De primaire verkiezingen in Portugal op zondag resulteerden in een overwinning voor de Socialistische Partij onder voorzitterschap van António Costa, maar de resultaten toonden ook andere belangrijke ontwikkelingen waarmee rekening moet worden gehouden.
Ten eerste moet worden opgemerkt dat onthouding bij deze verkiezingen historisch was, waarbij bijna 50% van de kiezers op de verkiezingsdag thuisbleven en een duidelijk teken van wantrouwen vertoonde bij de huidige partijen. Hoewel er de afgelopen jaren nieuwe partijen zijn verschenen, heeft geen enkele de minimale quota bij deze verkiezingen bereikt. De invloed van rechtse partijen nam toe, maar niemand kon belangrijke zetels verkrijgen: zelfs de traditionele PSD-partij verloor, ondanks de tweede plaats, 12 zetels in vergelijking met de vorige verkiezingen. De Communistische Partij kwam ook in verzwakte vorm naar buiten en behaalde ongeveer 6% van de totale stemmen en verloor de helft van hun zetels. Dezelfde situatie werd ervaren door de christendemocratische partij CSD-PP.
De Socialistische Partij heeft, ondanks de verkiezingen met een groot bedrag te hebben gewonnen, geen absolute meerderheid behaald zoals zij tijdens haar campagne had gehoopt. Dit zal hen dwingen om gesprekken te beginnen met het Left Bloc, de enige niet-meerderheidspartij die erin slaagde een marge van 10% te handhaven om een regering te vormen.
Een van de andere verrassingen van deze verkiezingen was de krachtige groei van de milieupartij, die hun aantal stemmen verdrievoudigde. Dit was waarschijnlijk te wijten aan het fenomeen Greta Thunberg en de internationale milieucampagne die het electoraat sterk heeft beïnvloed. Aan de andere kant heeft de opkomst van de ultra-rechtse partij “Chega” (Stop) die zijn eerste zetel won, het vermoeden beëindigd dat Portugal een land was dat vrij was van de “ultra-rechtse”. De groei van deze partij is voornamelijk te wijten problemen gerelateerd aan immigratie en sociale groepen die ten koste gaan van de staat.
Portugal was een van de landen die de afgelopen jaren het meest door de crisis in Zuid-Europa zijn getroffen en maakte deel uit van de “PIGS” (zoals het Verenigd Koninkrijk informeel Portugal, Griekenland, Italië en Spanje noemde). Lijdend aan een van de hoogste werkloosheidspercentages in de regio en een grote migratie naar andere landen van de Europese Economische Gemeenschap. Sinds de socialistische partij aan de macht kwam, werden enkele hervormingen doorgevoerd die een positief effect op de economie hadden, dankzij staatsprikkels om de lonen te verhogen en de kwaliteit van het leven te verbeteren, maar het mag niet worden vergeten dat dit werd uitgevoerd naast de sterke bezuinigingen van maatregelen vereist vanuit Brussel en geïmplementeerd door de vorige rechtse regering.
De socialistische triomf kan worden gekoppeld aan de politieke patronage die het heeft gepromoot sinds het aan de macht kwam in 2015, waardoor een massa mensen die afhankelijk zijn van de staat, hun stem in de regerende socialistische partij in gevaar zien komen. Er moet ook worden erkend dat het “economische wonder” het resultaat was van een verhoging van de indirecte belastingen op producten zoals brandstoffen, alcohol en tabak, en van de invoering van nieuwe belastingtarieven, zoals een op suikerhoudende dranken.