Een resolutie van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa stelt onder meer dat vaccinaties tegen COVID-19 niet verplicht zijn en dat degenen die weigeren zich te laten vaccineren niet mogen worden gediscrimineerd. De positionering kan aankomen.
De Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa heeft een resolutie uitgebracht over het onderwerp COVID-19-vaccins. Het document met het nummer 2361/2021 en de titel “COVID-19 Vaccines: ethische, juridische en praktische overwegingen” neemt een standpunt in over veel subkwesties van het onderwerp – inclusief toegang tot de vaccins, prioritering van distributie of transparantie van de procedures .
Ook de vraag of een verplichte vaccinatie toelaatbaar is, komt expliciet aan de orde. Het maakt duidelijk dat vaccinatie niet verplicht mag zijn en dat regeringen verplicht zijn hun burgers hierover te informeren. Daarnaast staat onder punt 7.3.1:
“ De Vergadering dringt er daarom bij de lidstaten en de Europese Unie (…) op aan dat burgers worden geïnformeerd dat vaccinatie NIET verplicht is en dat niemand politiek, sociaal of anderszins onder druk zal worden gezet om zich te laten vaccineren als ze dat niet willen doen. dit zelf. “
Een feitelijke discriminatie van vaccinatieweigeraars door middel van een voorkeursbehandeling voor gevaccineerde personen, bijvoorbeeld door werkgevers, autoriteiten, reisbureaus, restaurants, culturele en vrijetijdsaanbieders en dergelijke, wordt eveneens duidelijk afgewezen. Punt 7.3.2 luidt:
“De Vergadering dringt er daarom bij de lidstaten en de Europese Unie (…) op aan ervoor te zorgen dat niemand wordt gediscrimineerd omdat ze niet zijn ingeënt, omdat ze gezondheidsrisico’s hebben of omdat ze niet willen worden ingeënt.”
Volgens punt 7.5.2. “Vaccinatiecertificaten worden alleen gebruikt om de effectiviteit van vaccins, mogelijke bijwerkingen en ongewenste voorvallen te controleren”.
Bovendien zijn de lidstaten onder 7.1.5 verplicht “onafhankelijke vaccinatiecompensatieprogramma’s op te zetten om compensatie te garanderen voor ongerechtvaardigde schade en schade als gevolg van vaccinatie”.
Bovendien moeten onder de huidige omstandigheden “de parlementen, als hoekstenen van de democratie, hun drievoudige rol van vertegenwoordiging, wetgeving en toezicht blijven spelen”, zoals in punt 8 wordt gesteld.
De Raad van Europa is niet te verwarren met de Europese Unie, noch is hij er institutioneel mee verbonden. Het werd in 1949 opgericht als een onafhankelijke multinationale organisatie. Tegenwoordig behoren, naast de leden van de EU, Andorra, Groot-Brittannië, IJsland, Liechtenstein, Moldavië, Noorwegen, Rusland, San Marino, Zwitserland, Turkije, Oekraïne, evenals de landen van de Balkan en de Kaukasus tot het.
Het Comité van Ministers van de Raad van Europa, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, kan zogenaamde verdragen aannemen. Het meest prominente voorbeeld hiervan is waarschijnlijk het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Deze worden echter pas bindend onder internationaal recht en dus juridisch bindend in de afzonderlijke lidstaten nadat ze zijn ondertekend door de respectieve regeringen en geratificeerd door de nationale parlementen.
De resoluties van de Parlementaire Vergadering, het tweede orgaan van de Raad van Europa, zijn echter niet automatisch juridisch bindend voor de lidstaten. Ze kunnen echter fungeren als een initiatief voor de ontwikkeling van een Conventie van de Raad van Europa. Daarnaast bestaat de Parlementaire Vergadering uit parlementsleden uit de lidstaten, uit Duitsland zijn dat er momenteel 18, waaraan – naast de politieke en maatschappelijke betekenis als zodanig – een zekere betekenis kan worden ontleend. In een rapport van de wetenschappelijke dienst van de Duitse Bondsdag (WD 2-3000-087 / 16) staat:
“Politiek gezien zijn de resoluties (…) van de Parlementaire Vergadering echter van zeker belang, aangezien de leden van de Parlementaire Vergadering uiteindelijk een politieke controlefunctie hebben over hun respectieve regeringen in de lidstaten (…).”