Sinds eind vorig jaar verstrekt de stad Maricá in de Braziliaanse deelstaat Rio de Janeiro een basisinkomen aan een kwart van de bevolking. De stad is pionier in Latijns-Amerika en een van de koplopers wereldwijd op dit gebied.
Taiana Pereira (31), in keurig blauw uniform gestoken, is een gescheiden moeder van drie kinderen. Ze werkt als verkoopster bij een drogisterij en verdient een slordige 300 euro per maand, grofweg het minimumloon in Brazilië. Dat is te weinig om de huur en de school van haar kinderen van te betalen én om ook nog haar gezin van te eten te geven.
Gelukkig woont Pereira in de kleine gemeente Maricá, niet ver van Rio de Janeiro. Daar is eind vorig jaar een basisinkomen geïntroduceerd, de bolsa mumbuca, bekostigd door royalties uit een olieveld dat voor de kust van de stad ligt.
Ongeveer een kwart van de bevolking (40.000 mensen) komt in aanmerking voor de financiële bijdrage, die begint vanaf omgerekend 28 euro per maand. Dat bedrag krijgen ze niet uitbetaald in de Braziliaanse munteenheid real, maar in mumbuca, een fictieve munteenheid op een pasje of een app, waar de deelnemers alleen in Maricá mee terecht kunnen. Meer dan drieduizend van de ongeveer 6800 winkels in Maricá doen mee aan het project.
Voor Pereira is de beurs een uitkomst. “Ik krijg voor drie personen mumbuca, voor mezelf en voor de twee oudsten. De jongste is jonger dan drie, die komt nog niet in aanmerking.” Ze ontvangt maandelijks 390 real, omgerekend ruim 80 euro. “Als het salaris nog niet binnen is, heb ik een buffertje, dan kan ik eten kopen of spullen voor school voor de kinderen”, vertelt ze, staande tussen de stellingen met tandpasta aan de ene kant en producten voor haarverzorging aan de andere kant.
Pereira is vooral blij dat ze door mumbuca haar hand niet hoeft op te houden bij haar ex-man. “Het maakt me onafhankelijk”, zegt de verlegen verkoopster niet zonder trots.
Subsidie allerarmsten
Voorheen kreeg ze bolsa família, het beroemde subsidieprogramma voor de allerarmsten van de voormalige president Lula. “Maar toen ik ging werken, was dat afgelopen.”
Mumbuca is makkelijker, vindt ze, omdat de voorwaarden minder streng zijn. De belangrijkste: je moet minstens drie jaar als inwoner bij de gemeente Maricá ingeschreven staan en je mag met het hele gezin niet meer dan drie minimumlonen, zo’n 660 euro per maand, verdienen.
De drogisterij waar ze werkt, keten Farmácia Popular, accepteert de mumbuca-pas ook en volgens Pereira heeft dat de omzet verhoogd. “We zien dat er nu meer klanten met een kleine beurs binnenkomen dan voorheen.”
Dat zegt ook bedrijfsleider Emerson Neto (45) van de schoenenzaak Pé Bacana, een paar straten verderop. “Wij accepteren sinds december de mumbuca-pas en onze omzet is omhooggegaan. Al onze medewerkers gebruiken de pas ook”, zegt hij wijzend op zes jonge mannen en vrouwen die glimlachend toehoren.
Het mes snijdt aan twee kanten, daar zijn winkeleigenaren en pasgebruikers het wel over eens. De gebruiker krijgt een steuntje in de rug voor zijn maandelijkse uitgaven en dat kunnen velen met de lage lonen die de meerderheid van de Brazilianen verdient heel goed gebruiken.
Anderzijds profiteren de deelnemende winkels er ook van: de pas is een middel om de bewoners meer in eigen stad te laten besteden. “Veel mensen werken in de aanpalende gemeenten São Gonçalo en Niterói”, verklaart economisch wethouder José Carlos de Azevedo.
In zijn werkkamer hangt een beeltenis van revolutieleider Che Guevara. Het gemeentebestuur van Maricá is al twaalf jaar van linkse snit en volgens de joviale De Azevedo is de oppositie kansloos bij de verkiezingen voor een nieuwe burgemeester en gemeenteraad. “We staan op meer dan 95 procent in de peilingen”, schept hij op zonder van kleur te verschieten .
Uitbreiding mogelijk
De Azevedo laat er ook geen misverstand over bestaan dat het mumbuca-programma bedoeld is als subsidie voor de laagste inkomens, al bestaat het idee het uit te breiden over de hele bevolking. De Azevedo: “Onze doelstelling is dat er geen misère bestaat in Maricá. Arme mensen hebben we hier wel, maar geen extreem arme mensen.”
De wethouder is ervan overtuigd dat het programma het linkse gemeentebestuur zal helpen op het pluche te blijven. Dat is dan ook meteen een van de belangrijkste kritiekpunten van de politieke oppositie in de gemeenteraad: de beurs is cliëntelistisch en zou ertoe verleiden minder te werken.
Effect onderzocht
De hogeschool UFF in de naburige stad Niterói gaat onderzoeken wie er gelijk heeft door te volgen wat het effect van het basisinkomen op de bevolking van Maricá is. “We gaan vergelijken hoe de situatie is van mensen die de steun wel ontvangen en die hem niet ontvangen”, zegt econoom Fábio Waltenberg, verbonden aan de UFF. “En we kijken naar dingen als ‘gaan mensen beter eten?’ als ze aan het programma deelnemen, en naar ander consumptiegedrag.”
De onderzoekers van de UFF gaan ook bekijken of de prijzen in de gemeente stijgen als de consumentenvraag omhooggaat. Als de resultaten van het onderzoek bekend zijn, bekijkt de gemeente of het programma wordt uitgebreid over grotere delen van de bevolking.
Iedereen rijk! De schimmige beloften van het basisinkomen
Een sympathiek idee, dat basisinkomen. Het trekt mensen uit de armoede en bevrijdt ze uit bullshit jobs, schrijft filosoof en econoom Ingrid Robeyns. Maar om dat ideaal te verwezenlijken, moeten de belastingen met een kwart omhoog. Kan het anders? Beter?
Iedereen die weleens een debat over het basisinkomen heeft bezocht, weet dat voorstanders er hoge verwachtingen van hebben. Het zou armoede uitroeien, mensen uit de kluisters van de bijstand bevrijden, meer economische rechtvaardigheid brengen en ons vrijspelen zodat we eindelijk met ons leven kunnen doen wat we echt willen.
Sinds eind vorige eeuw volg ik het wetenschappelijke basisinkomendebat. Laat ik m’n kaarten op tafel leggen: ik heb sympathie voor radicale voorstellen om het kapitalisme te beteugelen, maar ik twijfel of dat basisinkomen wel zo’n goed idee is. En bovenal baren het wensdenken en het gebrek aan zorgvuldige analyse in het publieke debat me zorgen.
Neem het pleidooi van Rutger Bregman voor een basisinkomen. Nadat Bregman in zijn boek ‘Gratis geld voor iedereen’ (2016) het basisinkomen flink populariseerde, zou je verwachten dat er een verdiepingsfase volgde. Maar in de recente tv-uitzending van ‘Tegenlicht’ voert niet onderbouwing de boventoon, maar retoriek. Het programma ging niet in op de argumenten van tegenstanders of twijfelaars. Zo weet Bregman misschien meer steun voor het basisinkomen te verwerven, maar we willen toch niet dat mensen voorstanders worden zonder goed te weten waarvan? Zonder een goed beeld te hebben van de alternatieven? Van de gevolgen voor verschillende groepen?
Is het basisinkomen wenselijk? Het antwoord daarop vinden we niet door retoriek, maar door diepgang, zoals door het vinden van antwoorden op drie vragen.
Wat schrappen we?
De eerste vraag is: wat is het totaalpakket van sociale en economische hervormingen waar het basisinkomen deel van uitmaakt?
Een basisinkomen is een maandelijkse uitkering betaald door de overheid aan iedere burger. Het is onvoorwaardelijk – je hoeft niet arm te zijn of bereid om te werken, iedereen krijgt het. Maar de hoogte van het basisinkomen ligt niet vast. Er is namelijk niets in de definitie van het basisinkomen, of in de voorbeelden die we kennen, waarom het basisinkomen bijvoorbeeld 1000 euro per maand zou moeten zijn. Zo is er een basisinkomen in Alaska, uitgekeerd op basis van de winsten van de olie-industrie, van zo’n 80 euro per maand.
Het bedrag van het basisinkomen hangt af van het geld dat de overheid ervoor ter beschikking heeft. Dat geld komt van het schrappen van bestaande sociale uitkeringen en belastingvoordelen, en het heffen van extra belastingen. De hoogte van een financieel duurzaam basisinkomen hangt af van die factoren.
Stel dat we een basisinkomen financieren op basis van de opbrengsten van een CO2-belasting. Afhankelijk van de prijs van de uitstoot levert dat 20 tot 100 euro per persoon per maand op. Rutger Bregman bepleitte deze belasting, maar zei in ‘Tegenlicht’ niets over welk bedrag we daarvoor konden verwachten.
Toen ik tijdens een debat vertelde dat die belasting zo’n 70 euro per maand op zou leveren, reageerden sommige aanwezigen verbouwereerd. Ze protesteerden: dát is geen serieus basisinkomen.
Zulke details zijn cruciaal. Voor de meeste mensen is 70 euro eerder een extraatje dan een sleutel naar een ander, vrij bestaan. Heb je nu een baan waar je het nut niet van inziet, geestloos werk, de befaamde bullshit job, dan geef je die met een inkomen van 70 euro in de maand echt niet op om een eigen bedrijf op te zetten.
Daarnaast moeten we ook weten welke bestaande voorzieningen sneuvelen bij de invoering van een basisinkomen. Sommige gehandicapten zonder arbeidsinkomen krijgen nu door een combinatie van extra uitkeringen en toeslagen een totaalbedrag dat boven het bijstandsniveau ligt, eenvoudigweg omdat ze voor een menswaardig leven het extra geld van die toeslagen nodig hebben.
Wat gebeurt er indien alle uitkeringen en toeslagen zijn vervangen door een basisinkomen? Belanden onze gehandicapte landgenoten dan vaker in de armoede? Of houden we toch extra toeslagen in stand, waarvoor de gehandicapten nog steeds de bureaucratische molen door moeten, met alle bijhorende risico’s van stigmatisering en vervreemding?
Kortom, zolang we geen zicht hebben op het totaalpakket, heeft het weinig zin om over het basisinkomen te discussiëren.
Wat is het doel?
De tweede vraag is: wat willen we met een basisinkomen bereiken? Gaan we mensen met bullshit jobs helpen om iets anders te gaan doen? De armoede structureel oplossen? De meest kwetsbaren meer financiële zekerheid bezorgen? Of willen we meer vrijheid voor iedereen – zowel voor de geprivilegieerden als voor diegenen die minder geluk hebben gehad?
Dat maakt nogal uit, want sommige doelen zijn alleen te bereiken door andere links te laten liggen. Er is namelijk geen eindeloze hoeveelheid geld beschikbaar.
Ook is het maar de vraag of je alle doelen het beste bevordert via een basisinkomen.
Als ons doel is om de armoede op te lossen, botsen we op de kritiek van economen die zeggen dat een basisinkomen ofwel niet effectief is (de armoede neemt niet significant af) ofwel geen doelmatige maatregel is (het is heel duur, zodat er weinig geld overblijft voor andere collectieve doelen).
Het net verschenen rapport ‘Feit en fictie omtrent het basisinkomen in Nederland’ van het Centrum voor Sociaal Beleid van de Universiteit Antwerpen, bevestigt dit met een reeks microsimulaties.
Het rapport onderzoekt drie scenario’s: een laag, midden en hoog basisinkomen per maand. Het lage basisinkomen (415 euro) is mogelijk door bijstand, WW, nabestaandenpensioen en alle heffingskortingen af te schaffen.
Het middenscenario is de helft van het bedrag van een koppel dat in de bijstand zit (702 euro). Dat is de optelsom van het lage basisinkomen plus de opbrengst van het belastbaar maken van het basisinkomen zelf.
Het hoge scenario is het bedrag dat een alleenstaande in de bijstand krijgt (982 euro). Om dat voor iedereen op te brengen, moeten de tarieven van de persoonlijke inkomstenbelasting met 24 procent omhoog.
De resultaten zijn ontnuchterend: in de eerste twee scenario’s nemen de ongelijkheid en armoede toe en zijn het vooral de economisch sterkeren die erop vooruitgaan. In het hoge scenario nemen armoede en ongelijkheid licht af, maar daar rijst de vraag of de belastingbetaler bereid is om de hogere belastingtarieven van 11, 50,6 en 64,5 procent te omarmen. Het is de vraag of die lichte afname van armoede en ongelijkheid niet op een betere manier te bereiken valt.
Het ideaal in veel activistische literatuur is 1000 onbelaste euro’s in de maand. Dát basisinkomen zou in principe de armoede moeten elimineren, zolang er ook voor mensen met beperkingen en extra zorgbehoeftes bijkomende voorzieningen zijn. Maar is dit betaalbaar?
In het hoge scenario wordt slechts 44,3 procent van de kostprijs van het basisinkomen gedekt door de afschaffing van sociale uitkeringen en belastingvoordelen. Waar tover je de resterende 71 miljard vandaan? Veel andere opties dan de belastingen drastisch te verhogen zijn er niet. De kans dat daar steun voor te vinden is onder het huidige electoraat, lijkt mij erg klein.
Wie het basisinkomen wil invoeren om armoede in Nederland te bestrijden, moet zich dus de vraag stellen of dit wel het beste middel is. Maar misschien gaat het de voorstanders van het basisinkomen niet in de eerste plaats om armoede?
Wat zijn de alternatieven?
De derde vraag die we rond het basisinkomen moeten stellen, is hoe het scoort op de relevante waarden en principes in vergelijking met andere mogelijke institutionele veranderingen. Om te beoordelen of een basisinkomen wenselijk is, moeten we het totaalpakket waar het basisinkomen in zit, vergelijken met andere ‘pakketten’ die hetzelfde doel beogen.
Neem opnieuw de bullshit jobs. Als we die banen willen laten verdwijnen en de mensen die er nu in ‘gevangen’ zitten een uitweg bieden, dan is er een alternatief voor het basisinkomen: massaal investeren in de publieke sector. Niemand betwijfelt dat het werk van een leerkracht, verzorgende of agent zinvol is. Dat de lonen niet aantrekkelijk zijn en de werkdruk te hoog, is een klacht binnen de hele publieke sector. We kunnen dus ook kiezen voor het versterken van die sector, met betere banen voor de mensen die nu nog ongelukkig zitten wezen in hun bullshit job.
Hetzelfde geldt voor wie armoede wil bestrijden met het basisinkomen. Een ander voorstel dat al meermaals is geopperd, is dat de overheid iedereen die dat wil een basisbaan aanbiedt, met zinvolle, menswaardige arbeid. Voorstanders van basisbanen betogen dat deze voordelen hebben die een basisinkomen niet heeft: met basisbanen zou er een hoop maatschappelijk zinvol werk dat nu niet gebeurt wel gebeuren, en daarnaast biedt het aan (vaak kwetsbare) burgers meer structuur in de dag, en de waardevolle sociale netwerken en het bijhorende zelfrespect die banen doorgaans met zich meebrengen.
Wat willen we bereiken?
Dus, wie zich afvraagt of een basisinkomen een goed idee zou zijn, moet zich ook verdiepen in de alternatieve aanwendingen van dezelfde belastinggelden, en weten waarom een basisinkomen beter is dan basisbanen of het versterken van de publieke sector. Die comparatieve opdracht geldt uiteraard net zo goed voor mensen die het basisinkomen afwijzen.
Al jaren vraag ik me af of ik nu voor- of tegenstander van het basisinkomen moet zijn. Ik geef het eerlijk toe: ik ben er niet uit. Maar ik weet wel dat ik met een vraag wil beginnen: wat willen we ermee bereiken? Voor mij is het antwoord: inkomensbescherming en een hogere kwaliteit van leven verzekeren voor de meest kwetsbare Nederlanders. Als er een groep mensen is die je levenslang vrij zou moeten kunnen stellen van betaalde arbeid om in hun inkomen te voorzien, dan zijn het wel de mensen die op het op de arbeidsmarkt niet redden door fysieke of geestelijke beperkingen. Geef hun de keuze tussen een onvoorwaardelijk basisinkomen of een basisbaan in sociale werkplaatsen.
Met de AOW hebben we in Nederland een inkomensvoorziening voor ouderen die erg lijkt op een basisinkomen, maar dan alleen voor ouderen. Daardoor heeft Nederland veel minder arme ouderen dan onze buurlanden. Wat als we ook even onvoorwaardelijk zorgen voor de inkomens van de Nederlanders die van hun geboorte af kwetsbaar zijn?
Of daarnaast een basisinkomen voor iedereen financieel haalbaar is, en of dát wel de beste keus is voor een publieke sector met grote problemen, vraag ik me zeer af.
Filosoof en econoom Ingrid Robeyns (Leuven, 1972) is hoogleraar ethiek van instituties aan de Universiteit Utrecht. Dit essay is een bewerking van haar artikel ‘Het Basisinkomen. Waarom zouden we dat (niet) willen?’