Vertoon hoort al duizenden jaren bij het koningschap. De veel geuite lof voor de leden van ons Nederlandse koningshuis dat zij ‘zo lekker gewoon doen’ bevestigt alleen maar dat vorsten niet gewoon horen te doen.
Een buitenaards wezen dat op de derde dinsdag van september Den Haag bezoekt, weet niet wat hij ziet. Komend uit een cultuur van doelmatigheid wordt hij verbijsterd door de rituelen van Prinsjesdag. Hij begrijpt dat koningin Beatrix zich van paleis Noordeinde naar de Ridderzaal moet verplaatsen, een wandeling van een kwartier en een fietstochtje van vijf minuten. Maar het Nederlands staatshoofd maakt een onlogische omweg en gebruikt als vervoermiddel een vergulde karos. Het kost ons rationele marsmannetje moeite zijn lachen te bedwingen als een eskadron dragonders voorbijkomt, getooid met wapens die twee eeuwen geleden voor het laatst een vijand schrik aanjoegen.
Als de koningin met vele strijkages in de Ridderzaal is ontvangen, schrijdt zij over een rode loper en neemt op een ongemakkelijke verhoogde zetel plaats. Ook haar hoofddeksel lijkt vooral bedoeld om voor ongemak te zorgen. Als onze alien een andere toeschouwer om opheldering vraagt, mompelt die iets over de `franje van Oranje’.
Vertoon hoort van oudsher bij het koningschap. Al in de eerste Soemerische staten die omstreeks 3000 in Mesopotamië ontstonden, werden de vorsten voorgesteld als meer dan menselijk. De bekende lof voor de leden van ons koningshuis dat zij `zo heerlijk gewoon doen’ bevestigt alleen maar dat vorsten niet gewoon horen te doen. Laten we dit eens aan het buitenaardse wezen uitleggen.
De gratie Gods
Het begint al bij de afstamming. Door hun talrijke namen en titels bewijzen vorsten gezalfd te zijn door de geschiedenis. Ook in dit opzicht had Soemerië de primeur. Er werden koningslijsten opgesteld die aantoonden dat de huidige vorst van uiterst respectabele afstamming was, met voorvaderen die onwaarschijnlijk lange regeringsperioden hadden. Het koningschap zelf was in het begin `uit de hemel neergedaald’. In middeleeuws West-Europa voerden koningen en graven hun familie graag terug op de eerste Romeinse keizer, Augustus (27 v.Chr.-14 n.Chr.). Deze pretendeerde via Julius Caesar af te stammen van Iulus, de zoon van Aeneas wiens moeder de godin Venus was. Aeneas was aan de ondergang van Troje ontsnapt en naar Italië gevaren. Zo werd hij de stamvader van de Romeinen, zoals Vergilius in zijn epos de Aeneis verkondigde.
Goddelijke afstamming konden de christelijke heersers van de Middeleeuwen natuurlijk niet voor zich opeisen, maar de eerste christelijke heerser Constantijn de Grote (keizer van 306 van 337) pretendeerde wel de bijzondere genade van God te genieten. Verzet tegen hem stond gelijk aan ongehoorzaamheid jegens de Allerhoogste. Daarom beginnen onze Koninklijke Besluiten nog altijd met: `Wij Beatrix, bij de gratie Gods, koningin der Nederlanden.’ Sacraliteit behoort tot het wezen van het koningschap.
De laat-Romeinse keizers hadden er een handje van zichzelf ook in hun titulatuur bovenaards te maken, door die te abstraheren en indirect te maken. De keizer kon men niet eenvoudig aanpreken als `meneer de keizer’; hij was `Zijne Verhevenheid’, `Zijne Majesteit’ of `Zijne Hoogheid’. De onderdanen adresseren zo iemand met `Uwe Hoogheid’ enzovoort. Deze aansprekingen kent het Nederland van 2001 nog steeds.
Majesteit
De aanhef van een Koninklijk Besluit bevat de merkwaardige meervoudsvorm die wij kennen als de pluralis majestatis. Dit majesteitsmeervoud berust op een misverstand. De juristen die hun vorsten in de vijftiende en zestiende eeuw terzijde stonden, waren geschoold in het Romeinse recht. Graag ontleenden zij aan de Romeinse rechtsteksten argumenten ter versterking van de positie van hun meesters. Nu beginnen veel keizerlijke edicten met `wij’. De simpele verklaring is dat in het laat-Romeinse rijk het keizerschap vaak gedeeld werd. De twee heersers hielden echter vast aan de gedachte dat zij samen één keizerschap belichaamden. Eendrachtig vaardigden zij edicten uit die zij beiden van hun naam voorzagen. Zo werd het bekende edict van Milaan, waarin het christendom tot toegelaten godsdienst (religio licita) werd verklaard, uitgevaardigd door het keizerskoppel Constantijn en Licinius, die in de wij-vorm spreken. De rechtsgeleerden in de late Middeleeuwen hebben deze wijze van uitdrukken verkeerd begrepen. Zij meenden dat een keizer van `wij’ sprak om zichzelf belangrijker te maken.
Tronen en stoeten
De vorst is van bovenmenselijk formaat en wordt daarom vaak groter afgebeeld, maar niet zo groot als de goden. Alleen in Egypte, waar de farao op voet van gelijkheid met zijn collega-goden omgaat, heeft hij dezelfde grootte. Maar gewoonlijk staat de koning in de kunst tussen de aardse en de hemelse wereld in. De monarch moet boven zijn onderdanen uitsteken. Daarom plaatst hij zich ook in de moderne tijd op een troon, die op een podium staat.
Als de koning zich verplaatst, kan het volk zich vergapen aan de koetsen en het uitgebreide gevolg dat hem begeleidt. De Oranjes benadrukten hun koninklijke aspiraties tijdens de Republiek met een stelsel van paleizen en buitenhuizen in en om Den Haag, zoals Paleis Noordeinde, Huis ten Bosch en Honselersdijk. Pronkvolle verhuizingen waren hierdoor `onvermijdelijk’.
De balkonscène
Een stadspaleis hoort een balkon te hebben om de verschijning des konings mogelijk te maken. Nadat de menigte uren gespannen heeft gewacht, gaan de deuren eindelijk open. Daar is de koninklijke familie, die de menigte zegent in een gemoderniseerde vorm: het wuiven. Het gerucht gaat dat koningskinderen geoefend worden in de techniek van efficiënt wuiven, namelijk niet vanuit de elleboog maar vanuit de pols. Zo wordt de koninklijke beroepsziekte van de `wuifarm’ voorkomen.
Natuurlijk interpreteert de moderne tijd de balkonscène als een vorm van vorstelijke vriendelijkheid. Maar in wezen gaat het hier om de verschijning van een halfgod. In de Egyptische kunst vertoont de koning zich in een venster van waaruit hij gouden kransen over het volk uitstrooit. En het paleiscomplex dat keizer Diocletianus (284-305 n.Chr.) in het Kroatische Split liet bouwen, kreeg een speciale galerij voor de keizerlijke verschijningen.
Het krijgerschap
De vorst heeft zijn positie doorgaans te danken aan de militaire prestaties van een voorvader, zoals Augustus, die in 31 v.Chr. afrekende met zijn rivaal Marcus Antonius en Karel de Grote. De aanspraken van de Oranjes op een speciale positie zijn gebaseerd op de krijgsdaden van Willem van Oranje. Zelfs al is de regerend vorst helemaal niet zo’n martiaal figuur, toch moet hij zich presenteren als de opperkrijger. Natuurlijk blijft hij als verstandig veldheer veilig achter de linies, maar volgens de bronnen leidt hij in eigen persoon zijn soldaten ter overwinning. Hoogstpersoonlijk vermorzelt hij de vijanden onder zijn voeten. Hij slaat hun de schedel in met de strijdknots, die voortleeft in de scepter. Zijn helm is onherkenbaar uitgebot tot een kroon. In Nederland wordt de monarch niet gekroond maar ingehuldigd, waarbij de kroon is uitgestald. Wellicht zijn de exotische hoeden die de vorstin pleegt te dragen een substituut voor de een echte kroon.
De jacht
Even ondenkbaar als het afschaffen van de kroon is het afzweren van de jacht door de koninklijken. De lust in het weidmansbedrijf is namelijk niet een hobby die alle koningshuizen toevallig delen. Met het afschieten van everzwijnen op de Veluwe plaatst onze kroonprins zich op één lijn met de heroïsche stichters van de koninklijke dynastieën. De Soemerische held Gilgamesj en zijn Atheense collega Theseus maakten zich verdienstelijk voor de mensheid door monsters onschadelijk te maken. Gilgamesj liquideert volgens het epos de reus Choembaba. Theseus bevrijdt de Grieken van plagen als het everzwijn van Krommyon en de Minotauros. Door draken en leeuwen onschadelijk te maken vernietigt de held de machten van de chaos en vestigt hij de koninklijke orde. De jacht houdt de herinnering aan de heroïsche voorvaderen levend. Daarom hadden de Assyrische koningen speciale safariparken waar ze af en toe een paar leeuwen afmaakten. Bij de Perzische koningen heetten deze jachtdomeinen paradeisoi.
De kunst
Waarom zijn koningen altijd grote kunstliefhebbers? Ze slepen hun buitenlandse bezoekers mee naar musea en balletvoorstellingen, terwijl dezen in hun hart misschien liever naar een voetbalwedstrijd zouden gaan. Kunst, in beeldende en literaire vorm, heeft van oudsher de functie gehad glans te verlenen aan het koningschap. Zeker beeldend kunstenaars, die tot de romantiek afhankelijk waren van opdrachten, dongen naar de vorstelijke gunst. Musea puilen dan ook uit van de vorstenportretten.
Van zijn kant diende de vorst kunstenaars aan zich te binden en het mecenaat te bedrijven. Deze functie is genoemd naar Caius Cilnius Maecenas, die onder keizer Augustus de dichter Vergilius aanzette tot het schrijven van zijn Aeneis, de literaire verheerlijking van de stamvader van de Romeinen. De grote staatscollecties van bijvoorbeeld het Parijse Louvre, de Hermitage in Sint-Petersburg en ons eigen Haagse Mauritshuis vinden hun oorsprong in de behoefte van vorsten hun paleizen uitbundig op te sieren.
De prinsjes
Het is geen moderne sensatiezucht die de koningskinderen in het middelpunt van de aandacht plaatst. De tijdschriften die bij de gratie van de publieke belangstelling voor prinsen en prinsessen bestaan, vervullen een traditionele taak. Het koningskind is een wezenlijk onderdeel van de monarchie. Deze laat zich immers voorstaan op continuïteit. Hoe geruststellend is het dan dat er een volgende generatie klaarstaat om de scepter in de dynastieke estafette over te nemen. Daarom hebben vorsten hun telgen altijd onder de aandacht van het publiek gebracht. We danken er prachtige Romeinse kinderportretten aan, die werden gemaakt lang voordat West-Europa in staat was het kinderlichaam en -hoofd in de juiste proporties en welvingen weer te geven.
Als we naar de verschijningsvormen van de moderne monarchie kijken, zien we veel gestolde geschiedenis. Maar lang niet alles gaat regelrecht terug tot de Egyptenaren of Romeinen. Veel rituelen zijn recent ontwikkeld maar hebben de schijn van een oeroude traditie, een verschijnsel dat door de Britse historicus Eric Hobsbawm zo treffend the invention of tradition is genoemd. Overal waar vorsten verschijnen, ontwikkelen zich dezelfde rituelen. Ze hebben gemeen dat ze de vorst majesteit verlenen. Ook onze constitutionele monarchie, die bescheiden is in haar vertoon, toont bij hoogtijdagen als huwelijken, geboortes, begrafenissen, troonswisselingen en op Prinsjesdag haar ware gezicht. De vorst kan per definitie niet gewoon doen.
Anton van Hooff is universitair hoofddocent klassieke geschiedenis aan de Universiteit van Nijmegen.