In Spanje treedt deze week een nieuwe regering aan, opnieuw geleid door socialist Pedro Sánchez. Ondertussen wordt er op straat massaal geprotesteerd. Wat maakt een deel van de Spanjaarden zo boos? Een analyse aan de hand van vier protestborden.
‘España está vendida’
Spanje wordt verkocht, dat is de stellige overtuiging van de demonstranten. Aan wie? Wel, aan de Catalaanse separatisten, onder aanvoering van Carles Puigdemont.
Om aan de macht te kunnen komen, sloot Sánchez een deal met Puigdemont. Sánchez kreeg zijns steun voor het premierschap. Puigdemont kreeg amnestie voor Catalaanse politici en activisten die tussen 2012 en 2023 probeerden de onafhankelijkheid van hun regio af te dwingen.
De Catalaanse afscheidingsbeweging organiseerde in die periode tot twee keer toe een volksraadpleging, die door de rechter beide keren illegaal werd verklaard. Ook waren er regelmatig bezettingen en blokkades, onder andere van snelwegen en het vliegveld van Barcelona.
Spaanse rechters zagen hierin delicten als opruiing, en vervolgden en veroordeelden de opstandige Catalanen, soms tot jarenlange gevangenisstraffen. Dat alles wordt nu ongedaan gemaakt. Honderden Catalanen gaan vrijuit – denk aan de driehonderd schoolleiders die voor het verboden referendum hun gebouwen openstelden. Maar ook Puigdemont zelf.
De Spanjaarden die nu de straat op gaan, in een zee van rood-geel-rode vlaggen, zijn hierover furieus. Voor hen is de eenheid van Spanje heilig. Zo staat het immers in de grondwet: ‘Spanje is ondeelbaar.’ Wie aan die eenheid wil tornen, moet daarvoor boeten, vinden ze.
‘R.I.P. Spanish Democracy’
‘We staan aan het begin van een dictatuur.’ Dat zei Isabel Díaz Ayuso, president van de regio Madrid, en een van de radicaalste stemmen binnen de conservatieve PP.
Het is een verwijt dat op straat gretig wordt overgenomen: de politiek mag niet ongedaan maken wat rechters hebben uitgesproken, vinden de demonstrerende Spanjaarden. Dat past niet in een rechtsstaat.
Toch is dat precies wat er met het amnestieakkoord van Sánchez en Puigdemont gebeurt. Dat begint bij Puigdemont zelf: vijf jaar lang kon hij zich niet in Spanje vertonen omdat hij zou worden opgepakt, straks kan hij gaan en staan waar hij wil. Ook Catalaanse politici die wél in Spanje bleven en werden veroordeeld, hebben straks weer een blanco strafblad.
Op aandringen van Puigdemont werd bovendien de term ‘lawfare’ in het akkoord opgenomen: strafvervolging om politieke redenen. Het wekte de indruk dat ook voor corruptie veroordeelde Catalaanse politici vrijuit zouden gaan. In de uiteindelijke amnestiewet staat het niet, maar het deed alle alarmbellen bij de oppositie afgaan.
Zo ook bij de Raad voor de Rechtspraak, die bij de Europese Commissie haar beklag deed over ‘een aanval op de scheiding der machten en op de onafhankelijkheid van de rechtspraak’.
‘Pedro Sánchez traidor’
Ze vinden hem een verrader: de demonstranten die nu zo massaal de straat op gaan, hebben al langer een hekel aan Pedro Sánchez.
Dat begon op het moment dat Sánchez voor de eerste keer premier werd. In Spanje kan een machtswissel plaatsvinden zonder dat er verkiezingen zijn geweest. Om de plaats van de zittende premier in te nemen, moet een kandidaat een meerderheid in het parlement achter zich krijgen. Zo deed Sánchez dat in 2018, ook toen al met de steun van een bonte coalitie. De oppositie vond dat ondemocratisch.
De afkeer van rechts verdiepte zich toen Sánchez, na verkiezingen, in 2020 samen met de radicaal-linkse partij Unidas Podemos ging regeren.
En nu wordt Sánchez dan opnieuw premier, terwijl niet zijn partij, maar de conservatieve PP na de verkiezingen in juli de grootste werd. Sánchez wist de steun van in totaal acht partijen te verwerven, en dat maakt dat hij tijdens de stemming van donderdag naar verwachting 179 van de 350 parlementsleden achter zich krijgt.
Hij wil een kabinet gaan vormen van PSOE en Sumar (de opvolger van Podemos). Voor zijn politieke opponenten is dat moeilijk te verkroppen.
‘Vox por España’
Vox, de radicaal-rechtse partij van Spanje, is bezig aan een gestage opmars. Sinds 2019 bezet de partij 10 tot 15 procent van de zetels in het Spaanse parlement. In een handjevol regio’s bestuurt Vox bovendien mee, in een coalitie met de PP.
Door het bestaan van Vox trekt de PP naar rechts. De partij kan het zich niet veroorloven te veel in het midden te blijven, want dan lopen de kiezers over. Het gevolg is een ongekend harde oppositie, waarin Pedro Sánchez er bijvoorbeeld voortdurend van wordt beschuldigd dat hij een staatsgreep pleegt.
De grote demonstraties van afgelopen zondag, met een half miljoen deelnemers in heel Spanje, was georganiseerd door de PP. Alleen al in Madrid dromden tachtigduizend mensen samen op de Puerta del Sol, rond de in aanbouw zijnde kerstboom, opgezweept door de woorden van PP-leider Alberto Núñez Feijóo.
Vox-leider Santiago Abascal vertoonde zich ook, op een ander podium: bij de grimmige protesten voor het Madrileense partijbureau van de socialisten, dat iedere avond door politiekordons moet worden beschermd. Daarnaast wendde hij zich dinsdag tot het Hooggerechtshof, in een poging te verhinderen dat Sánchez zou aantreden als premier. Omdat hij, jawel, een staatsgreep zou plegen.