Hoofddoekrel – De afgelopen dagen berichtten verschillende kranten dat moslima’s tijdens hun lerarenopleiding botsen op het hoofddoekenverbod. Joël De Ceulaer wijdde er zelfs een briefje aan en vergreep zich aan een term die de blinden blind moet houden: islamofobie. De verwoording hoofddoekenverbod is pure stemmingmakerij uiteraard. Correcter zou zijn om te stellen dat de moslima’s in kwestie botsen op het neutraliteitsbeginsel. Het betreft immers een gelijke behandeling voor elke politiek-levensbeschouwelijke overtuiging in het onderwijs. Gelijke monniken, gelijke kappen.
Door toch te kiezen voor die eerste formulering trappen De Ceulaer en de media in de valkuil om van het neutraliteitsdebat een islamdebat te maken. Het resultaat daarvan is tweeledig: het debat verschraalt tot een politiek opbod, en door moslims in een slachtofferrol te duwen verdwijnt elke mogelijkheid tot introspectie.
De vraag die we ons beter zouden stellen is de volgende: is het in ons streven naar een harmonieuze samenleving, waarin iedereen zich ten volle kan ontplooien, geoorloofd dat er omstandigheden zijn waarin het private ondergeschikt is aan het publieke?
Laïciteit
Zoals de meesten ondertussen wel beseffen is neutraliteit een voorwaarde voor een open samenleving. In onze omgang met diversiteit in de publieke ruimte zijn wederzijds respect en gewetensvrijheid de leidende morele principes. Een neutrale overheid en scheiding van kerk en staat vormen de institutionele middelen om deze principes te bereiken. Deze middelen staan immers garant voor het vreedzaam samenleven van verschillende levensopvattingen.
Openbare instellingen waar macht of invloed wordt uitgeoefend moeten dan ook vrij zijn van wereld- en levensbeschouwelijke symbolen. Niet omdat men anders per definitie partijdig is, maar omdat we zelfs de kans op een vermoeden van partijdigheid moeten uitsluiten. Neutraliteit is dan misschien wel illusoir, onpartijdigheid is dat niet. Concreet betekent dit dat we in de context van een afhankelijkheidsrelatie, zowel bij front office publieke functies als in het onderwijs, een strikte laïciteit toepassen.
Zo oordeelde het Europees Hof in de zaak Dahlab tegen Zwitserland dat een lerares wel degelijk kan verboden worden om gesluierd voor de klas te staan. In de motivering verwijst het Hof naar het vrijheidsbelemmerend effect en de vatbaarheid van kinderen voor beïnvloeding door een gezagsfiguur aan wiens invloed ze niet kunnen ontsnappen.
Als de hoofddoek gewoon een stuk textiel is, waarom dan die intense gehechtheid eraan? Omdat het dragen ervan een expliciete uiting is van een godsdienstopvatting, die – zoals elk geloof – onaantastbare dogma’s hanteert. Het zou van een reactionair gedachtegoed getuigen om zo’n uitingen terug toe te laten in een klaslokaal.
Verstandshuwelijk
Net daarom is de reactie van links op zijn minst vreemd te noemen. Daarover schrijft professor Fernand Tanghe in 2004 in zijn boek Links is soms rechts: ‘Het verontrust mij dat veel progressieven met betrekking tot opvoeding, onderwijs en cultuur tot abdicaties bereid zijn die uiteindelijk elke progressieve doelstelling ondergraven.’ Tegelijk hoeft het helemaal niet te verbazen.
Het was Foucault die vond dat we de Iraanse Revolutie moesten respecteren. Sartre was dan weer de slippendrager van Mao en Stalin, en iedere criticaster van de Sovjet-Unie was een warme bakker van de Koude Oorlog. Er is een bepaalde linkse strekking die nooit de balk in eigen ogen ziet, zich niet geneert voor een vermanend vingertje, maar er wel telkens naast zit.
In haar boek Islamophie, mon oeil! waarschuwt de journaliste Djemila Benhabib voor het links cliëntelisme dat de deur openzet voor de afbraak van onze liberale democratische rechtsstaat. Denk aan de uitgever van de roman ‘The Jewel of Medina’, over het leven van een van de vrouwen van Mohammed, die in 2008 te maken kreeg met een aanslag op zijn woning. Denk aan de Franse leraar Samuel Paty die onthoofd werd omwille van een les rond vrije meningsuiting en het tonen van een cartoon over Mohammed. Denk aan de film ‘The Lady of Heaven’ die enkele maanden geleden, omwille van blasfemie, uit de zalen werd gehaald.
Denk aan het debat rond het onverdoofd slachten in het Brussels Parlement. Ik ben altijd in voor een goed debat op het scherpst van de snee. Woord en wederwoord. Maar wat ik toen hoorde was hallucinant. Het onverdoofd slachten werd verdedigd op basis van religieuze argumenten. ‘Mijn persoonlijke mening, als gelovige, is dat ik niet kan geloven dat God dieren laat lijden. Ik zeg het duidelijk: het is niet mogelijk’, dixit de Brusselse Vooruit-fractieleider. Een parlementaire theocratie is niet meer veraf.
In de 19e eeuw stond onze grondwet geboekstaafd als een toonbeeld van een liberale grondwet met klassieke rechten en vrijheden, waaronder een stevige ruimte voor de godsdienstvrijheid. Deze vrijheid impliceert dat er ook vrijheid is om te kiezen voor religieuze neutraliteit. Net zoals alle anderen vrijheden is ook de godsdienstvrijheid namelijk geen absoluut recht. In een seculiere staat is religie een persoonlijke aangelegenheid en dus kan religie, zoals alle andere persoonlijke aangelegenheden, ondergeschikt worden aan de publieke cultuur. Wanneer het redelijk en proportioneel is hebben scholen, maar ook overheden en bedrijven, het recht om de individuele expressievrijheid in te perken.