”De dominee en de hond verdienen de kost met de mond”, zei mijn eigenwijze, maar soms ook erg wijze oude vader, een nuchtere en hardwerkende boer. Deze boerenzoon en dikke appel ligt dicht bij de inmiddels helaas ter ziele gegane boerenboom.
Behalve de dominee en de hond verdien ook ik de kost voor een groot deel met de mond. Die ik nu van onze politici en bestuurders moet gaan bedekken met een mondkapje. En ja, dat moet ook van Ernst Kuipers, een als arts vermomde bestuurder, hoogleraar gastro-enterologie, bestuursvoorzitter van het Erasmus Medisch Centrum en Voorzitter van het Landelijk Netwerk Acute Zorg. Prototype krachtige leider, lang en slank, markant hoofd, scherpe blik, brede kaaklijn. Rustig en zelfverzekerd, zorgvuldig formulerend, zo ziet het volk zijn leiders graag. Ooit begonnen als Maag-Darm-Lever-arts, niet direct een vak met een brede beschouwende blik op de geneeskunde of de maatschappij, zeker niet als men bedenkt wat het uitzicht is via de coloscoop nadat deze bij patiënt van achteren naar binnen wordt geschoven. Nader beschouwd niet een persoon waarvan men zou denken dat hij veel verstand heeft van infectieziekten. Ik vraag me sowieso altijd af hoe iemand zoveel functies allemaal naar behoren kan uitvoeren, maar het zullen mijn beperkte intelligentie en beperkte capaciteiten zijn die deze vraag doet ontstaan. Het is een gedragspatroon dat vaker wordt gezien bij deze categorie mensen, Omdat ze succesvol zijn in èèn tak van de geneeskunde, ook al is het de dikke darm, lijken ze te denken dat ze overal verstand van hebben. En dus moeten we ook van Ernst Kuipers allemaal een mondkapje op in de publieke ruimte. Zoals hij zelfverzekerd breeduit op de nationale TV beleed.
Een mevrouw van in de zestig zit voor me op mijn spreekuur. Ze is verwezen met een tremor (beven) van de linker hand. De huisarts heeft haar verzekerd dat het niet de ziekte van Parkinson is, dus die boodschap ziet ze helemaal niet aankomen. Daarom is ze alleen gekomen, zoals het beleid van het ziekenhuis voorschrijft, het is immers geen Parkinson?
Maar dat is het wel. Haar mimiek is verarmd, haar bewegingen vertraagd, ze is stijf en heeft een eenzijdige klassieke Parkinsontremor. Het is een diagnose die ik stel door naar patiënten te kijken, naar hun bewegingen, en vooral ook naar de mimiek. Wat moet ik doen? Haar na een week met haar man terug laten komen om dan alsnog het slechte nieuws te vertellen? En haar zo een week in spanning te laten zitten? Na die boodschap is het leven immers nooit meer hetzelfde, aangezien het gaat om een neurodegeneratieve aandoening die onherroepelijk leidt tot verlies van mobiliteit, verlies van zelfstandigheid, en uiteindelijk niet zelden eindigt met het verlies van alles wat een mens een mens maakt.
Nee, ik laat haar geen week in spanning zitten, en aan het einde van het consult vertel ik haar mijn klinische diagnose. Ze moet er van huilen en ze heeft niemand naast zich zitten om een arm om haar schouders te leggen en haar te troosten. Daarom lap ik de anderhalve meter aan mijn laars en doe ik dat, al voelt het helemaal niet goed dat ze hier alleen zit. Ik laat haar na een week terugkomen met de specifieke instructie om haar man en andere voor haar belangrijke mensen mee te nemen, om alles nog eens goed door te spreken en alle vragen te beantwoorden. Met de specifieke instructie er bij dat als de vrijwilligers van het Rode Kruis bij de ingang moeilijk doen, dat de dokter dit gezegd heeft. Meestal gaat het dan goed.
Een andere patiënt, een vitale man eveneens in de zestig, zit voor me op het spreekuur. Hij is mentaal traag, weinig spraakzaam en heeft zijn rechter arm in een dystone stand (dwangstand) naast het lichaam opgestoken, ook als hij de spreekkamer inloopt, met daarin het papiertje waarop zijn vrouw geschreven heeft wat hij moet vertellen.
”Waarom houdt u uw arm steeds zo gespannen naast uw lichaam?”
”Dat weet ik niet. Ik deed dat vroeger niet, maar ik weet niet waarom ik dit nou wel doe.”
Ik word verder niet veel van hem gewaar. Hij is een maand geleden uitgegleden in de badkamer, en ja, hij is daarbij hard op zijn hoofd gevallen. Hij gebruikt een bloedverdunnertje, maar hij kan me niet vertellen wat er sindsdien aan hem veranderd is, alleen dat hij door zijn vrouw is gestuurd. Op het briefje van zijn vrouw staat alleen dat hij stiller is geworden en minder goed kan lopen. Tot zover de papieren hetero-anamnese (informatie van familie en vrienden).
Hij is alleen gekomen, conform het officiële beleid van inmiddels vrijwel ieder ziekenhuis in Nederland, ook het onze. Het beleid dat voorschrijft dat patiënten alleen naar de poli moeten komen en geen familie of vrienden mogen meenemen naar het consult. Overigens zonder dat er ook maar een greintje bewijs dat door deze maatregel het aantal besmettingen met SARS-CoV-19 beperkt wordt, maar dat doet er in deze tijd blijkbaar niet meer toe. Wetenschap is uit, bestuurlijke domheid en willekeur regeren hand in hand ons land.
Ik laat een CT van het brein maken en vindt een groot subduraal hematoom, een bloeding tussen de schedel en de hersenen. Ik laat onze arts-assistent bellen met de dienstdoende neurochirurg van het naburig academisch ziekenhuis. Deze geeft het advies dexamethason voor te schrijven, een onbewezen behandeling met de nodige risico’s, zeker bij mijn patiënt, en bij hem eigenlijk gecontraïndiceerd. Hij heeft diabetes mellitus (suikerziekte), en de dexamethason zal de bloedsuikers gegarandeerd ontregelen, maar dat interesseert de neurochirurg niet, dat lost de internist maar op. Het ligt te ver buiten zijn wereld van schedelboren, knabbeltangen en de CUSA. Een goede reden om uit te wijken naar een ander ziekenhuis waar de neurochirurg wel in staat is om verder te kijken dan zijn superspecialistische neurochirurgische neus lang is, waar de man enkele dagen later met een eenvoudige operatie alsnog van zijn klachten verlost wordt.
Nog een patiënt, een man van in de zeventig op de polikliniek. Hij staart mij enigszins verwezen aan vanaf de andere kant van de tafel. Hij weet niet waarom hij verwezen werd, de huisarts schrijft in de verwijzing dat hij ”vergeetachtig” is. Verder word ik weinig tot niets wijzer van hem, en volgens hemzelf is er niets met hem aan de hand. Hij kan me echter niet vertellen waarom hij op mijn spreekuur zit. Bij het neurologisch onderzoek vind ik verder vrijwel geen afwijkingen, behalve dan dat hij spaarzaam is in zijn spraak, in telegramstijl spreekt, en zijn taal eigenlijk inhoudsloos is. Verder begrijpt hij mijn gebruikelijke grapjes niet en hij kan een Luria Three Step test niet uitvoeren, een eenvoudige sequentie van motorische bewegingen waar vrijwel iedere persoon met gezonde hersenen toe in staat zou moeten zijn.
Ik beëindig het consult maar maak een nieuwe afspraak met de specifieke instructie om bij het volgende consult zijn vrouw en kinderen mee te nemen naar de polikliniek. Zijn vrouw vertelt mij dat patiënt dwangmatig geworden is, hij wil exact om 18:00 eten, en als het eten twee minuten later op tafel staat wordt hij heel boos, en het is al voorgekomen dat hij zijn bord naar haar hoofd gooide. Hij wil verder alleen nog maar gebakken aardappelen of friet eten, hij zit de hele dag bij zijn treintjes op de vliering te kijken zonder er iets mee te doen, leest niet meer, en lijkt ook niet meer te begrijpen wat hij leest. Hij kijkt geen TV meer, en vloekt dat het een lieve lust is, en dat terwijl hij altijd erg vroom was. De reden om hem naar de huisarts te sturen was dat hij in de kerkdienst tijdens de preek opgestaan was, en de dominee ”een smerige klootzak, gezonden door de duivel” had genoemd toen deze iets gezegd over homo’s. Ik maak een MRI van de hersenen die mijn vermoeden bevestigd, maar vooral op basis van de hetero-anamnese van zijn vrouw stel ik de diagnose frontotemporale dementie, een ernstige vorm van dementie die een bijzonder zware belasting vormt voor de partner en kinderen, en zoals wel vaker voor patiënten zelf niet herkenbaar is.
Nog eentje dan: een vrouw in de vijftig komt alleen bij mij op het spreekuur met onwillekeurige bewegingen van de linker arm en het linker been, plotseling begonnen en duidelijk zichtbaar als ik haar afleid met wat grapjes en eenvoudige rekensommetjes. Wij noemen dat als neurologen een chorea, vrij vertaald een ”dans”. Meestal is dit het gevolg van een klein herseninfarct in de centrale kernen van de hersenen. Ik laat een MRI van het brein maken, maar helaas is het geen klein herseninfarct zoals ik had verwacht, maar de meest kwaadaardige variant van een hersentumor, een glioblastoma multiforme. De mediane overleving bij deze hersentumor is 11 tot 14 maanden, ook met behandeling, die bestaat uit een neurochirurgische ingreep, bestraling en chemotherapie. Sommige mensen hebben meer geluk en leven nog een aantal jaren, en overleven in ieder geval de behandeling. Maar hoe dan ook, de aandoening is niet te genezen en leidt onherroepelijk tot de dood. Als ik het officiële beleid van het ziekenhuis had gevolgd was ze alleen gekomen en had ze dit slechte nieuws alleen moeten verwerken. Dat laat ik niet gebeuren en ik geef de secretaresse instructie patiënte te bellen met de uitdrukkelijke boodschap dat ze iemand mee moet nemen naar het gesprek over de uitslag van de MRI. Ze komt samen met haar zoon, dit omdat ”haar man al haar begraven heeft”. Ze neemt de boodschap stoïcijns in ontvangst, en zegt dat ze het ”al wel aan had zien komen”. Bij de zoon glinstert wel een traan in het oog, die hij terloops wegveegt. Ze hebben geen van beide vragen, maar ze is in ieder geval niet alleen bij het horen van het slechte nieuws zoals het officiële ziekenhuisbeleid voorschrijft. Ik geef ze mijn prive e-mail adres, zodat ze hun vragen alsnog per e-mail kunnen stellen als deze toch nog komen. Het gesprek duurt niet langer dan 10 minuten, en ik blijf verbijsterd achter over een zo soepele acceptatie, zo niet gelatenheid. Hoe mensen omgaan met de naderende dood, het blijft onvoorspelbaar en soms ook oninvoelbaar.
Een nog niet eens zo oude – maar door de dagelijkse gang door het medisch gesticht, ook wel eens ziekenhuis genoemd – redelijk cynische collega stelde eens het volgende: er wordt in het ziekenhuis driftig gesneden, geboord, gezaagd, geprikt, gebiopteerd en geopereerd. Er worden dunne of dikke scopen in alle mogelijk denkbare lichaamsopeningen geschoven, en als er geen natuurlijk opening is maakt de dokter er gewoon een. Maar als echt met patiënten gepraat moet worden, iets waar veel dokters niet zo van houden, dan moet patiënt naar de neuroloog. En dus doen wij met enige regelmaat de anamnese voor de orthopeed, de chirurg, de KNO-arts, de longarts, de oogarts en zelfs af en toe de internist. Niet erg, wel zorgwekkend.
En wij neurologen praten dan ook wat af met mensen. We stellen diagnosen op wat we horen en zien, en niet zelden op wat familie en vrienden ons over hun man, vrouw, zoon of dochter vertellen. Ook omdat een deel van onze patiënten dat zelf door hun aandoening niet meer kan. Dat is ons vak. Daarvoor moeten we patiënten en hun familie dan ook kunnen zien en spreken, en moeten zij òns kunnen zien en spreken.
Nu hebben politici, bestuurders, ook als arts vermomde bestuurders als Ernst Kuipers besloten dat we allemaal een mondkapje op moeten in de openbare ruimtes. Men hoefde niet lang te wachten alvorens ziekenhuizen massaal besloten een mondkapjesplicht in te voeren, en ook in het ziekenhuis waar ik waarneem worden medewerkers op de verpleegafdelingen vanaf maandag 5 oktober verplicht een mondkapje te dragen, evenals patiënten op de polikliniek. En net zoals het formele beleid van het ziekenhuis, dat patiënten alleen naar de polikliniek moeten komen mij regelmatig belemmerd mijn werk naar behoren te doen, maakt een patiënt met een mondkapje op het mij onmogelijk om mijn werk goed te doen. Niet dat de mensen in directies dit bijzonder interesseert, voor hen is gezondheidszorg een een mooi en aangeharkt gebouw waarin iedereen een lange witte jas draagt. Patiënten zijn voor hen slechts bijzaak. Het optimaal efficiënte ziekenhuis heeft geen patiënten, zoals een aflevering van ‘Yes, minister’, met de titel ‘How to run a hospital’ zo treffend liet zien: het moet de inspiratie voor vele ziekenhuisbestuurders en managers geweest zijn.
Een klein herseninfarct met een afhangende mondhoek ziet men het beste tijdens de spontane spraak, niet bij het formeel neurologisch onderzoek. Een diagnose als de ziekte van Parkinson, diverse parkinsonsyndromen, maar ook de verschillende vormen van een dementie lees ik niet zelden letterlijk af van het gezicht. Niet voor niets zei een van mijn grote leermeesters, een bijzonder wijze man die twintig jaar als leitender Oberarzt in de grootste Parkinsonkliniek van Duitsland had gewerkt, over de PET en SPECT-scan bij parkinsonsime het volgende: ”So bald die nukleäre Untersuchung auffällig wird, steht die Diagnose schon längst am Stirn geschrieben.” (Zodra de nucleaire scans afwijkend worden, staat de diagnose al lang op het voorhoofd geschreven). Net zoals ik van het gezicht af kan lezen dat iemand met een tremor geen Parkinson kàn hebben, maar een essentiële tremor, alleen al omdat de mimiek daar veel te levendig voor is. En ik heb het gezicht van patiënten nodig om te kunnen zien of ze somber, gefrustreerd, boos, angstig of verdrietig zijn. Een groot deel van de patiënten die naar mijn spreekuur verwezen worden met allerhande klachten zoals hoofdpijn, druk op het hoofd, PHPD (Pijntje Hier, Pijntje Daar) duizeligheid en vermoeidheid is in werkelijkheid moedeloos, somber, angstig of ontheemd, waarbij de ellende letterlijk van het gezicht af te lezen is.
Bestuurders, politici en als medici vermomde bestuurders zoals Ernst Kuipers weten dit niet, of erger, het interesseert ze domweg niet. Van politici en bestuurders verwacht ik niets anders. Men hoeft niet langer dan enkele minuten te luisteren naar een bestuurder als Femke Halsema of een Ahmed Aboutaleb – de laatste in ons gezin inmiddels steevast ”de kleine Hassan II” genoemd, aangezien hij rondom de discussie van de mondkapjes zijn tot dan toe zorgvuldig verborgen dictatoriale neigingen eindelijk aan de oppervlakte kwamen – om te weten dat we daar geen wijsheid of verstandig beleid van hoeven te verwachten. De 180 graden haarspeldbocht van ”geen mondkapjes” naar ”wel mondkapjes” van de regering in de afgelopen week is hiervan het zoveelste bewijs. Ik kan de aanblik van de tot coronamijnenveger gepromoveerde Hubert Bruls als voorzitter van de Veiligheidsregio’s niet meer aanzien zonder overal intellectuele jeuk te krijgen, tot op plaatsen die niet geschikt zijn om hier te vermelden en die zelfs Ernst Kuipers’ coloscoop niet kan bereiken. Ik begrijp nu waarom we geen gekozen burgemeesters hebben. Het zou tot een enorme golf van werkloosheid lijden onder deze volgevreten, aan macht verslaafde en aan een enorme zelfoverschatting lijdende niksnutten. Bovendien kun je het een medewerker van het UWV echt niet aandoen om op een dag een andere baan als bordenwasser of Chef bezemkast te zoeken voor Femke Halsema, Ahmed Aboutaleb of Hubert Bruls.
Nu ben ik maar een simpele neuroloog, een boerenzoon ongeschikt voor de boerderij, die per ongeluk de verkeerde afslag nam en hopeloos verdwaalde in de geneeskunde. Naarmate ik ouder word, denk ik steeds vaker met weemoed terug aan de warme lange dagen op de tractor bij het maaien of ”schudden” van het net gemaaide geurende gras, of aan aan het monotone getokkel van de diesel – nog met de hand aangeslingerd – die onverstoorbaar de melkmachine aandreef, terwijl de prille ochtendzon van de vroege ochtend de dauwdruppeltjes in het weiland nog niet verdreven had. Het tot diep in de nacht werken aan een immer haperende waterkanon in tijden van grote droogte, waarna mijn moeder ons geduldig opwachtte met gebakken eieren en leverworst. Mijn vader die gewoon nog naar de bankdirecteur ging om om een extra lening te vragen die hem aanvankelijk geweigerd werd, om daarna rustig te zeggen dat hij hem dan diezelfde avond nog de koeien zou komen brengen om ze door de bankdirecteur te laten melken, omdat die per saldo het eigendom van de bank waren. Waarna hij alsnog zijn lening kreeg. Mijn beide ouders, eenvoudige maar intelligente mensen, harde werkers die zwijgend hun werk deden, nooit klaar waren, nooit verzaakten en bij tijden met moeite het hoofd boven water hielden. Mijn vader die soms met verbijstering keek naar de wereld die standaard met Fred Emmer om 20:00 de huiskamer instraalde, als hij tenminste klaar was met melken. Zoals ik nu met verbijstering naar de wereld om me heen kijk. Beiden een harde kop en een rechte rug, iets dat ik in de medische wereld maar al te vaak gemist heb. Niet geschikt voor de boerderij, maar ook niet thuis in het ziekenhuis.
Sommige mensen verwarren deze afkomst met die van een Tokkie, en noemen mij enige regelmaat zo. Ik kan er uitstekend mee leven. Het gaat vaak om leden van de beschaafde intellectuele elite, niet zelden artsen of vermeende wetenschappers, met regelmatig een ernstig tekort aan Brinta in de jeugd, en dientengevolge pathologische slapte in de wervelkolom, een eigenschap die goed van pas komt bij het maken van een glanzende carrière in de geneeskunde of wetenschap. Beschaafde intellectuelen die hun neus ophalen voor het grondig lezen van wetenschappelijke artikelen of het raadplegen van medische handboeken, en de tijd liever vullen met pretentieus geblaat. Wie de moeite wil nemen om een aantal van deze beschaafde intellectuelen te leren kennen, moet een abonnement op Medisch Contact nemen. Dan kan men een aantal van deze lieden leren kennen, waaronder de voorzitter van de KNMG René Héman, die in de begindagen van de Coronaperikelen niet verder kwam dan nietszeggende, wollige taaldrek met woorden als ”afweging”, ”draagvlak” en”eensgezindheid”. En dan zit knus bij Héman op schoot de nieuwe hoofdredacteur van Medisch Contact, Bertho Nieboer. In negen maanden tijd slechts één kritisch artikel over de rampzalige maatschappelijke gevolgen van de Coronamaatregelen, van Ira Helsloot.
En verder te lui, te laf en te slap om zelf ook maar èèn kritisch en goed onderbouwd artikel te schrijven, maar liever enkele kritische artsen die kastanjes uit het vuur liet halen.
https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/artikel/kritische-artsen-in-coronatijd.htm.
Dit is het slag mensen die onze academies bevolken, door Luc Bonneux, de laatste kritische mohikaan van Medisch Contact, al eens benoemd als ”vloedgolf van gezondheidsbetweters die op zoek moesten naar een salaris en de zin van hun bestaan”. Waaraan ik aan toevoeg dat ze die nooit gevonden hebben. Een beetje Brinta volstaat hier niet meer, en zelfs gebakken leverworst en eieren zullen waarschijnlijk niet voldoende zijn. Wat een treurig failliet van een tijdschrift dat zijn ontstaan dankt aan het verzet van artsen tegen de Duitse bezetter. Door de mand gevallen, gewogen en te licht bevonden.
Maar het gaat bijvoorbeeld ook om een Ab Osterhaus, de vroegere eenmanszaak Virologische List & Bedrog, die nu gezellig met zijn virologische koetjes en kalfjes aanschuift bij elk TV-kletsclubje dat hem wil hebben met zijn warrige praatjes, en zo zijn door het vaccin tegen de influenza-H1N1 al rijkelijk gevulde pensioen oppoetst. En dat terwijl hij in zijn tijd als baas, nee potentaat van de afdeling Virologie van het Erasmus en het Influenza Referentiecentrum van de WHO, zijn medewerkers dreigde met hel en verdoemenis, en uitstoting uit Zijn Virologie-gilde in het Erasmus, als zij buiten zijn medeweten en goedkeuring om met de pers praatten. Maar er wel voor zorgde dat zijn naam bij elk artikel stond dat de voordeur verliet, of hij er nu een letter aan bijgedragen had of niet. Op1 kan omgedoopt worden tot Ab1, en het aardige is dat er in ieder geval elke dag een andere presentator bij Ab aanschuift. Ernst Kuipers heeft de goede voorbeelden heel dichtbij.
Of dan een man als Nico Terpstra, voorzitter van de Vereniging tegen de Kwalzalverij, Twitterwetenschapper en Netflixgeleerde, voorvechter van beschaving en wetenschap, niet gehinderd door welke wetenschappelijke kennis of kunde dan ook, die mij een ”lastige wesp” noemde, die men maar ”het beste gewoon dood kon slaan”. Ik hem nog vriendelijke gewezen op zijn verkeerde typering, gezien mijn omvang heb ik meer weg van een hommel, een in principe vredelievend en brommend beestje dat alleen steekt als hij getergd wordt. Maar dan doet het wel zeer. Dat heeft Terpstra inmiddels gemerkt. Evenals zijn twittervriendinnetje Allietta Jonkers, wetenschapsjournaliste en veelvuldig producente van pseudowetenschappelijke prulartikeltjes, eveneens lid van de club van pedante en beschaafde intellectuelen. Van haar heb ik nog geen enkel zinvol artikel over Corona gezien. Excuus, dat zeg ik verkeerd. Ik heb nog geen enkel zinnig artikel van haar hand gezien, ongeacht het onderwerp.
Al ben ik een Tokkie volgens de beschaafde intellectuelen met een Brintadeficiëntie en een rubberen wervelkolom, ik ben ook nog neuroloog. Begonnen in 1995 aan de studie geneeskunde zijn er nu af en toe dagen bij dat ik denk dat ik iets begrijp van de neurologie en van de mensen die op mijn spreekuur en op de spoedeisende hulp komen. Ik beschouw het nog steeds als een voorrecht om een kijkje te mogen nemen in het leven van mensen, en steeds vaker gaat het niet om de klacht en kwaal waarmee patiënten komen, maar over het moeilijke leven dat ze leiden, ook al omdat niet zelden daar de oorzaak van hun klachten gezocht moet worden. Om de dag er na weer op mijn snuit te vallen en te leren dat er nog zoveel meer te weten en te leren valt. De reis in de neurologie is nog lang niet ten einde.
Maar nu moet ik van onze bestuurders, politici èn Ernst Kuipers een mondkapje op. Ernst Kuipers, als formeel ex-dikkedarm onderzoeker, comfortabel ongehinderd door enige kennis of kunde van infectieziekten, maar die desondanks geen enkel bezwaar ziet om breeduit op TV op te roepen tot het gebruik van mondmaskers. En daarbij de wetenschappelijk goed gefundeerde mening van mensen die zich wel grondig verdiept hebben in de materie gevoeglijk naast zich neer legt. Zoals zo vaak het geval is met mensen op deze posities, gespeend van enige bescheidenheid en kennis van de grenzen van de eigen kennis en kunde. Evenals de an sich sympathieke Diederik Gommerts, als Hogepriester van wat de intensivisten zelf vaak beschouwen als het Heilige der Heiligen in het ziekenhuis, de Intensive Care. Hoe sympathiek je ook bent, het zijn sterke benen die de aandachtsweelde en warme spotlights kunnen verdragen, en je er toe nopen je bij je intensive-care-leest te houden. Twee vertegenwoordigers van juist die medisch specialismen die het moeten hebben van apparaten en getallen. Het praat nu eenmaal niet zo gemakkelijk met een tube in de mond of een slang in de kont.
Nog in augustus 2020 veegde prof. dr. Ines Kappstein, hoogleraar Ziekenhuishygiëne en Bacteriologie, jarenlang Chefärztin der Abteilung Krankenhaushygiene an den Kliniken Südostbayern AG der Landkreise Traunstein und Berchtesgadener Land, èn gepromoveerd op Ziekenhuishygiène, de vloer aan met de aanbevelingen rondom de verspreiding van het SARS-CoV-19 van de WHO, het Centers of Disease Control waar ook de inmiddels beroemde Anthony Fauci zijn zetel heeft, zijn Europese evenknie en verder het Robert Koch instituut. En dat in een CME-geaccrediteerde nascholing voor ziekenhuishygiënisten.
Zie ook: https://www.thieme-connect.com/products/ejournals/abstract/10.1055/a-1174-6591.
Ik zal het wetenschappelijk uitermate goed onderbouwde artikel kort voor u samenvatten: Werkzaamheid ter voorkoming van besmettingen met SARS-CoV-19 door mondkapjes in de publieke ruimte zeer waarschijnlijk nul, en bepaald niet zonder risico’s. Iedere medicus met een Duitse talenknobbel ter grootte van een erwt kan het zelf nalezen. Ik schaal deze vrouw en haar artikel hoger in dan Ernst Kuipers en Hugo de Jonge bij elkaar. Voor èèn keer heeft Van Dissel, de oppercliniclown van het RIVM, gelijk als hij zegt dat mondkapjes naar alle waarschijnlijkheid niets bijdragen aan in het inperken van het aantal besmettingen met SARS-CoV-19. Echter, gezien zijn vele hilarisch domme en aantoonbaar onjuiste uitspraken van de afgelopen maanden is er geen zelf-respecterend medicus die deze man, of zijn clubje van het Outbreak-Management-Team nog serieus neemt.
En dus zal ik, net zoals ik het beleid dat patiënten alleen naar de polikliniek moeten komen, ook het mondkapjesbeleid van de overheid en het ziekenhuis naast me neer leggen. Patiënten die bij mij op het spreekuur komen krijgen de keus – vrijheid, blijheid – ze mogen het mondkapje ophouden, maar voorzien van mijn waarschuwing dat de zorg die ik ze probeer te geven er behoorlijk onder kan lijden. Als ze er geen bezwaar tegen hebben, mag het mondkapje af. Tot nu toe zet verreweg het grootste deel van de patiënten zichtbaar opgelucht het mondkapje af.
Zelf zal ik geen mondkapje dragen. Het minste dat ik als dokter kan doen, is voor patiënten herkenbaar zijn. Als dat betekent dat ik niet mag werken, so be it. Dan ga ik met liefde weer met Corona-vakantie. Ik heb nog wel wat te lezen…