Voormalig Tweede Kamer voorzitter (2000 – 2006) Frans Weisglas (VVD) opperde vrijdagavond in een Radio2 programma voorzichtig dat de kwestie ‘Omtzigt, functie elders’ zodanig hoog kan oplopen dat nieuwe verkiezingen nodig blijken te zijn.
Dat is diplomatieke taal voor een boodschap dat in deze kwestie de democratie in het hart is getroffen; namelijk al tijdens de formatie besluiten voorstellen of nemen over de samenstelling van de Tweede Kamer, zonder verder acht te slaan op de verkiezingsuitslag. Dat, en vooral niet minder, is de ernst van de kwestie die nu voorligt. De twee nieuwe ‘verkenners’, Van Ark (VVD) en Koolmees (D66) hebben in een brief aan de Kamervoorzitter weersproken dat ze op basis van een gesprek met hun voorgangers Jorritsma (VVD) en Ollongren (D66) moeten concluderen dat de positie van Omtzigt door één of meer lijsttrekkers ter discussie is gesteld: “Die passage berust volgens onze voorgangers op een inventarisatie vanuit meerdere invalshoeken, waaronder berichten in de media”. Behendige taal, maar hieruit moet men toch concluderen dat de inhoud van de formatiegesprekken tot dusver, tenminste bij de vorige verkenners heeft geleid tot de gedachte dat een behoorlijk massaal verkozen kandidaat-Kamerlid meteen al het veld moest ruimen, mogelijk teneinde het CDA in een mogelijk geambieerde coalitie te kunnen opnemen.
De eerdere verkenners zouden dit ‘gezien en gevoeld’ hebben, aldus Van Ark en Koolmees. Dat betekent concreet dat de coalitiekandidaten of één van hen, al dan niet via vertegenwoordigers van de MSM (massamedia, zoals het overheidsorgaan NPO) hebben laten doorschemeren dat Omtzigt weggepromoveerd moest worden uit de Kamer, ondanks zijn unieke en massieve steun onder het electoraat. Beter kunnen we dan verstaan dat dit wel degelijk concreet op tafel is gelegd door één of meerdere partijleiders en in het belang van onze democratie moet bekend worden wie dat is of waren. Dit kan niet, zoals onze premier en meest belanghebbende in de onderhandelingen proclameerde, ‘onbeantwoord’ blijven.
Bovendien – en zeker niet onbelangrijk – praten de nieuwe verkenners voor hun beurt; er volgt immers nog een Kamerdebat met de ‘oude’ verkenners en het is een veeg teken dat de nieuwe verkenners aan dat debat al een zekere richting willen geven. Ook hierin herkennen we een sturende hand die met de democratische besluitvorming, ‘zonder last en ruggespraak’ niet zoveel opheeft.
Het gaat in essentie om twee prangende vragen:
- Hoe is het mogelijk dat de heersende politiek (de partijleidingen binnen het ‘kartel’) kennelijk bij onderhandeling kan bepalen hoe de uiteindelijke samenstelling van de Staten Generaal wordt vormgegeven, ongeacht de verkiezingsuitslagen?
- Hoe is het mogelijk dat de heersende politieke leiders kunnen bepalen welke genoegdoening (lees: een aardig en mogelijk lucratief baantje) een door hen afgewezen Kamerlid tegemoet kan zien?
In het eerste geval gaat het om de natuurlijke invloed die de kiezer op het politieke proces heeft. Dat is al beperkt tot het eens in de vier jaar roodkleuren van een hokje, op basis van een verkiezingsprogramma wat na sluiting van de stembussen meteen al in de prullenbak ligt, waarna de ‘partijleiders’ het definitieve beleid naar eigen goeddunken bepalen. Nu ook nog eens blijkt dat kennelijk elders wordt besloten wie wel en wie niet in de Staten Generaal zitting mag nemen, kunnen zij misschien beter stoppen met deze stembusfarce en meteen de dictatuur uitroepen. Of wij als burgers de revolutie wat ik, zeker in dit geval, zou voorstaan.
Ten tweede en zeker niet onbelangrijk; al die benoemingen in de publieke sector en de collectieve sector: komen die op deze wijze tot stand? Omdat iemand in een ‘functie elders’ de zelfverklaarde politieke elite nu eenmaal even wat beter uitkomt? Dat werpt toch wel een merkwaardig licht op benoemingen door ‘de Kroon’ in functies als burgemeester en Commissarissen van de Koning en betekent dat de kongsi die Fortuyn al constateerde in de Haagse politiek, daadwerkelijk de vermeende handen en voeten hebben.
Dat, en zeker niet minder, moet volstrekt duidelijk worden in het aanstaande Kamerdebat over de kwestie. Wanneer de kwestie is zoals die nu alom wordt vermoed, namelijk dat de Haagse politieke leiders ons land in een dictatoriale houdgreep hebben – of liever: het electoraat voortdurend ‘bij de ballen’ hebben – , dan kan het niet zo zijn dat de vorige èn huidige verkenners, noch de huidige partijleiders, respectievelijk ministers op hun functie blijven. Er is namelijk in dat geval geen sprake van ook maar enig vertrouwen; niet nu en ook niet in de toekomst, laat staan in een politieke functie of ergens anders in het publieke domein. Geen vertrouwen althans, wat rechtvaardigt dat zij ooit nog een politieke of bestuurlijke functie vervullen. Vergissen kan, maar dit zijn geen vergissingen meer. Dit is ordinaire machtspolitiek die een democratie onwaardig is omdat het electoraat kennelijk minder invloed heeft op de samenstelling van de volksvertegenwoordiging dan hen in wezen toekomt.
De positie van tenminste mevrouw Ollongren (D66) is volstrekt onhoudbaar. Haar functievervulling als verkenner maakt dat zij niet als Minister (van Binnenlandse of wat van Zaken dan ook) kan aanblijven. Zij bewees immers niet om te kunnen gaan met geheimen, laat staan staatsgeheimen en bovendien blijken haar ‘geheimen’ in dit geval van een allure die ondermijnend zijn voor ons land en de democratie. Dat soort van ‘nieuw leiderschap’ van D66 kan meteen naar de plaats waar het thuishoort: de stortplaats van intellectuele miskleunen, toegedekt met een flinke laag ongebluste kalk.
Nu een inkijkje is gegeven hoe de huidige politieke elite met de hen verstrekte democratische verantwoordelijkheid omgaat, kunnen we niet anders dan vaststellen dat Weisglas, misschien ongewild, toch een juiste richting heeft aangegeven; opnieuw naar de stembus.
Maar dan wel andere partijleiders op de lijsten van de regeringspartijen. Het vertrouwen in hen is nu op.