Als ook nieuwkomers als Ernst Kuipers en Robbert Dijkgraaf wegzakken in het politieke moeras, zal het snel gedaan zijn met de wittebroodsweken van het kabinet, schrijft Thijs Broer. Want aan het onderliggende probleem – gebrek aan strijd in het politieke midden – wordt weinig gedaan.
Na een maandenlange formatie, waarbij uiteindelijk een coalitie uit de bus kwam die niemand wilde onder leiding van een premier die eigenlijk allang weg had moeten zijn, is de nieuwe ministerploeg eindelijk aan de slag gegaan. We zagen ze de afgelopen week allemaal voorbij komen, sommigen als Alice in Wonderland, want een aanzienlijk deel van de nieuwe bewindslieden komt van buiten de politiek. Vooral D66 heeft z’n best gedaan frisse buitenstaanders binnen te halen, om te laten zien dat het nieuwe kabinet geen oude wijn in nieuwe zakken is, maar wel degelijk ‘nieuw leiderschap’ komt brengen, zoals Sigrid Kaag bij de verkiezingen beloofde.
Dat betaalde zich uit in de peilingen. Deze week meldde het EenVandaag Opiniepanel dat ziekenhuisbestuurder Ernst Kuipers en topwetenschapper Robbert Dijkgraaf, beiden speciaal lid geworden van D66, verreweg het meeste vertrouwen genieten: respectievelijk 61 procent en 51 procent. Mark Rutte, aan het begin van de crisis nog torenhoog favoriet, is de afgelopen maanden teruggezakt naar een miezerige 33 procent, gevolgd door Sigrid Kaag met 30 procent. Rutte en Kaag, dat is duidelijk, worden verantwoordelijk gehouden voor de maandenlange malaise tijdens de formatie.
Maar ook voor Kuipers en Dijkgraaf zullen de wittebroodsweken snel voorbij zijn, als ze wegzakken in het politieke moeras. Want een fenomeen dat niet werd besproken in het onderzoek van EenVandaag is het structurele probleem onder het immer fluctuerende vertrouwen in de poppetjes, dat van de week door politicoloog Tom van der Meer uit de doeken werd gedaan in de Jortcast, de wekelijkse podcast van Jort Kelder: dat het diepere wantrouwen in de politiek vooral wordt veroorzaakt door middenpartijen die elkaar al jaren zo krampachtig vasthouden dat er van een levendige ‘waardenstrijd’ in het hart van de politiek weinig terecht komt.
Zodoende, betoogde de wetenschapper, wordt het beeld van de politiek bepaald door partijen op de flanken die zonder enige verantwoordelijkheid de gevestigde macht onder vuur blijven nemen – waardoor het wantrouwen alleen maar wordt versterkt. Bij gebrek aan spannende politieke strijd in het midden zijn het de uitdagers – eerst Geert Wilders en Thierry Baudet, nu nieuwkomers als Caroline van der Plas en Joost Eerdmans – die gratis op het kabinet mogen komen schieten in de media, en daarmee het beeld versterken dat ‘de politiek’ niet deugt.
NIEUWE POLITIEKE CULTUUR
Vorige week wees Hugo de Jonge er in zijn afscheidsinterview in Vrij Nederland nog op dat ook zijn voormalige running mate Pieter Omtzigt bijdraagt aan het wantrouwen in de politiek door stellig te beweren dat het kabinet een kritisch rapport van de Raad voor de Rechtspraak moedwillig onder de pet zou hebben gehouden. ‘Dat slaat nergens op,’ brieste de vertrekkende coronaminister. ‘Het is onjuist om te suggereren dat het stuk bewust is achtergehouden. Dat is precies wat de cultuur van wantrouwen voedt waar we in Den Haag nou juist van af moeten.’
In hetzelfde interview pleitte De Jonge voor een ‘nieuwe politieke cultuur’, waarin het nemen van verantwoordelijkheid niet wordt afgestraft en partijen als Forum voor Democratie, die in de Tweede Kamer onbegrensd kunnen pleiten voor tribunalen en nepnieuws kunnen verspreiden, hard worden tegengesproken – zoals Sigrid Kaag al enige tijd probeert.
De vraag is alleen of het tegenspreken van de uitdagers op de flanken het wantrouwen zal wegnemen, want aan het onderliggende probleem dat Tom van der Meer signaleert – gebrek aan strijd in het politieke midden – wordt door de coalitiepartijen weinig gedaan.
Het is een goed teken dat het maandagse coalitieoverleg, waar de afgelopen jaren alle besluiten werden dichtgetimmerd, is afgeschaft.
Tijdens de formatie was er nog even sprake van dat er een minderheidskabinet gevormd zou worden, dat op zoek zou moeten gaan naar wisselende meerderheden: goed voor het open debat in de Kamer, en hopelijk ook voor het herstel van het vertrouwen in de politiek. Maar vooral Mark Rutte, die graag de controle houdt, moest er niets van hebben. Ook van het voornemen om alleen een akkoord op hoofdlijnen te sluiten en de uitwerking aan de ministersploeg over te laten – eveneens goed voor levendig debat – kwam weinig terecht: er ligt toch weer een akkoord van ruim tachtig pagina’s. Als het erop aankomt is het hemd nader dan de rok.
Goed teken is wel dat het maandagse coalitieoverleg, waar de afgelopen jaren alle besluiten werden dichtgetimmerd, is afgeschaft. En D66 put vertrouwen uit dat de nieuwe fractievoorzitter Jan Paternotte niet van nabij bij de onderhandelingen betrokken was, en dus minder last zal hebben van het Stockholmsyndroom in omgang met het kabinet. Maar of dat voldoende is om het vertrouwen van de burger te herstellen?
Te vrezen valt dat het nieuwe kabinet net zo moeizaam voort zal modderen als het vorige, op weg naar nieuwe verkiezingen. Kortom: pas als Mark Rutte weg is, zullen de kansen keren.