De oorsprong van het minimumjeugdloon
Het is 1968; de eerste aflevering van De Fabeltjeskrant wordt uitgezonden op de Nederlandse televisie en de eerste metrolijn in Nederland wordt geopend. Ook zijn er negatieve gebeurtenissen dit jaar, zoals de moord op Martin Luther King Jr. en de verkiezingswinst van Richard Nixon. Het zijn de tijden van kabinet-De Jong, een centrumrechtse coalitie van de KVP, de ARP, de CHU (de drie partijen die later samen het CDA zouden worden) en de VVD. Wij focussen ons op de bewuste dag van 27 november, de dag waarop in paleis Soestdijk de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt getekend door Johan Witteveen – de minister van financiën – en koningin Juliana.
In deze wet wordt vastgesteld dat “De werknemer die de leeftijd van 24 jaar heeft bereikt heeft […] recht op een loon ten minste tot het bedrag […] onder de benaming minimumloon vastgesteld.” In simpele taal betekent dit dat elke werknemer van 24 of ouder vanaf het ingaan van deze wet recht heeft op het wettelijk vastgesteld minimumloon en dus niet minder dan dat betaald mag worden door de werkgever. 6 jaar later wordt ook het minimumloon voor jongeren ingevoerd, wat betekent dat ook jongeren een minimumprijs hebben voor hun arbeid. Let wel – deze is lager dan het volwassen loon van boven de 24, waardoor mensen van 15 tot 23 jaar oud niet evenveel verdienen als hun oudere tegenhangers.
Sindsdien is er het een en ander veranderd in de wetgeving rond het minimumloon. Zo is het minimumloon gestegen van 100 gulden in 1968 (zo’n 250 euro nu) naar 1650 euro voor een maand werk, maar de leeftijdsgrens voor het volle loon bestaat nog steeds (al ligt deze nu bij 21 jaar). Jongere arbeiders verdienen nog steeds minder: een 20-jarige heeft recht op 80% van het minimumloon, en met het jaar bouwt dit percentage af met aan de onderkant van de schaal de 15-jarige, die maar 30% van het minimumloon hoeft te krijgen.
Waarom is deze constructie zo? Toen ik wat meer onderzoek ging doen over dit onderwerp, bleken er steeds gaten te zitten in de argumenten voor een apart minimum voor jongeren. Langzaamaan begon ik te vermoeden dat er geen echte reden was – althans, naast het simpele feit dat de bezittende klasse altijd baat heeft gehad bij een goedkope arbeiderspoel. In dit artikel worden een aantal vaak gevoerde argumenten voor het minimumjeugdloon gepresenteerd en zal ik een poging wagen om ze stuk voor stuk te weerleggen, om zo aan te tonen dat het niet terecht is om jongeren minder te betalen voor hetzelfde werk. Want dat lijkt de werkelijkheid te zijn: in een poll bij mensen die onder de 21 jaar oud voor minimumloon gewerkt hebben, geeft 86,3% van de 168 stemmers aan dat zij niet minder of makkelijker gewerkt hebben dan hun oudere collega’s in dezelfde functie.
https://twitter.com/rood_en_groen/status/1351632094804455431
Argument 1: jongeren hebben minder ervaring
Dit argument komt veel naar voren in gesprekken over het minimumloon, naar mijn idee omdat het heel intuïtief is. Toch is de weerlegging minstens even simpel als het argument zelf: mensen die op een oudere leeftijd beginnen met werken, hebben evenveel ervaring. Een 21-jarige die net begint bij een supermarkt heeft jaren minder ervaring dan een 20-jarige die er al een aantal jaar werkt, maar wordt wel meer betaald. Als deze redenering een goede reden was voor een verschillend loon, zou een beter voorstel zijn om de eerste paar jaar van een contract minder te betalen, ongeacht de leeftijd. Daar komt overigens nog bij dat de wetenschap ons vertelt dat jonge mensen beter leren, wat het argument nog verder verzwakt. Dit argument, al wordt het vaak gevoerd, is niet zo sterk als mensen vaak denken.
Argument 2: jongeren hebben het geld niet nodig
Dit argument klinkt vaak als volgt; jongeren hoeven zichzelf niet te ondersteunen, dus hebben ze het geld niet nodig. Hoewel een maatschappij waar men betaald wordt aan de hand van hoeveel ze nodig hebben voor velen een linkse droom is, is het simpelweg niet representatief voor de manier waarop de Nederlandse economie werkt. Als eerst klopt dit idee gewoon niet voor de vele mensen onder de 21 die op zichzelf wonen of bijdragen aan het inkomen van hun gezin. Daarnaast hebben de mensen die het meeste geld verdienen, vaak juist het minst meer geld nodig, omdat zij vaker een groot vermogen hebben en dus minder armoederisico kennen.
Daarnaast is het net als bij argument 1 nog een argument dat geen rekening houdt met de individualiteit van arbeiders en uitgaat van de gemiddelde werkkracht. Deze bestaat echter niet, en de werkelijkheid steunt dit argument niet. Volgens de meest recente armoede-publicatie van het CBS is het armoederisico het hoogst in de leeftijdsgroep onder de 25 en bij werknemers met een laag opleidingsniveau. Omdat lager opgeleide werknemers gemiddeld eerder beginnen met werken en vaker voor minimumloon werken, vallen al deze factoren samen. Hierdoor is de groep minimumloonwerkers onder de 25 – de groep die benadeeld wordt door het minimumjeugdloon – de groep die een laag loon het slechtst kan gebruiken. Sorry, werkgevers, maar ook dit argument snijdt geen hout.
Argument 3: Lage lonen versterken de positie van jongere werknemers
Dit is een argument dat uitgaat van een economische redenering achter het minimumjeugdloon: door lagere lonen te mogen ontvangen, maken jongeren zichzelf aantrekkelijk voor werkgevers. Hoewel dit klopt, beantwoordt het niet de fundamentele vraag: waarom is deze uitzonderingspositie er voor jongeren? Wat is de reden dat 15-jarigen een voordeel op de arbeidsmarkt moeten hebben boven andere, oudere arbeiders? Het minimumloon zorgt er juist voor dat groepen niet voor lagere lonen kunnen onderhandelen om zo banen weg te nemen van arbeiders met hogere standaarden: dit is een van de fundamenten van collectieve onderhandeling, en een groep arbeiders die hier niet in meedoet verzwakt juist de positie van de arbeider als geheel. Op dezelfde wijze als argument 1 is dit gewoon geen realistische afspiegeling van hoe de rest van de Nederlandse economie werkt: werknemers moeten nergens anders zomaar hun wettelijke rechten opofferen onder het mom van werkgelegenheid.
Daarnaast kan het ook anders: er bestaat een groep arbeiders in Nederland die door lagere loonkosten een betere marktpositie krijgen, maar daar zelf niet onder lijden. Dit zijn de mensen die werken in de Wajong-regeling, dus mensen die (onder bepaalde voorwaarden) met een beperking de arbeidsmarkt betreden. Omdat zij minder effectief arbeid kunnen leveren, mogen werkgevers hun ook minder betalen. De UWV (het overheidsinstituut dat dergelijke zaken regelt) betaalt de arbeider in de Wajong dan bij, zodat deze dichter bij het minimumloon komt. Binnen de Wajong is nog veel te winnen (arbeiders worden namelijk maar gecompenseerd tot 75% van het minimumloon, wat anders moet) maar het is een voorbeeld van de overheid die de positie van een specifieke groep werknemers verbetert zonder hun lonen (te ver) onder het minimum te laten komen. Als de overheid – voor welke reden dan ook – bepaalt dat zij de positie van arbeiders onder de 21 wil versterken, kan dat op eenzelfde manier.
Conclusie
Er zullen vast argumenten zijn die ik gemist heb; de lijst met onzin die werkgevers bedenken om hun kapitaal te beschermen is vrijwel onuitputbaar, en het zou een dwaze onderneming zijn om elke variatie op elk mogelijk argument uit te schrijven in een groot boekwerk. Ik heb de tijd noch de behoefte, om een dergelijk boekwerk te schrijven. Wel heb ik de hoop dat ik je in dit artikel twee dingen heb meegegeven:
Ik hoop wel dat ik je met dit artikel mee heb kunnen geven dat het huidige systeem simpelweg niet klopt, en dat de analyse dat het ‘logisch’ is dat jongeren minder betaald krijgen enorm krom is. Het is het verstandigst om bij elk argument te vragen of het wel degelijk rechtvaardigt dat de ene werknemer minder betaald wordt dan een ander voor hetzelfde werk.