Eind januari 2010 belde mij Ivo Opstelten. De toenmalige voorzitter van de VVD en latere gesjeesde minister had er lucht van gekregen dat De Volkskrant een interview met mij wilde publiceren over de uitkomsten van de Amsterdamse raadsenquête naar de Noord-Zuidlijn die kort ervoor waren gepubliceerd.
De bouw van die metrolijn, waarvan de beoogde uitbreiding recent, in april 2021, werd bedeeld met 1,5 miljard euro uit het Nationaal Groeifonds omdat het een onmisbare schakel is in het regionale vervoersnet, had een forse budgetoverschrijding veroorzaakt. Als eertijds verantwoordelijk VVD-wethouder stond ik in de beklaagdenbank. Met naderende gemeenteraadsverkiezingen moest ieder risico worden vermeden dat de VVD in verband zou worden gebracht met dat -destijds nog- omstreden project.
Toen Opstelten belde speelde ik geen enkele politieke rol. Ik was al jaren bestuursvoorzitter van een grote hogeschool en had een paar niet-politieke nevenfuncties. In de VVD was ik niets anders dan lid. Toch vond de partijvoorzitter het nodig om mij het zwijgen op te leggen. “Geen vuur trekken en afblazen dat interview” luidde het bevel, dat ik vriendelijk naast me neerlegde met de aanbeveling het interview eerst te lezen. Mocht iets hem niet bevallen kon hij mij altijd bellen. Ik vernam er niets meer over.
Dat de VVD-leiding mijn onafhankelijke opstelling niet kon waarderen merkte ik een jaar later, toen ik in de zoektocht naar ander emplooi na mijn onvoorziene vertrek bij de hogeschool her en der werd gedwarsboomd door niet de minste VVD’ers.
Oud-fractievoorzitter en minister Jozias van Aartsen blokkeerde als stichtingsvoorzitter mijn aanstelling tot directeur van een fusie-instituut van enkele kennisinstellingen op het gebied van stad en ruimte (KEI, Nirov, Nicis en SEV), hoewel de medewerkers een sterke voorkeur voor mij hadden uitgesproken boven de kandidaat die het uiteindelijk werd, een wethouder uit Den Bosch die al snel weer van het toneel verdween. Dit vernam ik jaren later van iemand -op dat moment burgemeester in een serieuze gemeente- die met Van Aartsen in het stichtingsbestuur had gezeten en die ik bij toeval trof aan de bar van de Amsterdamse Bodega Keijzer.
Staatssecretaris Halbe Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap intervenieerde in 2011 persoonlijk om te voorkomen dat ik voorzitter zou worden van de Raad voor Cultuur, hoewel hij mij, tijdens een etentje in een Utrechts restaurant, had bezworen zich niet met de procedure te bemoeien. Het werd de plooibare omroepman Joop Daalmeijer. Het was de voorzitter van de ‘onafhankelijke’ benoemingscommissie die mij dit uit de doeken deed.
Toen VVD-Commissaris der (toen nog) Koningin Jan Fransen zich sterk wilde maken voor een waarnemend burgemeesterschap van mij in een Zuid-Hollandse gemeente werd hem vanuit de VVD-top te verstaan gegeven dat het zijn kansen op een kabinetspost niet ten goede zou komen. Dat vernam ik van de Commissaris zelf.
Dit alles speelde zich af in de periode waarin Mark Rutte net was begonnen aan zijn eerste kabinet. Het tekent de sfeer van partijgenootschappelijke kadaverdiscipline die er heerste en nog steeds heerst. In de partij van de liberale waarden staat de belangrijkste, het recht om je mond open te doen en te zeggen wat je vindt, de in artikel 7 van onze Grondwet en vele internationale verdragen verzekerde vrijheid van meningsuiting, al heel lang onder druk. ‘Functie elders’, druk op eigen Kamerleden om in de coalitiepas te blijven lopen en ausradieren van afwijkend gedachtegoed is een klassiek leerstuk uit de VVD-school.
Nieuw was dat niet voor me. Toen ik ooit op een VVD-congres in Rotterdam kenbaar maakte niet te begrijpen waarom naast de PVV ook de VVD zich druk maakte om de dubbele nationaliteit van de beoogde staatssecretarissen Albayrak en Aboutaleb werd ik bijna gelyncht door vooraanstaande VVD’ers die voelden aankomen dat die interventie van de burgemeester van Leeuwarden -mijn toenmalige functie- nieuws zou worden. Waarom ik zoiets tijdens een openbaar congres in aanwezigheid van de media moest zeggen? Ik kon met mijn contacten toch gewoon rechtstreeks de VVD-top bellen om mijn bezwaren kenbaar te maken. Dat ik altijd dacht dat congressen er waren om te debatteren was een misverstand. Dat was alleen voor ‘gewone’ leden die geen toegang hadden tot de top. Zat je eenmaal bij die ‘top’ dan moest je je muil houden.
Ooit werd ik op een vroege zaterdagochtend gebeld door een buitenzinnige Mark Rutte die erop los schold omdat ik het had bestaan in een krant iets te zeggen dat hem niet beviel. Nadat hij uitgeraasd was zei ik: “Prima om je hart te luchten, maar bel je me ook een keer als ik me weer eens uit de naad gesjouwd heb voor de VVD?”. We hebben overigens nog flink gelachen toen hij mij, eenmaal tot rust gekomen, vertelde dat hij eerst op de verkeerde Geert-knop had gedrukt en Wilders aan de lijn kreeg.
In die partij is er warmte voor wie meeloopt en kilte voor wie meelopen geen vanzelfsprekendheid is. Bij warme betrekkingen in de VVD denk ik aan types als de helaas recent overleden Hans van Baalen, de oud-Kamerleden Mark Verheijen, Han ten Broeke en Joost Taverne, oud-wethouder Frits Huffnagel en de reeds genoemde Jan Fransen, toevalligerwijze allemaal VVD’ers die op een of andere manier buiten de boot zijn gevallen. Het kan haast geen toeval zijn.
Al deze herinneringen kwamen naar boven toen ik dezer dagen het eindverslag las van Herman Tjeenk Willink, de kabinetsinformateur wiens wufte wijsheid (www.geertdales.com/archief) de afgelopen weken weer over het Binnenhof waarde.
Met veel omhaal van woorden wordt de weg bereid naar een kabinet Rutte-IV. Er wordt gefilosofeerd over dualistische verhoudingen, een open bestuursstijl, ontknoping van bestuur en politieke controle, inhoud boven proces, een regeerakkoord op hoofdlijnen en ruimte voor tegenmacht. Ik las niets waar ik niet meteen voor zou tekenen.
Het ging fout toen Tjeenk Willink verviel in de wufterigheid die het handelsmerk is van adviseurs van zijn kaliber. Toen ik teksten las als ‘De democratische rechtsorde is gebaseerd op vertrouwen en matiging”, “Het lijkt er echter op dat vertrouwen en matiging hebben plaatsgemaakt voor wantrouwen en escalatie” en “Wie een andere bestuursstijl predikt moet uitgaan van vertrouwen” en tot me liet doordringen welk bestuurlijk denken achter deze fraaie volzinnen schuilgaat voelde ik woede opkomen. Die ging over in schuimbekken toen ik een interview las met de informateur in het AD. “Denkt u dat premier Rutte zelf in staat is de verandering teweeg te brengen?”. “Ja”, zei de informateur, “ik acht hem tot veel in staat”.
‘Ja. Ik ook’ dacht ik. Maar niet tot de fundamentele verandering die we nodig hebben. Rutte is een leerling uit de VVD-school van discipline en in de pas lopen. Alleen al daarom kan hij, ondanks zijn onmiskenbare kwaliteiten en verdiensten voor het land waarvoor hij de hoogste onderscheiding verdient, nooit de verpersoonlijking zijn van de noodzakelijke cultuuromslag.
Ik kwam weer tot rust toen ik zaterdag 1 mei in De Volkskrant het interview las met de Duitse journalist Thomas Kirchner die volgt wat er in Nederland gebeurt. “Een premier die niet de waarheid spreekt is niet normaal. Als daar geen noemenswaardige verontwaardiging over ontstaat erodeert de politieke cultuur”. Fijn dat een Duitser ons de weg wijst. Ik leer graag van mensen die van nabij hebben gezien waartoe ontsporingen kunnen leiden.
Ik moest ineens denken aan Rutte’s Britse collega Boris Johnson. Een dezer dagen gaan we horen of hij de waarheid sprak over de bekostiging van de verbouwing van zijn Downing Street appartement. Iets in mij zegt dat hij erover gelogen heeft. Iets in mij zegt ook dat dit keet gaat worden. Dat de mensen zulk gechicaneer en gelieg niet meer pikken. Zoals ik hoop dat wij ook klaar zijn met dit gedrag en ons niet meer met wufte kletspraatjes amechtig het bos in laten sturen. We zijn toe aan wat anders en bij wat anders horen andere mensen.
Geert Dales
2 mei 2021