In de populaire verbeelding is de Zwarte Dood de meest verwoestende pandemie die Europa ooit heeft getroffen. Aangenomen wordt dat tussen 1346 en 1353 de pest zowat alle uithoeken van het continent heeft bereikt, en dat daarbij 30 tot 50% van de bevolking (tussen 75 en 200 miljoen mensen) om het leven kwam. Maar een nieuwe studie toont dat de tol van die pandemie niet zo catastrofaal was als we denken.
Hoewel geen twee pandemieën hetzelfde zijn, kan de studie van het verleden ons helpen ontdekken waar we onze eigen kwetsbaarheden moeten zoeken en hoe we ons het beste kunnen voorbereiden op toekomstige uitbraken. Om dat te kunnen doen, moeten we epidemieën uit het verleden echter opnieuw beoordelen met al het beschikbare bewijs.
Wat we weten over de Zwarte Dood is gebaseerd op teksten en documenten geschreven door staats- of kerkelijke functionarissen en andere geletterde getuigen. Maar, zoals bij alle middeleeuwse bronnen, is de geografische dekking van deze documentatie ongelijk. Terwijl sommige landen, zoals Italië of Engeland, in detail kunnen worden bestudeerd, bestaan er slechts vage aanwijzingen voor andere, zoals Polen. Het is niet verwonderlijk dat onderzoekers hebben gewerkt om deze onbalans te corrigeren en verschillende manieren te ontdekken om de omvang van de mortaliteit van de Zwarte Dood te bepalen.
In de nieuwe studie gebruikten wetenschappers 1.634 monsters van fossiel stuifmeel uit 261 meren en wetlands in 19 Europese landen. Deze enorme hoeveelheid materiaal stelde hen in staat om de demografische impact van de Zwarte Dood op het hele continent te vergelijken. Omdat stuifmeelkorrels zijn gemaakt van duurzaam polymeer en van vorm verschillen tussen planten, kunnen ze in elk sedimentmonster worden geteld en geïdentificeerd. Deze korrels stellen ons in staat om het lokale landschap en veranderingen in de tijd te reconstrueren. Ze werpen een licht op het menselijk landgebruik en de geschiedenis van de landbouw.
In Polen, de Baltische Staten en Midden-Spanje nam bevolking zelfs fors toe
De onderzoekers ontdekten dat er inderdaad delen van Europa waren waar het menselijk landschap dramatisch verkleinde nadat de Zwarte Dood was aangebroken. Dit was bijvoorbeeld het geval in Zuid-Zweden, Midden-Italië en Griekenland. In andere regio’s, zoals Catalonië of Tsjechië, was er echter geen waarneembare afname van de menselijke druk op het landschap. In andere landen, zoals Polen, de Baltische staten en Midden-Spanje, nam de arbeidsintensieve teelt zelfs toe, aangezien de kolonisatie en de uitbreiding van de landbouw in de late middeleeuwen ononderbroken doorgingen. Dit betekent dat de mortaliteit van de Zwarte Dood noch universeel noch universeel catastrofaal was.
Dit nieuwe verhaal van een regionaal variabele Zwarte Dood past goed bij wat we weten over hoe de pest zich kan verspreiden naar en tussen mensen, en hoe het kan circuleren in stedelijke en wilde knaagdieren en hun vlooien. Dat niet alle Europese regio’s in gelijke mate door de plaag werden getroffen, hoeft ons niet te verbazen. Hoewel het een onderwerp van voortdurend onderzoek is hoe pestuitbraken uit reservoirs van wilde knaagdieren ontstaan en hoe ze zich verspreiden naar en binnen menselijke populaties, weten we dat het zich in menselijke samenlevingen op verschillende manieren kan verspreiden.
Mensen zullen de ziekte meestal oplopen door vlooienbeten, maar als er eenmaal succesvolle spillovers plaatsvinden, kunnen meerdere manieren van overdracht een rol spelen, en dus zullen menselijk gedrag, evenals levensomstandigheden, levensstijl en de lokale omgeving, het vermogen van de pest om zich te verspreiden beïnvloeden.
Wat de verbluffende regionale variabiliteit ons leert
Hoewel de overdracht van de pest in de Zwarte Dood-epidemie nog moet worden ontward, hebben historici de neiging zich sinds het begin van de 20e eeuw te concentreren op ratten en hun vlooien, en te verwachten dat de pest zich op veel plaatsen in de Zwarte Dood op zeer vergelijkbare manieren zou hebben gedragen. Maar aangezien wetenschappers de kaart en tijdlijn van de pandemie hebben heroverwogen, moeten we ook heroverwegen hoe deze zich verspreidde. Lokale omstandigheden zouden de verspreiding van de pest door een regio hebben beïnvloed en daarmee de mortaliteit en het effect op het landschap.
Hoe mensen leefden – 75 à 90% van de Europeanen woonde op het platteland – of hoeveel, hoe ver en met welke middelen ze verhuisden, zou het verloop van de pandemie kunnen hebben beïnvloed. Patronen van graanhandel, die ratten zouden hebben geholpen zich te verplaatsen, zouden een andere belangrijke factor kunnen zijn, net als het weer en het klimaat toen de pest begon. De gezondheid van slachtoffers, voeding en dieet, inclusief de pure beschikbaarheid van voedsel en hoe het werd verdeeld waren nog andere variabelen.
De ontdekking van verbluffende regionale variabiliteit in de Zwarte Dood toont alvast dat we moeten oppassen snelle generalisaties te maken over de verspreiding en impact van de meest beruchte pandemie uit de geschiedenis.