In Europa wordt er momenteel hevig met het hoofd geschud omdat het Verdrag van Istanbul door Turkije, waar het nota bene in 2011 werd ondertekend, is opgezegd. Dat Verdrag is in feite een appendix van het Mensenrechtenverdrag van de Raad van Europa, en behandelt de bestrijding, bestraffing en preventie van geweld tegen vrouwen. Erdoğan wil ervan af, of beter: als sluwe politicus gebruikt hij het als pasmunt in het diplomatieke getouwtrek met de EU, onder meer inzake het vluchtelingenprobleem.
Glazen kist-syndroom
Dat vrouwen in de islam als minderwaardig worden geacht, dat was al de wil van Mohammed, en het zal zo blijven. Maar in West-Europa wordt er zoveel gepalaverd over vrouwenrechten en gendergelijkheid, dat er een nieuw probleem dreigt: feminisering en politiek correcte regelneverij. Overal discriminatie ontwaren en willen corrigeren, tot op het absurde af, in regeltjes, quota, zogenaamde positieve discriminatie. Dan krijg je een soort vrouwen aan de top dat er eigenlijk niet thuis hoort.
Niemand illustreert dit glazen-kist-syndroom beter dan de dame die in Europa politiek de hoogste functie bekleedt: Europese Commissievoorzitter Ursula Gertrud von der Leyen. Uitgerekend op audiëntie bij de Turkse president kreeg ze de kans van haar leven om te tonen dat vrouwen hun mannetje kunnen staan — no pun intended —, maar helaas: toen ze geen stoel aangeboden kreeg stamelde ze alleen maar ‘euhm?’
Deze reflex — toch niet bepaald bij een laag opgeleide vrouw met een zwakke sociale status — toont aan dat het vrouwenrechtenverhaal ook een foute feminisering in het leven kan roepen: ‘geëmancipeerde’ Ursulinen die wachten tot ze een stoel krijgen. Onbegrijpelijk dat ze applaus kreeg van de vrouwenbeweging.
Ik ken nochtans vrouwen die de grap van Erdoğan — want dat was het — en de boertigheid van Charles Michel onmiddellijk zouden gecounterd hebben met een dodelijke kwinkslag. Op de schoot gaan zitten van een van beide heren bijvoorbeeld. Foto! Of op de aldaar aanwezige sofa plaats nemen in een houding van een courtisane, modellen uit de schilderkunst genoeg. Niet dus: de EU-voorzitster bevestigde helemaal de Ger-truttigheid van vrouwen die bij voorbaat het slachtoffer uithangen (‘Mijn behandeling in Ankara was te wijten aan mijn vrouw-zijn’) en feminisme verwarren met das grosse Seutentum.
Courtoisie
Het inmetselen van vrouwen in beschermingsprotocols is helemaal niet ‘progressief’, maar eerder conservatief-betuttelend. Denken we maar aan de ‘veiligheidszone’ tijdens de eindejaarsfeesten in Keulen en Berlijn: de vrouw als kwetsbare prooi. Het is eigenlijk een residu van de hoofsheid (courtoisie), de middeleeuwse versie van politieke correctheid die de regels aan de adellijke hoven vastlegde. Het was vooral een etiquette van de thuisblijvers, de mannen die niet op kruistocht gingen en toch het andere geslacht wilden imponeren. Dat deden ze dan met veren in hun achterste, welriekende parfums, zoetgevooisde verzen — waarbij ook de troubadours een belangrijke rol speelden — en ook wel een dosis geveinsde godsvrucht, altijd goed om de kerk aan je kant te hebben. Historici zien trouwens een verband tussen de hoofsheid en de opkomende Mariacultus vanaf de 12de eeuw.
Om die reden vind ik dat Verdrag van Istanbul bijna vernederend voor de Europese vrouwen van vandaag. Het is veeleer van toepassing op de manifeste misogynie in Arabische culturen en in de Sub Sahara. Wij hebben namelijk wetten tegen partnergeweld. Maar de woke-ideologie roept zowat iedereen tot slachtoffer uit, behalve uiteraard de gedemoniseerde mannelijke blanke hetero. Het resultaat is dat het feminisme, paradoxaal genoeg, de vrouw opnieuw als hulpeloze prooi definieert, zie heel het MeToo-gebeuren. In plaats van de zelfbewuste, mondige en seksueel ook assertieve vrouw die in ’68 op straat kwam, zien we nu Hollywood-drama’s passeren van wenende actrices, belaagd door smeerlappen van regisseurs, die tot astronomische schadevergoedingen worden gedwongen, of gewoon levenslang de bak in vliegen.
Deze herrijzenis van de hulpeloze halfmaagd is een grote stap terug, maar dat beseffen de roze mutsenbreisters natuurlijk niet. Vrouwen die echt van veerkracht getuigen, worden een uitzondering. Ze zijn er ondanks het linkse feminisme. Ayaan Hirsi Ali is zo iemand. Die wacht niet tot men een stoel onder haar kont schuift. Geboren in het islamitische Somalië, op vijfjarige leeftijd genitaal verminkt, uitgehuwelijkt door haar vader, belandde ze via veel omzwervingen in Nederland om samen met de nadien vermoorde Theo van Gogh de film Submission te maken. Daarna een tijd ondergedoken, naar Amerika gevlucht, en blijven agiteren tegen de politieke islam, ondanks de haatsfeer aan bepaalde Amerikaanse universiteiten waar de wokeness en de cancel culture opgang maakten.
Ik zet ze onverbloemd tegenover elkaar: Ayaan en Ursula, de activistische nomade en de lamenterende voorzitster; de rebel altijd-op-scherp versus de humorloze tante. Het ene feminisme is het andere niet. En deze keer kies ik voor zwart, zeker weten.