Onder de vlag van de ‘liberalisering’ werd de ‘arbeidsmarkt’ bevrijd, de ‘zorg’ geprivatiseerd, en nu zijn de ‘pensioenen’ aan de beurt om te worden gestript. De welvaart nam niet af, maar toe, en de kwaliteit van de ’zorg’ nam, vooral door technologische vooruitgang, eveneens toe. Waar de ‘welvaartsbeleving’ achterbleef, en ‘onderzoekers’ groepen identificeerden als ‘levend in armoede’, kwam de ‘service-economie’ in actie, en leverde de overheid ‘maatwerk’, veelal via semi private ‘ondernemingen‘.
De ‘toverformule’ was, en is, dat wie ‘achterstand’ oploopt, ‘geschoold’ moet worden. Werk in de industrie en de agrarische sector betaalde onvoldoende. Om bij te blijven moest je werk zien te vinden in de ‘service-economie’, die zich op golven overheidsgeld als een olievlek uitbreidde. Die transformatie werd betaald via een eveneens rap groeiend arsenaal van belastingen, waarvoor een weelde aan namen werd bedacht om te verhullen dat het om belasting ging.
In tijden van economische tegenslag werden de effecten geretoucheerd middels ‘creatief boekhouden’, en burgers leenden dat het een lieve lust was. Ze leenden van zichzelf, middels hypotheken en persoonlijke leningen, waarmee ze hun besteding in het ‘hier-en-nu’ oppompten ten laste van de verwachte inkomsten over enkele jaren. En ze leenden, via de overheid, van toekomstige generaties. Lokale overheden, nationale overheden, en de supra-nationale overheid van de ‘Europese Unie’ werkten met ‘tekorten op de begroting’, maar het machtigste instrument was de ‘Centrale Bank’. De ‘schulden’ van de burgers en bedrijven waren ondertussen ‘vermogen’ voor de commerciële banken, die immers tot tien keer of meer ‘rentedragend’ mochten ‘uitlenen’ dan ze aan spaargeld in kas hadden.
In 2008 ging het bijna helemaal mis. Het ‘creatieve boekhouden’ bij Amerikaanse commerciële banken veroorzaakte een crisis die slechts kon worden beteugeld middels duizelingwekkende hoeveelheden ‘nieuw geld’. Dat geld verdween in de gapende gaten die het ‘creatieve boekhouden’ had geslagen. Een enkeling die het aan zag komen verdiende ‘speculatief’ waanzinnige hoeveelheden geld. Ik heb hier al eens uitgelegd waarom ik dat bezwaarlijk vind. Want waar de overheid dat geld ophoest, betaalt de belastingbetaler. En ik heb liever dat degene betaalt die de problemen veroorzaakt. Al begrijp ik hoe belangrijk banken zijn voor het financiële verkeer, en dat de internationale handel er zwaar onder lijdt als je die banken failliet verklaart. Dat kan ook niet waar die banken het spaargeld van burgers beheren die zelf geen invloed uit kunnen oefenen op het beleid van de bank. Waar dat spaargeld voor lange tijd vast staat is het onredelijk om een spaarder van zijn of haar vermogen te beroven als een bankier met geldingsdrang zijn hand overspeelt.
Wat we ‘service-economie’ noemen, heeft echter weinig met ‘service’ te maken. Ten tijde van de ‘welvaartsstaat’ gold nog dat de bank een ‘Heer’ was. Iemand die het moest hebben van zijn goede reputatie, dienstverlening en integriteit. Daar is helemaal niets van over. Maar ook overheden die zich voorheen ‘soeverein’ gedroegen, en die zich gebonden achtten aan fatsoensregels, hebben plaatsgemaakt voor boeven en aasgieren die de hele dag druk zijn met bedenken waar ze mee weg kunnen komen. De ‘sancties’ en andere manieren om de economie van andere landen te plunderen vliegen ons om de oren. De meest uitzinnige, totaal gefantaseerde smoezen worden verzonnen om dat misdadige gedrag te rechtvaardigen in de ogen van de eigen bevolking.
Zolang het welvaart oplevert hoor je de burger niet klagen. Maar het heeft er alle schijn van dat we nu toch bij dat door mij al veel langer verwachte kantelpunt zijn aangekomen. Met veel kunst en vliegwerk houden overheden en ‘Centrale Banken’ de koersen van aandelen en de waarde van obligaties en andere ‘producten’ van de ‘financiële wereld’ nog overeind, maar er dreigt een breuk met de landen die produceren en de grondstoffen leveren. En van ‘service’ alleen kun je niet leven. Al helemaal niet als degenen die geacht worden ervoor te betalen uit de markt stappen.
Het hele verhaal van Trump, met de slogan ‘Make America Great Again’, was erop gericht de productie en winning van grondstoffen weer een centrale plek in de economie van het land te geven. In de ogen van alles en iedereen in de ‘service-industrie’ was dat een riskante gok. Het had potentie omdat het populair was als thema in de regio’s waar voorheen veel industrie was, en de ‘krediet-crisis’ van 2008 had onomstotelijk aangetoond dat het hele ‘globalistische’ bouwwerk zoals het was opgezet, met de Verenigde Staten als mondiale regisseur, financier en politieagent, een glazen huis was. Maar concurreren met ‘lage-lonen-landen’ was, en is geen optie.
De ‘welvaartsstaat’, met een centrale regie op overheidsniveau, zou te duur zijn. Je kon dat beter overlaten aan ‘marktpartijen’. Hier op dit blog heb ik mij daar kritisch over uitgelaten en stelling genomen tegen het alternatief van de ‘service-economie’. Het systeem van contracten tussen de overheid en volledig van die contracten afhankelijke ‘bedrijven’ en ‘instellingen’ is juist onvoorstelbaar veel duurder. Het versluieren van de wérkelijke kosten is funest. Maar iedereen knijpt een oogje toe zolang die kruik te water gaat.
Mijn grootste vrees is nu, dat als we niet langer kunnen teren op de zak van producerende landen en landen met grondstoffen, we gaan kannibaliseren. In het bedrijfsleven is dat de fase waarin bruikbare onderdelen worden weggehaald uit kapotte machines om andere kapotte machines mee te repareren, omdat het geld ontbreekt voor de benodigde reserveonderdelen. Als je langs die weg tracht de subsidiestromen gaande te houden die omgaan in de ‘service-economie’, dan is het einde nabij. Dat is de essentie van mijn kritiek waar de overheid producenten ‘steunt’ met leningen, en de subsidieslurpers met ‘gratis geld’. Dan ben je aan het kannibaliseren.
Beter is het om de ‘welvaartsstaat’ te restaureren nu het nog kan, door te versoberen ten koste van de ‘service-sectoren’, die als semi-private onderneming vooral zorgen voor heel veel ‘overhead’ kosten, en producenten die nationaal en internationaal kunnen concurreren écht te steunen, en niet te plukken door rente te vragen over geld dat je zelf tegen min-nul procent ‘leent’ (rooft) van pensioenfondsen, of gratis van de geldpers plukt.