De Duitsers hebben er een prachtige term voor: Schonzeit. Moeilijk door een woord te vertalen maar het betekent zoiets als: het jachtseizoen is gesloten. Onder de bevolking is er nog steeds veel steun voor het coronabeleid van de regering, maar de kritiek zwelt aan. De jacht wordt weer geopend. Met enig cynisme kun je zeggen dat in dit opzicht de normaliteit langzaam terugkeert.
De anti-Ruttes die even onder de indruk waren van zijn crisismanagement beginnen zich weer te roeren. De minister-president blijkt nu niet langer de grootste staatsman aller tijden. Daar kon je op wachten. De crisis duurt langer dan gehoopt. De lockdown, hoe intelligent ook, begint te knagen. De mogelijk catastrofale omvang van de maatschappelijke en economische schade is inmiddels ingedaald. Dan gaat het gemor beginnen.
Steeds vaker en duidelijker valt op dat er het een en ander is misgegaan. Dat is nu eenmaal zo met een onverwachte crisis. Je bent veroordeeld achter de feiten aan te hollen. Helemaal bij een pandemie die ons rauw op het dak viel. Dat is helaas inherent aan crisismanagement. Zeker in het begin gaat er veel fout. Het is vallen en opstaan, al doende leren. In de wetenschap dat je elke dag voor nieuwe verrassingen kan komen te staan.
Transparantie is in een crisis van het allergrootste belang. De bevolking heeft het recht om te weten waarom er voor het personeel in de verzorgingshuizen nauwelijks of geen beschermende kleding is. Idem voor de mondkapjes. Zijn die in het dagelijkse verkeer wel of niet nuttig? Zijn ze nu minder nuttig omdat we er te weinig van hebben? Of hebben ze in Oostenrijk en delen van Duitsland gelijk waar men wel met een mondkapje de straat op moet? En hebben we nu definitief afscheid genomen van de groepsimmuniteit?
Bij het laatste Kamerdebat gingen bij de serieuze, niet-populistische oppositie eindelijk de fluwelen handschoenen uit. Ook daar willen ze weten waar we, voor zover mogelijk natuurlijk, aan toe zijn. Veel meer opheldering dan bij de voorgaande debatten kregen ze niet. Wie het debat volgde kreeg al gauw het gevoel dat vanuit vak K een herhaling van het vorige debat werd opgevoerd. Mark Rutte en Hugo de Jonge verzekerden dat ze alles deden wat in hun vermogen ligt. Of het nu ging om beschermende kleding, testen, mondkapjes en die corona-app. We doen ons best maar kunnen geen ijzer met handen breken. Dat was opnieuw de boodschap.
Bij veel onzekerheid krijg je al gauw verwarring. En dat is weer een vruchtbare bodem voor de krankjorumste complottheorieën. Dat soort mafketelarij is door de eeuwen heen een symptoom van een pandemie geweest. Inclusief de zondebokken. Bij de pest moesten de Joden het massaal met hun leven bekopen. Nu hebben actievoerders het gemunt op G5-zendmasten omdat die het virus zouden overbrengen. De technische vooruitgang blijkt weer geen remedie tegen achterlijke ideeën.
De aanhoudende onzekerheid begint nu het draagvlak bij de bevolking aan te tasten. De eerste weken wilden mensen nog wel aantrekkelijke kanten aan de lockout ontdekken. De onthaasting, meer tijd voor jezelf etc. Maar met een paar kinderen op een vierkamer flatje en een bovenbuurman die de hele dag aan het verbouwen is, is voor de meesten de lol er onderhand wel af. En helemaal als je baan op de tocht staat.
Dit is vermoedelijk de moeilijkste fase van de crisis. Tot een vaccin is gevonden (wanneer?) moet het kabinet de maatschappelijke rust zien te bewaren. Die anderhalve-meter-samenleving moet hoe dan ook worden volgehouden. Zoiets lukt alleen als er een perspectief is. Dat scholen, restaurants, kroegen en clubs binnen afzienbare tijd weer open gaan. Opa en oma weer bezoek mogen ontvangen. Mensen weer naar festivals, voetbalstadions, musea en pretparken kunnen gaan.
Je ziet Rutte nu opschuiven naar het temperen van die verwachtingen, of liever, hoop. Het lijkt langzaam de goede kant op te gaan. We hebben het voorlopig gered met de ic-capaciteit. Aan de tekorten aan mondkapjes, testen en beschermende kleding, wordt hard gewerkt. Maar er gaan nog steeds te veel mensen dood. We zijn, kortom, nog lang niet over de berg.
Iedereen, behalve soms het onderwijzend personeel, snakt nu naar het openen van de scholen. Dat gebeurt al weer geleidelijk in Denemarken, Noorwegen en mogelijk ook in sommige Duitse deelstaten. Ook daar hield Rutte een slag om de arm. Als we de boel te snel opengooien, is het risico dat het virus een tweede keer toeslaat, te groot. Bij een tweede lockdown zou het toch al strak gespannen sociale elastiek wel eens kunnen knappen.
Op zich is dat niet onverstandig. Maar het moet wel in zorgvuldig afgewogen doses aan de man worden gebracht. Daarbij is ook de timing van essentieel belang. De premier moet de teugels langzaam laten vieren en stapvoets verder gaan. En elke stap moet hij zien te verkopen als de meevaller waarvoor het zich nog altijd loont mee te blijven doen met dat leven op anderhalve meter.
Vooralsnog heeft Rutte voldoende krediet opgebouwd om ook deze fase in de gewenste banen te leiden. Maar naarmate het langer het duurt, zullen kritiek en gemor toenemen. De Schonzeit is voorbij. Dat is in een democratie geen slechte ontwikkeling. Het dwingt Rutte en zijn ploeg scherp en alert te blijven.