Dit jaar herdenken we 75 jaar bevrijding. Misschien lijkt het voor velen niet zo, maar de Tweede Wereld Oorlog is intussen een mensenleven geleden. De meeste getuigen die het allemaal bewust meemaakten zijn er niet meer. Maar gelukkig hebben veel verhalen en getuigenissen wel overleeft, en geven zij ons de mogelijkheid om even terug te gaan naar de sfeer van toen. Het spreekt voor zich dat ook wij in de komende maanden stil zullen staan bij deze gedenkwaardige datum. We zullen dit op twee manieren doen. We openen met twee artikelen over de razzia’s van 1944, een hoofdstuk dat bij veel mensen die niet direct betrokken waren, onbekend is gebleven.
Daarna zullen we iedere laatste woensdag van de maand een hoofdstuk publiceren van het boek “Speuren na duistere jaren” geschreven door Bert Bakkenes. Dit boek gaat over de geschiedenis van de Politieke Opsporingsdienst (POD), met de focus op Midden Nederland. We spreken dan over de periode na de bevrijding, die je ook wel de oorlog na de oorlog zou kunnen noemen. Wij hopen dat dit alles zal bijdragen aan ons streven om vooral de wat minder bekende zaken voor het voetlicht te halen. Want 75 jaar bevrijding staat voor veel meer dan alleen het binnenhalen van de bevrijders en het uitsteken van de vlag. Er is veel gebeurd in die 5 jaar bezetting en in de periode kort na de oorlog. Zo veel dat we er zelfs nu, een mensenleven later, nog niet over uitgepraat zijn.
HEEFT U ALS LEZER EEN GOED VERHAAL OM TE DELEN MET EEN HALF MILJOEN BEZOEKERS PER MAAND LAAT HET ONS WETEN VIA redactie@indignatie.nl
75 JAAR BEVRIJDING GRAVEN VOOR DE BEZETTER DEEL 1
HOE VOOR VEEL MANNEN 1944 HET JAAR VAN DE RAZZIA WERD
Als we het hebben over de laatste oorlogwinter, de periode tussen september 1944 en mei 1945, denken veel mensen aan de Hongerwinter, de trektochten om voedsel te bemachtigen, de meedogenloze strijd tussen de bezetter en het steeds sterker wordende verzet, de koude en het gebrek aan alles. Meer dan genoeg zou je denken. Maar juist in die tijd ontstond een fenomeen dat voor veel mannen rampzalig is geweest, of op zijn minst een niet te vergeten ervaring is gebleven. We spreken dan over de grote razzia’s van de bezetter om mannen op te pakken die als dwangarbeiders te werk gesteld werden. Soms in Duitsland, soms in Nederland. Verschillende steden kregen razzia’s te verwerken, en in dit artikel zullen we verschillende van deze razzia’s bekijken. Het gaat er niet om een complete geschiedenis te schrijven. Veel meer willen we de sfeer uit die bange dagen in beeld brengen, om het verhaal van de Tweede Wereld Oorlog weer een stukje completer te maken.
De razzia’s van 1944 waren soms groot, soms wat minder groot, maar de consequenties waren in de meeste gevallen hetzelfde. Steden werden beroofd van de mannelijke bevolking tussen de 17 en 40 jaar, en de families die achterbleven gingen een onzekere tijd tegemoet. De Duitsers beweerden de mannen nodig te hebben als arbeidskrachten, maar veel betrokkenen waren er van overtuigd dat de bezetter ook de weerbare mannen uit de steden weg wilde hebben voor dat de bevrijders voor de poorten verschenen. Waarschijnlijk zijn beiden verklaringen deels waar. Wat de reden ook was, de ellende was er niet minder om. Laten we beginnen met een wat kleinere razzia, die al vroeg in de bovengenoemde periode werd gehouden: Amersfoort 6 oktober 1944.
Het lot van Amersfoort in de Tweede Wereld Oorlog verschilde niet veel van dat van andere steden in Nederland. Tijdens de Meidagen van 1940 werd de stad geëvacueerd, later was het verzet er actief, en natuurlijk kende ook Amersfoort de NSB en andere organisaties die de bezetter hulp verleenden. Maar grote rampen bleven uit, hoewel het in de lucht vaak onrustig was, vooral in de buurt van het station. Echter op vrijdag 6 oktober 1944 gebeurde er iets waar bijna niemand op had gerekend. In de vroege ochtend klonk het luchtalarm zonder dat er een vliegtuig te zien of te horen, maar de mensen moesten wel binnen blijven. Ongemerkt werd de stad gelijktijdig hermetisch afgesloten door SS troepen. Niemand mocht de stad meer in of uit. Duitse patrouilles waren in de straten te zien, en kruispunten werden bezet door troepen. Toen de mensen weer de straat op konden hingen er overal witte aanplakbiljetten waar op stond dat alle mannen tussen de 17 en de 40 zich moesten melden bij de Juliana van Stolberg kazerne aan de Leusderweg. Dezelfde boodschap werd door luidsprekerwagens uitgezonden die overal rondreden. De mannen zouden te werk worden gesteld, voor 5 gulden per dag plus eten en tabak, maar er stond niet bij waar men naar toe zou gaan. Velen dachten dat ze naar Duitsland zouden worden gebracht. Nu ontstond voor velen een dilemma; gaan of niet gaan? Er werd met straffen en huiszoekingen gedreigd, dus gingen veel mannen toch maar, ondanks de overheersende tegenzin. Terwijl groepen mannen naar de Leusderweg liepen om het bevel op te volgen begonnen de huiszoekingen. Ook werden mannen van de straat geplukt. Uiteindelijk zouden zich tussen de 5000 en 6000 mannen op de Leusderweg melden. Om de sfeer van het moment beter weer te geven later we nu een getuige aan het woord. Arie, een geboren Amersfoorter, was 21 en werkte als schrijfmachine reparateur, toen de razzia plaatsvond. Velen jaren later vertelde hij zijn verhaal:
“In de vroege herfst van 1944 leek de bevrijding nabij. Maar we waren wat te optimistisch geweest. De Slag om Arnhem ging verloren en de Duitsers waren weer heer en meester. Ze werden ook steeds brutaler en hadden steeds meer mensen nodig om dwangarbeid te verrichten. Omdat ik in een papierhandel werkte, die ook aan de Duitsers leverde, had ik een beschermd beroep. Ook Joop, mijn oudere broer die voor een transportbedrijf werkte, had hele goede papieren die hem beschermde. Zijn baas was niet al te ver verwijderd van collaboratie, dus waren er weinig problemen. De man heeft hier na de oorlog nog een tijd voor vastgezeten, en terecht. Maar Joop was veilig met zijn papieren en wees een poging van zijn oude sergeant uit het leger, Nico Bergsteijn uit Woudenberg, om hem over te halen tot deelname aan het gewapend verzet dan ook af. Het risico was groot. Enorm groot. Bergsteijn werd uiteindelijk opgepakt en bij de Woeste Hoeve met vele anderen doodgeschoten als vergelding voor de aanslag op Rauter. Hij ligt in Amersfoort begraven, samen met veel van zijn verzetskameraden.
Tot die tijd hadden we dus kunnen voorkomen dat we voor de Arbeitzeinzats werden opgeroepen. Maar op 6 oktober 1944 ging het mis. De stad werd hermetisch afgesloten door Duitse troepen en alle mannen tussen de 17 en 40 jaar moesten zich melden bij de kazerne aan de Leusderweg. Daar zou gekeken worden wie er kon worden ingezet voor graafwerkzaamheden. Alle huizen zouden doorzocht worden en ieder die zich schuilhield en werd gevonden zou bestraft worden. Ik besloot me te melden samen met mijn broers Joop en Henk. We waren bang dat ze onze vader zouden meenemen als we niet zouden komen opdagen. Joop had nog steeds prima papieren en hij was snel weer los. Hij haastte zich naar zijn werk om ook voor mij zulke papieren te bemachtigen, maar hij kwam te laat. Henk en ik waren het haasje en nog diezelfde avond verlieten we Amersfoort lopend in zwaar bewaakte lange colonnes. Via de Hogeweg trokken we richting Veluwe. Het was een zware vermoeiende tocht.
Sommige mannen die echt niet meer konden of kapotte voeten hadden mochten soms een poosje op een wagen meerijden. Maar bijna iedereen moest lopen. In de nacht liep ik achter zo’n wagen en voor een poosje heb ik lopend geslapen. We waren op weg naar de IJssel, wisten we intussen. Gelukkig niet Duitsland, en dat bracht een klein beetje opluchting. Onderweg werd er overnacht in een seminarie in Apeldoorn en later gingen we door naar Dieren. In het donker namen velen de benen. Maar ik bleef omdat ik bang was dat mijn ouders last zouden krijgen als ik me uit de voeten maakte. Uiteindelijk kwam ik in een steenfabriek in Lathem terecht. Het eten was slecht en we moesten loopgraven en tankwallen graven aan de IJssel. Het was zwaar werk, vooral omdat het grondwater hoog was en je dus al na een paar scheppen in het water stond. Veel schoenen en klompen gingen zo verloren. Daar kwam nog bij dat er vaak aanvallen waren door Engelse en Amerikaanse jagers. Zij zagen de graafwerkzaamheden als prima doelen, die makkelijk te treffen waren. Toen de eerste aanval kwam bleef een aan tal spitters gewoon staan. Dit in tegenstelling tot de Duitsers die in iedere put en greppel doken, zelfs als er water in stond. De Nederlandse spitters dachten dat de piloten hen wel zouden ontzien. Het waren immers vrienden die voor de bevrijding zouden zorgen. Maar dit was een misrekening. Er werd op alles geschoten wat bewoog en nadat een paar spitters getroffen waren, werd er in het vervolg dekking gezocht, en snel ook. Maar het bleef een angstig gebeuren. Je kreeg dan ook nog commentaren van de Duitse bewakers die smalend vroegen; “Zijn dat jullie vrienden? Mooie vrienden, ze geven geen cent om jullie!”
Ik begon de hele zaak behoorlijk zat te worden en probeerde mijn situatie te verbeteren. Op een dag ging ik naar Giesbeek, vlak in de buurt, om een bakker daar om wat brood te vragen. De man weigerde omdat ik geen bonnen had. Dit hoorde een vrouw, die in de buurt woonde, en zij zorgde ervoor dat ik toch wat brood kreeg. Uiteindelijk nam ze me mee naar huis, en kwam ik bij haar en haar man in de kost. Voor de Duitsers was dit geen probleem. Je mocht wonen waar je wilde, als je maar op tijd op het werk verscheen.
Giesbeek en Angerlo
Het beviel me uitstekend bij de Giesbeekse familie en ook met hun vrienden kon ik heel goed over weg. Er was genoeg te eten in Giesbeek en Angerlo, vooral veel schapen vlees, van de Duitsers hadden we weinig last en het was er ook gezellig, vooral in de avonden. We zaten niet ze heel ver van de Duitse grens vandaan en in de avonduren en de nacht hoorden we de Britse bommenwerpers overtrekken richting het Ruhrgebied.
Vaak bleven we dan op het erf kijken, een avondklok kende hier niemand, en na verloop van tijd was de hemel in het Oosten rood oranje gekleurd. Dat betekende dat een van de industriesteden niet ver van de grens een flinke aanval te verwerken had gehad. Soms kon je zelfs de explosies horen. Als de oude buurman dat zag danste hij van plezier over het erf. Hij was de fanatiekste van ons allemaal en kon niet wachten tot de Duitsers verslagen waren. Werken deed ik niet veel meer. Ik was ook niet de enige. Velen meldde zich ziek of bleven gewoon weg. Landwachters doorzochten de huizen op zoek naar werkweigeraars, maar ik heb me altijd kunnen verstoppen. Op een dag lag de hele familie met griep in bed. Ik heb toen voor het eten gezorgd. Ik voelde me dus helemaal thuis. Terwijl de rest van het land grote voedselproblemen kende hadden wij nog vlees en brood genoeg. Ook tabak werd zelf geteeld. Toch kreeg ik steeds meer het idee dat ik naar huis wilde, terug naar Amersfoort. Dat de oorlog op een einde liep was wel duidelijk, maar je wist maar nooit wat er allemaal nog te gebeuren stond, en dan wilde ik bij mijn familie zijn.
Mijn vrienden vonden het geen goed idee en probeerde me in Giesbeek te houden. Maar mijn besluit stond vast. Er waren natuurlijk risico’s. Ik zou het hele stuk terug moeten lopen en ik had geen papieren. In mijn persoonsbewijs stond een stempel van de Organization Todt. Tijdens een controle zou meteen duidelijk worden dat ik van mijn werk was weggelopen, want ik had natuurlijk geen verlofpapieren. Thuis zou het er met het eten ook een stuk minder uit zien. Maar ik wilde toch gaan. Er kon immers ook langs de IJssel gevochten worden. De vele loopgraven die we moesten graven, en de vele kisten met Flak munitie die langs de weg stonden, duiden daar immers wel op. Op een zondag kort voordat ik zou vertrekken liep ik nog een keer over de dijk. Plotseling viel er een schot en ik voelde een kogel langs me heen vliegen. Ik dook meteen in een greppel en hield me muisstil. Er gebeurde verder niets meer en langzaam kwam ik weer omhoog. Het bleef stil en ik ben snel naar mijn kosthuis teruggegaan. Later ben ik nog met een van mijn vrienden gaan kijken, maar van de schutter was niets meer te zien. Ik ben er nooit achter gekomen wie er die zondag op me heeft geschoten. Het kan een Duitser of een landwachter zijn geweest die ergens op wacht lag en zich verveelde.
Kort na dit incident brak mijn tijdstip van vertrek aan. Ik probeerde mijn broer Henk, die ook nog steeds onder de spitters was, mee te krijgen, maar hij weigerde. Hij durfde het niet aan. Ik zette door en het afscheid van de families in Giesbeek, waar ik het zo goed had gehad, viel me erg zwaar. We waren in korte tijd goede vrienden geworden en ik ben na de oorlog nog verschillende malen terug geweest. Ik weet niet precies meer wanneer ik me op weg maakte, maar waarschijnlijk was dit in november of begin december 1944. Een vrouw van een Amersfoortse kennis, die haar man had bezocht, sloot zich bij me aan. Zij had een fiets bij zich, maar daar konden we maar weinig gebruik van maken. De kar was in slechte staat en had massieve banden. Ook het terrein was niet geschikt. De plaatselijke Ondergrondse had in de bomen pijltjes gesneden die de weg wezen, en ook huizen aanwezen van betrouwbare mensen. Hier konden we soms wat eten en rusten. Het terrein was moeilijk omdat we geen gebruik van de wegen konden maken. Op een zeker moment kwamen we op militair terrein terecht waar delen van de Slag om Arnhem waren uitgevochten. Ik schrok me dood, want als we hier werden gezien konden we ter plekke doodgeschoten worden. Overal lagen neergeschoten vliegtuigen, zowel Duitse met het hakenkruis op de staart, als Geallieerde transport vliegtuigen. We kwamen langs uitgebrande voertuigen, munitiekisten en andere uitrustingsstukken die door de strijdende partijen waren achtergelaten. Het was een compleet slagveld, en daar liepen wij midden tussen in. Blijkbaar hadden we een pijltje gemist.
Het was een levensgevaarlijke onderneming geworden. Maar we zette door; we dronken water uit de pomp en waste ons vroeg in de morgen op verlaten boerenerven. Na een aantal dagen bereikten we Amersfoort en ik nam afscheid van de vrouw. Toen ik op de avond van mijn terugkeer in de Amersfoort aankwam kreeg mijn schoonzus, de vrouw van Henk, me als eerste in de gaten. Ze kwam naar buiten en begon me heftige verwijten te maken dat ik Henk had achtergelaten. Ik schudde de verwijten van me af, het was immers zijn eigen keuze geweest om te blijven, en ging snel naar huis. Daar was de verrassing groot en waren we blij dat we elkaar weer terug zagen. Dit betekende niet dat het leven nu makkelijker werd. Toen ik weg ging was het al niet eenvoudig geweest, en de situatie was nu nog slechter. Elektriciteit was er niet meer en om wat licht te krijgen moesten we een fiets en een accu gebruiken. Ook was er weinig eten.
Daar kwam nog bij dat ik was weggelopen en dus gezocht werd. Op straat kon ik me niet vertonen en ik dook thuis onder. Niemand wist immers dat ik terug was. In de huiskamer werd een schuilplaats onder de vloer gemaakt. Met vereende krachten werd er een gat gegraven waar ik me in kon verschuilen als er onraad was. Het was een moeilijke klus omdat ik nog al lang ben, en het duurde een hele poos voordat ik in het gat paste. Dit tot ergernis van mijn vader die al het overtollige zand naar het kippenhok moest brengen. In donker natuurlijk, want het mocht niet opvallen. Daar kwam nog bij dat de bakker die naast ons woonde, “fout” was en we bang waren voor verraad. Maar er was geen andere uitweg. Ik kende geen ander duikadres. Zo heb ik de hele Hongerwinter thuis ondergedoken gezeten. Huiszoeking hebben we nooit gehad, en ik heb de schuilplaats niet hoeven gebruiken. Af en toe had ik toch behoefte aan wat buitenlucht. Op donkere avonden ging ik in de tuin een sigaretje roken met de jas van mijn broer Joop aan en zijn pet van het transportbedrijf op.
Eind april, begin mei 1945 was een spannende tijd. De bevrijding was zo dicht bij. Toch bleef het gevaar dreigen. Op 5 mei zei de Engelse radio dat er een wapenstilstand was en dat de oorlog dus eigenlijk was afgelopen. We wisten dat de Canadezen dicht bij waren. Vele mensen trokken naar de stad om de bevrijders te verwelkomen. Ik bleef thuis omdat ik het nog steeds niet vertrouwde. Ik wilde zo kort voor het einde niets meer riskeren. Dat was maar goed ook want er waren in de stad verschillende schietpartijen tussen de Binnenlandse Strijdkrachten van het verzet en terugtrekkende Duitsers. Ook bij ons in de buurt doken verzetsjongens op met Stenguns. Het ging om wat wilde jongens die eigenlijk geen gevaar zagen. Nadat er was geschoten werden zij door buurtbewoners weggestuurd.
Zo kwam de bevrijding en overal gingen de vlaggen uit. Normaal gesproken staken wij geen vlag uit, maar nu vond mijn vader dat we niet achter konden blijven. We hadden een hele grote vlag die nog van mijn grootmoeder was geweest. Bij een sloopbedrijf in de buurt haalde we een enorme paal en die werd met veel moeite uit het dakraam gestoken. De vlag wapperde nu ook bij ons, na vijf lange jaren.
Zo kwam er een einde aan de oorlog en de ellende. De toestand was nog steeds niet rooskleurig, maar we waren weer vrij en gingen een zomer vol feesten tegemoet. Tijdens deze feesten kwam ik ook mijn toekomstige vrouw tegen. Maar dat is weer een heel ander verhaal.”
De mannen die in Amersfoort werden opgepakt hadden geluk dat ze in Nederland konden blijven. Dat was dichterbij huis, wat ontsnappen iets makkelijker maakte. Naast onze ooggetuige Arie, maakten ook veel andere spitters gebruik van de mogelijkheden om de benen te nemen. Aan het einde van de oorlog was er nog maar een kleine groep spitters over aan de IJssel. Overigens is niet bekend of er Amersfoortse spitters aan de IJssel zijn gesneuveld. Bij thuiskomst werd er niets geregistreerd, dus zijn er ook geen cijfers voor handen. Mannen die in andere plaatsen werden opgepakt hadden vaak minder geluk. Zij kwamen wel degelijk in Duitsland terecht. Over hun lotgevallen zal Deel 2 van dit artikel gaan, als we zullen kijken naar de razzia’s in de Noord Oost Polder, Den Haag, Rotterdam en Haarlem. Dit artikel zal volgende week verschijnen.