Laatst vroeg iemand of ik nog wel eens aan Theo van Gogh denk. “Af en toe, maar het wordt steeds minder. Hij zit nog wel in mijn hoofd als de stem van een dode. Zo’n stem die je ineens hoort spreken als je jezelf afvraagt: wat zou Martin Bril, Willem Frederik Hermans of Renate Rubinstein, daar van gevonden hebben?”
“Begin dit jaar, toen Theo’s vader op 96-jarige leeftijd was gestorven. Het bericht staat nog op de entertainment-pagina van De Telegraaf, dus ik bedoel maar: alles vergaat. Naar de begrafenis ben ik niet gegaan. Begrafenissen bezoeken is meer iets voor jonge mensen. Jaap Cohen, de zoon van Job Cohen, die Theo’s biografie schrijft, was er wel. Ik heb hem al mijn materiaal gegeven – vele ordners – en ben benieuwd of ik nog iets van hem hoor”.
Maar vandaag moest ik ineens heel erg aan Theo van Gogh denken. Dat kwam door een begin dit jaar geschreven stuk van Sander van Walsum in de Volkskrant. Daarin valt te lezen wat er geschiedde op het feestelijke concert dat ter ere van het huwelijk van Juliana en Bernhard werd gegeven. Niet alleen werd het Deutschland über alles gespeeld, maar ook het beruchte Horst Wessellied, dat door Hitler persoonlijk tot het martelaarslied van de nazibeweging was uitgeroepen. Het concert vond plaats op 5 januari 1937 in de grote zaal van het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen in Den Haag, dat in 1964 zou afbranden (nu niet opschrijven: net goed). Op foto’s die bewaard zijn gebleven, zie je Duitse gasten de linker arm opheffen, terwijl Wilhelmina, Juliana en Bernhard recht voor zich uit proberen te kijken.
Cultuurfilosoof Albert van der Schoot is weer eens op deze stinkende pestbuil gaan staan, waar Nederlandse historici er vaak met een boog omheen zijn geslopen. Hoogstens werd het even aangestipt als een ongemakkelijke gebeurtenis waar wij niet te veel belang aan moesten hechten.
Toch was er één man in Nederland die er graag aan refereerde: Theo van Gogh. Een keer heeft hij zelfs op het punt gestaan om het regerend staatshoofd – dat was toen Beatrix – de zaak voor de voeten te werpen. Ik dook eens in mijn archief en vond de volgende aantekeningen.
In 1999, vijf jaar voordat hij Theo van Gogh werd vermoord, zou een nieuwe vleugel van het Van Gogh Museum worden geopend, een gebeurtenis waarbij uiteraard ook Beatrix als kunstminnend monarch aanwezig zou zijn. John Leighton was toen de directeur. Hij was een echte Brit, precieus, goedgemanierd, een kostschoolachtige kunsthistoricus met smetvrees en veel goede smaak. Maar hij had ook het excentrieke van de echte Brit en bij de eerste ontmoeting was hij direct gecharmeerd geraakt van Theo, die in zijn zwerversoutfit een bestuursvergadering van de Van Gogh Stichting had bijgewoond. Als lid van de familie kon Theo dat niet worden geweigerd.
Leighton mocht alles weten van Vincent van Gogh, van de verhoudingen tussen diens nazaten begreep hij weinig.
Weliswaar had Theo toegang tot de Stichting, maar de andere familieleden zorgden ervoor dat hij niets voor elkaar kreeg: al zijn ideeën werden bij voorbaat afgestemd. Zowel zijn ouders als zijn twee zusjes verwierpen consequent wat hij voorstelde, waardoor Theo zich in toenemende mate tekortgedaan voelde. Hij rook dan ook zijn kans, toen Leighton in zijn naïviteit voorstelde dat nazaat Theo de officiële toespraak zou moeten houden bij de opening van de nieuwe vleugel.
Voordat de rest van de familie in de gaten had wat er gebeurde, had Theo al “Ja!” geroepen.
Hij liet er geen gras over groeien en ging meteen aan het schrijven in zijn wonderbaarlijk handschrift. Eindelijk zou hij een toespraak houden voor de Koningin en voor alle bobo’s van Nederland. Theo zou ze een poepie laten ruiken!
Ik citeer een paar strofen:
“Als wij de cultus van het Gouden Oor – de eredienst van commercie en kunstliefhebbers voor mijn achteroom Vincent – in ogenschouw nemen, valt allereerst op dat de wereld van nu een zekere dweepzucht aan de dag legt voor de niet-verkopende artiest van toen. ’t Is net of de dames en heren met terugwerkende kracht hun schuldgevoel voor alle over het hoofd geziene kunstenaars in één klap goed willen maken.”
En even verderop:
“Als achterneef heb ik altijd met een zekere afkeer kennisgenomen van Vincents humanistische predikingen, zijn bloedend hart in de brieven, omdat ik geloofde dat iemand die zichzelf zo serieus neemt als hij deed, minder bevattelijk is voor de knipoog naar zichzelf die het leven zoveel dragelijker maakt. Maar misschien kan grote kunst alleen geboren worden uit een zieltje dat zichzelf serieus neemt. Mijn familie heeft uit de goedheid van haar sociaaldemocratische hart gemeend een verzameling van driehonderd schilderijen en zeshonderd tekeningen weg te moeten geven aan de Staat der Nederlanden onder het motto: ‘Dan heeft iedereen er wat aan, dan kan iedereen ervan genieten’. Een tragisch misverstand, wat mij betreft. De geschatte waarde van de verzameling is nu zo’n zes miljard gulden, zo ongeveer wat Uw familie in haar spaarpot heeft, en ik mag mij dus met recht het laatste slachtoffer van de sociaaldemocratie noemen.”
Aan het eind van de rede richtte hij zich rechtstreek tot de Koningin. Hij zou zeggen, en daar komt het:
“Majesteit, ik begrijp niks van mijn familie, want per saldo hadden wij hier toch ook bijeen kunnen zitten als de doekjes niet gratis waren verkwanseld, maar in bruikleen waren gegeven. Nu ja, zo is overal wat en misschien denkt U nog weleens aan die dag dat Uw vader en moeder zich onder de welluidende klanken van het Horst Wessellied verloofden, op weg naar hun eerste dochter.”
Ha, dat ging een hoop herrie opleveren!
Natuurlijk begreep Theo ook wel dat een speech in bijzijn van de Koningin eerst moet worden goedgekeurd door de Rijksvoorlichtingsdienst. In de tevergeefse hoop dat Leighton wel in was voor een geintje, liet hij zijn speech lezen. Leighton begreep onmiddellijk welke fout hij had gemaakt en zei: “Nee.”
Einde project, typisch Theo.
Als hij het gewild had, had hij een keurige toespraak kunnen schrijven, waarin en passant het Koningshuis zou worden geprezen. Eenmaal staand achter de katheder had hij natuurlijk een heel ander verhaal kunnen houden. Een verhaal waarin hij zijn achter-oom Vincent, het Koningshuis, zijn ouders, zijn zusjes en de rest van de wereld had kunnen beledigen. Maar dat deed hij niet. Hij had er het geduld en de veine niet voor. En misschien toch ook niet de kwaadaardigheid, want in wezen was hij een lieve jongen. Hij zal diep in zijn hart wel blij zijn geweest dat Leighton zijn speech had afgewezen, al schreef hij de directeur van het museum nog wel een boos briefje over diens bangelijke gedrag.
Achteraf bezien was het allemaal Spielerei. Je kunt erom lachen en dat doe ik ook, niet eens omdat de speech mij passend of terecht lijkt, maar omdat de Majesteit destijds is ontsnapt aan wat de grootste belediging uit haar bestaan zou zijn geweest. Hoewel, er was vermoedelijk niet eens sprake van een narrow escape.
Theo plaatste de speech op zijn website De Gezonde Roker, onder de kop: “Het toespraakje dat niet mocht worden uitgesproken”. Bij de opening van de nieuwe vleugel waren hoogwaardigheidsbekleders uit binnen- en buitenland aanwezig, net zoals op 5 januari 1937 in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen. De Koningin der Nederlanden zat met haar Gemaal op de eerste rij. Alleen Theo schitterde door afwezigheid. Hij fietste over de Middenweg mitruhig festem Schritt.