerking” genoemd.
Wat we in plaats daarvan nodig hebben, is een beleid dat gebaseerd is op detente, samenwerking en vreedzaam samenleven. In plaats van aan te dringen op de hopeloze taak van een leger, zou de EU eerder moeten nadenken over Europa’s vredesbeleidstradities. Want vrede is niet alles, maar zonder vrede is al het andere niets.