Terwijl VVD-leider Mark Rutte het afgelopen decennium kabinetten vormde met eurosceptische én uitgesproken EU-gezinde partijen, was zijn Europa-beleid verrassend consequent: zaken doen. Van deze koers neemt D66-leider Sigrid Kaag graag afscheid.
STIEKEM IS RUTTE TOCH PRO-EU, kopt de NRC begin maart 2018. De aanleiding is een lezing die de inmiddels door de wol geverfde premier heeft gehouden in de Duitse hoofdstad Berlijn, op invitatie van de invloedrijke denktank Bertelsmann Stiftung. Tot dan toe is Rutte niet bepaald een man van de vergezichten geweest. Vrij naar de voormalige Duitse Bondskanselier Helmut Schmidt had de VVD-voorman jaren eerder al het hebben van een visie vergeleken met ‘een olifant die het uitzicht belemmert’. Met name wat betreft Europese zaken moest het allemaal niet te veel opsmuk hebben. Toen Rutte nog maar net in zijn eerste kabinet als minister-president was aangetreden, sprak hij in relatie tot Europese politieke bijeenkomsten zelfs in termen als ‘doing business’. De Europese Unie zag hij toch vooral als platform om met andere Europese regeringen afspraken te maken die de groei van de economie ten goede komen, met name door het bedrijfsleven ruim baan te geven.
Maar zeven jaar later was de toon totaal anders. Rutte sprak over de ‘oerbelofte van Europa’ als brenger van ‘welvaart, veiligheid en stabiliteit’, die volgens hem moest worden ‘waargemaakt’ en ‘doorgegeven’. ‘Als we dat doen, en elkaar blijven stimuleren en aanspreken, dan weet ik zeker dat we die belofte van Europa kunnen vervullen.’ Deze toespraak in Berlijn zou de eerste zijn in een hele reeks van speeches over Europa. Ook tegenover het Europees Parlement in Straatsburg en bij het Europa Instituut in Zürich deelde Rutte in het jaar daarna zijn denkbeelden, waarop alom de conclusie werd getrokken dat de premier zijn EU-koers grondig had bijgesteld. Het is een narratief waar Rutte zich niet tegen verzette. Tegenover zijn partijleden verkondigde hij op het VVD-voorjaarscongres van 2018 dat zijn ‘denken’ wat de EU betrof was ‘verschoven’ en toen de NRC vroeg of zijn toespraak voor de Bertelsmann Stiftung niet eigenlijk best visionair was, beaamde hij lachend: ‘Ja, het was stiekem toch een visie.’
Maar betekent dat ook dat het Europa-beleid inhóudelijk gedurende de kabinetten-Rutte is gewijzigd? Het antwoord op die vraag is niet zo zeer op te maken uit Rutte’s toespraken, als wel terug te vinden in de regeerakkoorden, beleidsdocumenten en Kamerbrieven die in de loop van zijn eerste drie regeringsperiodes zijn gepubliceerd. Daarin zijn de prioriteiten en ambities terug te vinden die Nederland in Brussel over het voetlicht bracht, alsook de successen die de regering heeft geboekt. En dan blijkt dat het niet zo zeer Rutte’s agenda is die gaandeweg is veranderd; hij kreeg alleen beter door hoe hij zijn doelen moet bereiken.
NA ZIJN VERKIEZINGSOVERWINNING IN 2010 moest VVD-leider Rutte zijn eerste regeerperiode beginnen met een noviteit. De VVD tuigde samen met het CDA een minderheidskabinet op, leunend op de gedoogsteun van de pvv. Verheugd sprak de kersverse premier van een kabinet waar ‘rechts de vingers bij aflikt’. Aan de EU werden in het regeerakkoord weinig woorden vuil gemaakt. Vijf jaar na de negatieve uitslag van het EU-referendum en midden in de eurocrisis was het EU-lidmaatschap nou niet bepaald een onderwerp waar de VVD zich publiekelijk met veel enthousiasme over uitsprak. ‘De VVD staat voor een EU waarvoor je iets terugkrijgt’, aldus het partijprogramma. Brussel diende zich volgens de liberalen te concentreren op zijn ‘kerntaken’: vrijheid, welvaart en veiligheid. Het iets meer EU-gezinde CDA en de eurosceptische gedoogpartner pvv konden zich daarin vinden; dezelfde taakopvatting werd letterlijk overgenomen in het coalitie-akkoord. Met als toevoeging, eveneens rechtstreeks vanuit het VVD-programma: ‘Deregulering moet ook in de EU een doelstelling zijn. Regels die daarentegen wel zinvol zijn, moeten worden gehandhaafd en voor ieder uniform gelden.’
In de jaren die volgden zou deze opstelling in vele gedaanten terugkomen in debatten over de Europese Unie. Meer of minder Europa was dan vaak de (valse) tegenstelling waar omheen politici en opiniemakers dansten en waartoe menige verkiezingscampagne werd gereduceerd. Als politieke partijen probeerden uit te leggen niet zozeer voor minder of meer Europa te staan, maar vooral een ánder Europa na te streven werd dat weggehoond. Alle discussies en mediaoptredens werden gelegd langs de ‘meer of minder’-meetlat die bepaalde in welke mate een partij te boek zou staan als eurofiel of eurosceptisch. Waarbij de VVD zich graag zuinigjes opstelde: ‘eurorealistisch’, noemde Rutte dat.
In werkelijkheid is de VVD nooit voor minder Europa geweest. Als het aankomt op het versterken van de interne markt kan het wat de liberalen betreft niet op met de Europese Unie. Goederen, kapitaal en mankracht moeten zo veel mogelijk ongehinderd tussen de lidstaten kunnen worden geschoven, door regels gelijk te trekken en barrières op te heffen. Zo kan het internationale handelsland Nederland optimaal profiteren van de goedkoopste leveranciers en werknemers voor het binnenlandse bedrijfsleven, terwijl het hoofdkantoor van menige multinational dankzij de lage winstbelasting en lucratieve fiscale verdragen vanuit de Zuidas genoegzaam de winsten wegsluist. Sterker nog, als het op handel aankomt, wil de VVD niet alleen meer Europa, maar ook meer Amerika, of Canada, of Brazilië. Zolang er maar geld verdiend kan worden is de partij altijd bereid geweest om in handelsverdragen compromissen te sluiten over de eigen regels en tarieven.
Maar die liberale benadering kent een keerzijde. Een waarover PVDA-leider Diederik Samsom zijn hart luchtte vlak nadat hij in het najaar van 2012 samen met de VVD het tweede kabinet-Rutte had gevormd. In een lezing in de Rode Hoed wees Samsom erop dat de Europese Unie niet alleen winnaars kent, maar ook verliezers. Want hoewel binnen de interne markt alles in het werk wordt gesteld opdat goederen, kapitaal, diensten en personen vrijelijk over landsgrenzen kunnen bewegen, is er op sociaal en fiscaal terrein amper sprake van gelijkgestelde Europese regelgeving. Daar houden de lidstaten hun zeggenschap over, wat in de praktijk betekent dat ze met hun arbeidswetgeving en belastingregels andere lidstaten proberen de loef af te steken.
Nergens ter wereld zijn bijvoorbeeld de winstbelastingen zo snel naar beneden geschroefd als door de Europese lidstaten, die zo proberen te voorkomen dat bedrijven hun hoofdkantoren naar buurlanden verhuizen. Nederland heeft de afgelopen 25 jaar de arbeidsmarkt verregaand geflexibiliseerd om concurrerend te blijven, terwijl sociale zekerheden zoals de werkloosheidsvoorzieningen zijn uitgekleed. Bovendien zijn veel lagelonenbanen weggelekt naar Midden- en Oost-Europese landen, waardoor groepen aan de onderkant van de samenleving moeizaam op zoek moeten naar nieuwe manieren om een inkomen bij elkaar te verdienen.
Als het op handel aankomt wil de VVD meer Europa, meer Amerika, meer Canada, meer Brazilië ‘Elke investering in het klimaat is ook een investering in de Europese economie’
Tijdens zijn toespraak in de Rode Hoed stelde Samsom dat deze situatie moest worden rechtgetrokken via een ‘sociale unie’, die op Europees niveau sociale zekerheden biedt. ‘Omdat we voor onze kinderen dát Europa willen dat problemen oplost in plaats van creëert’, zo sprak hij gloedvol. De PVDA-voorman had echter nagelaten datzelfde inzicht in het regeerakkoord te fietsen, dat hij zojuist met de VVD had gesloten. Zijn sociale ambities werden daarin zelfs expliciet uitgesloten. ‘De inrichting van de (semi-)publieke sector en sociale zekerheid is primair een verantwoordelijkheid van de lidstaten’, aldus de coalitieafspraken. Samsom werd dan ook door nota bene zijn partijgenoot Lodewijk Asscher, minister van Sociale Zaken, teruggefloten toen hij suggereerde om bij een nieuwe verdragswijziging meer sociale voorzieningen naar Europees niveau te trekken. Namens het kabinet liet Asscher weten dat er niet zou worden ingezet op ‘wijzigingen in de bevoegdheidsverdeling tussen EU en lidstaten, en dus ook geen verdragswijziging’.
SOWIESO VERANDERDE HET EUROPA-BELEID opvallend weinig ten opzichte van het eerste kabinet van Rutte. Opnieuw werd in het regeerakkoord afgesproken dat de interne markt ‘verder versterkt’ moest worden. En ook dit kabinet meende dat de Europese Commissie het eigen takenpakket grondig zou moeten evalueren: de dereguleringsmissie van Rutte I in een nieuw jasje. Hoewel VVD en PVDA aan de ‘minder regels’-agenda in het regeerakkoord mooie termen verbonden als ‘subsidiariteit’, lag er in feite een langlopende lobby ten grondslag, overgewaaid uit de Verenigde Staten.
Met name de tabaks- en chemiefabrikanten proberen al sinds eind jaren tachtig voor elkaar te krijgen dat de politiek niet te hard van stapel loopt met het opstellen van allerlei milieuen gezondheidsregels die het welzijn van consumenten voorop plaatsen. Dat soort wetgeving vormt immers een hinder voor de vermarkting van hun producten, zoals rookwaren of gewasbeschermingsmiddelen. De industrie probeert daarom beleidsmakers ertoe te dwingen zich terughoudend op te stellen bij het maken van regels door ervoor te lobbyen dat de overheid zich verplicht tot het doen van zogenaamde ‘impact assessments’. Hierdoor moeten ambtenaren extra rekening houden met de effecten van hun beleid op het bedrijfsleven. Sindsdien is de overheid steeds meer als een onderneming gaan functioneren.
Ook in Europa zette met name het Britse, Duitse en Nederlandse bedrijfsleven al vroeg in op dit soort keurslijven voor beleidsmakers. Een goed voorbeeld is het rapport Better Regulation for Better Business, dat de Nederlandse werkgeversorganisaties vno-ncw en MKB Nederland sinds 2009 regelmatig hebben bijgewerkt, met voorstellen om ‘knellende’ regelgeving voor het bedrijfsleven te wijzigen of te schrappen. Van meet af aan ijverde de VVD hieraan mee. Zo zetelde oud-staatssecretaris Robin Linschoten (VVD) in een Europese werkgroep die moest evalueren of Brussel wel voldoende werk maakte van deze agenda. En op Europese toppen heeft Mark Rutte, zodra hij zijn positie in het Torentje had verworven, consequent aandacht besteed aan de dereguleringsambities.
Niet toevallig was het dan ook de Nederlandse eurocommissaris Frans Timmermans die in 2014 van Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker de taak kreeg toebedeeld om ook vanuit Brussel serieus werk te maken van Rutte’s ‘better regulation’ -agenda. De sociaal-democraten probeerden deze liberale missie nog wel een progressieve draai te geven. PVDA-europarlementariër Paul Tang speculeerde bijvoorbeeld in de NRC dat het aanpakken van ‘de enorme mallemolen van papier’ ervoor zou kunnen zorgen dat Europa ‘dichter bij de burger’ zou komen te staan. Zijn VVD-collega Hans van Baalen wist intussen wel beter. ‘Hier wordt een revolutie ontketend’, reageerde hij in hetzelfde stuk in de NRC . ‘Frans’ kruistocht tegen het veelkoppige regelmonster Brussel is begonnen.’
Overigens was Timmermans niet de enige sociaal-democraat die in Brussel de boer op moest met een liberale agenda. De huidige PVDA-leider Lilianne Ploumen kreeg onder het kabinet van VVD en PVDA als minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de taak toebedeeld om samen met de andere EU-lidstaten een vrijhandelsakkoord met de Amerikanen uit te onderhandelen: ttip. Jarenlang hield ze stug vol dat niemand zich zorgen hoefde te maken dat de Europese standaarden op het gebied van milieu, voedselveiligheid en dierenwelzijn hierdoor onder druk zouden komen te staan. Pas toen de onderhandelingen na een moeizaam proces min of meer waren doodgebloed, durfde ze haar handen ervan af te trekken. ‘Mocht het ervan komen dat we opnieuw gaan onderhandelen, dan moeten we het echt anders gaan doen’, biechtte ze in 2017 op tegenover radiozonder bnr, enkele weken voor de Tweede-Kamerverkiezingen. ‘Met nieuwe spelregels.’
TOCH VERANDERDE ER WEL DEGELIJK IETS aan Rutte’s Europa-beleid tijdens zijn tweede kabinet. Nederland had het eerste halfjaar van 2016 het roulerend voorzitterschap van de Raad van de EU in handen, waardoor de Nederlandse bewindslieden een flinke vinger in de pap hadden bij het bepalen van de Europese agenda. Dat ging de Hollanders goed af. De VVD-bewindslieden op het ministerie van Veiligheid en Justitie slaagden er bijvoorbeeld in om vaart te maken met plannen om meer biometrische gegevens van reizigers bij de Europese grenzen te verzamelen, op te slaan en toegankelijk te maken voor veiligheidsdiensten. Minister Henk Kamp (Economische Zaken) promootte intussen met succes de platformeconomie. Ook zette hij met partijgenoot Sander Dekker (Wetenschap) belangrijke stappen in het neutraliseren van het in Europees verdragsrecht vastgelegde voorzorgsbeginsel, opnieuw om beleidsmakers in hun bewegingsvrijheid te beperken. En Rutte zelf bemoeide zich intensief met de totstandkoming van de Turkije-deal, waarmee de vluchtelingenstroom vanuit Syrië en Afrika een halt moest worden toegeroepen.
De premier leerde uit dit succesvolle voorzitterschap dat de Europese Commissie niet alleen zo klein mogelijk gehouden moest worden, maar dat hij Brussel ook vóór zich kon laten werken, door zich constructief op te stellen. Zoals Rutte in zijn Berlijnse toespraak in 2018 opnieuw oud-bondskanselier Schmidt zou citeren: ‘Wer nicht redet, wird nicht gehört.’ Bovendien vond in de staart van het Nederlands voorzitterschap het referendum over Brexit plaats, met een ook voor Rutte schrikbarende uitkomst. Eenzelfde scenario zou voor handelsland Nederland fnuikend zijn. Om een Nexit te vermijden, zo realiseerde de premier zich, zou zijn toon over Europa ten positieve moeten veranderen. In Berlijn had Rutte het dus niet meer over ‘doing business’, maar benadrukte hij dat de EU ook een waardengemeenschap is – een term die zelfs tijdens het eerste kabinet-Rutte nooit helemaal uit het vocabulaire van de Nederlandse regering was weggeweest, maar de afgelopen jaren steeds gretiger door hemzelf wordt aangehaald.
Maar wie de weerslag van deze nieuwe mindset probeert terug te vinden in het derde regeerakkoord dat Rutte in 2017 tekende, komt bedrogen uit. Weliswaar zetelde in dit kabinet de sterk EU-gezinde partij D66, maar ook de eurokritischer ChristenUnie maakte er deel van uit. In de coalitieafspraken leidde dat tot het ontbreken van een al te vastomlijnde EU-koers. De nadruk lag vooral op hoe om te gaan met enkele concreet voorliggende vraagstukken, zoals het wel of niet steunen van een Europees stabiliteitsmechanisme en de plannen rond de voltooiing van de bankenunie. In de tussentijd werd de liberale koers zoals die ook onder Rutte I en Rutte II was gevoerd, stilletjes doorgetrokken. Nederland bleef in Brussel hameren op minder regels, de bewindslieden op het ministerie van Economische Zaken bleven tornen aan het Europees voorzorgsbeginsel, de premier bleef zich verzetten tegen een Europees leger en toen Brussel opperde om de positie van werknemers te verstevigen via het vastleggen van een Europese definitie van werknemerschap, stuitte dat op een stevig njet van D66-minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken.
Rutte beviel zijn nieuw omarmde politieke speeltuin intussen uitstekend, voor hem was Europa voortaan Chefsache . Zo lukte het hem om in spijkerharde onderhandelingen over de hoogte en de spelregels rond de coronaherstelfondsen het totaalbedrag flink omlaag te krijgen en aan strengere voorwaarden te verbinden. En hoewel Rutte’s missie om met Timmermans het Commissievoorzitterschap binnen te slepen mislukte, hengelde hij met de sociaal-democraat wel de goedgevulde Europese klimaatportefeuille binnen, van groot belang voor het Nederlandse bedrijfsleven. In lijn met de plannen van gasleverancier Shell hoopt Rutte namelijk dat Nederland een slaatje kan slaan uit het afvangen en opslaan van CO2-uitstoot onder de Noordzee, door de lege gasbellen ook open te stellen voor andere Europese lidstaten. Bovendien zijn er tal van grote (deels) Nederlandse bedrijven zoals chemiefabrikant dsm, zuivelcoöperatief FrieslandCampina en voedselgigant Unilever, die verwachten internationaal flink te gaan verdienen aan het uitventen van innovatieve en duurzaamheid uitstralende producten. Als het aan Rutte ligt, zal de Europese Unie hun verdienmodellen optimaal faciliteren. Zoals hij eveneens in zijn Berlijn-toespraak zei: ‘Elke investering in het klimaat is ook een investering in de kracht van de Europese economie.’
PAS GAANDEWEG DIE LAATSTE REGEERPERIODE leek ook coalitiepartij D66 zich te realiseren dat er nog altijd een heel ander soort Europa op het kabinetsmenu stond dan wat de partij voor zichzelf in het verkiezingsprogramma had neergepend. Zo merkte fractieleider Rob Jetten voorafgaand aan de Europese verkiezingen van 2019 op dat hij ‘natuurlijk blij zou moeten zijn dat Rutte zich steeds pro-Europeser voordoet’, maar dat de VVD’er als het erop aankomt geen boter bij de vis doet. ‘Rutte maakt wel veel theater om de aandacht te trekken, maar hij zegt eigenlijk niks’, aldus Jetten.
‘Elke investering in het klimaat is ook een investering in de Europese economie’
En dat is precies zoals het is. Zelfs in die als pro-Europa bejubelde toespraak in Berlijn benadrukte Rutte dat de Europese Commissie haar plaats moest kennen. ‘Brussel dient de lidstaten, niet andersom’, waren zijn letterlijke woorden. De vergelijking met het VVD-verkiezingsprogramma uit 2010 is daarmee snel gevonden. Daarin stond immers: ‘De VVD staat voor een EU waarvoor je iets terugkrijgt.’ En misschien nog veelzeggender is de toespraak die Rutte slechts enkele maanden na zijn optreden in Berlijn zou houden, op het voorjaarscongres van zijn partij. Daar prentte hij zijn leden in dat de VVD net zo min voelt voor een Nexit als voor een Verenigde Staten van Europa, maar dat de liberalen absoluut voorstander blijven van een Europese Unie. En hij voegde toe: zolang het maar een Unie is ‘die weet wat-ie wil en waar de VVD in belangrijke mate invloed op kan uitoefenen’.
De nieuwe D66-leider Sigrid Kaag wil hier verandering in brengen. In diverse interviews en toespraken heeft ze erop gehamerd dat er een nieuwe koers zal moeten komen ten aanzien van de EU. Wat haar betreft neemt Nederland zelfs het voortouw bij verdergaande Europese integratie, zo zei ze in een toespraak vorig jaar september. En toen Kaag halverwege augustus luid en duidelijk te kennen gaf geen zin te hebben in wéér een kabinet met de ChristenUnie, gaf ze tegenover het Algemeen Dagblad mede als argument dat ze ‘een andere blik op Europa’ wil.
Bij haar HJ Schoo-lezing op 6 september lichtte ze deze opstelling nader toe, waarbij ze tevens de hand in eigen boezem stak. ‘Ik heb zelf niet genoeg gedaan om een wijziging van koers af te dwingen’, sprak ze haar publiek toe. ‘Dat reken ik mezelf aan. Nederland is nu gebaat bij constructieve creativiteit, bij zelfbewust optreden en geduld. Ook daarom ijver ik voor een nieuwe coalitie, met nieuw elan, en een nieuwe Europese overtuiging.’ De grote vraag is nu of het vanuit dat oogpunt überhaupt nog mogelijk is dat D66 en VVD elkaar vinden in een nieuwe coalitie. Of dat Europa, onverwacht, een onneembare horde vormt.