Sigrid Kaag is al geruime tijd de minst populaire bewindspersoon, en wordt zelfs zwaar bedreigd. Thijs Broer vraagt zich af hoe dat te verklaren is: wordt de kritiek louter ingegeven door onversneden vrouwenhaat?
Sigrid Kaag In dit land van krentenwegers, waar alles uiteindelijk om de centjes draait, zijn ministers van Financiën al zolang ik me kan herinneren bijna net zo populair als de premier. Van Onno Ruding, Wim Kok en Gerrit Zalm tot Wouter Bos, Jeroen Dijsselbloem en Wopke Hoekstra: als ze bruut bezuinigden werden ze geprezen om hun strengheid want dan pasten ze ‘goed op onze portemonnee’, als ze bakken geld uitgaven was dat ook geen probleem, want dan streken ze over hun hart en deden ze ‘mooie dingen voor de mensen’.
Maar die triomfantelijke optocht van de schatkistbewaarders eindigde bij Sigrid Kaag. De eerste vrouwelijke minister van Financiën is volgens de peilingen al geruime tijd de minst populaire bewindspersoon, of ze nu bakken geld uitgaf of harde bezuinigingen aankondigde. Sinds haar aantreden wordt ze weggehoond, en ontvangt ze de ene doodsbedreiging na de andere.
Terwijl bedreigde politici van de beveiliging en de politie het dringende advies krijgen daarover te zwijgen, omdat publiciteit doorgaans juist tot meer bedreigingen leidt, kiest Kaag ervoor juist wel te benoemen wat haar overkomt – met nog meer bedreigingen tot gevolg. Zo kon het ook gebeuren dat Kaag laatst bij College Tour een traan moest wegvegen toen haar dochters in een videofilmpje verklaarden dat ze liever wilden dat hun moeder een andere baan zou gaan zoeken.
De grote vraag is natuurlijk: waarom wordt juist Sigrid Kaag zo gehaat? Wat in ieder geval niet hielp is dat de D66-leider na een campagne over ‘nieuw leiderschap’ vol hooggestemde morele ambities, toch weer in een coalitie stapte met Mark Rutte, de man die door het toeslagenschandaal en het gedraai rond ‘functie elders’ voor Pieter Omtzigt de belichaming werd van de ‘oude bestuurscultuur’ waar Kaag een einde aan zei te willen maken, zodat het verwijt van hypocrisie snel gemaakt was.
Evenmin behulpzaam was het dat ze zich in een documentaire, gezeten op de achterbank van de dienstwagen, over de FvD-stemmers liet ontvallen: ‘Wie zíjn die mensen?’ – waarmee de oud-diplomate de indruk versterkte dat ze na decennia in het internationale circuit nauwelijks doorhad wat er in Nederland speelde, maar er wél een moreel oordeel over had. Precies die houding – het elitaire oordeel over de beweegredenen van de gewone man – wekte de hoon van Geert Wilders, Johan Derksen en andere buiksprekers van de boze burger, die Kaag sindsdien steevast wegzetten als ‘elitaire madam’ en ‘heks’ – met nog meer beschimpingen en bedreigingen tot gevolg.
THEE DRINKEN
Hetzelfde overkwam Femke Halsema, die al als fractieleider van GroenLinks regelmatige gruwelijke bedreigingen ontving, en als eerste vrouwelijke burgemeester van Amsterdam voortdurend wordt weggehoond – terwijl haar reeks voorgangers, van Wim Polak en Ed van Thijn tot Job Cohen en Eberhard van der Laan, juist tot de populairste bestuurders van Nederland behoorden, of ze nu deftige rondjes door de stad fietsten, thee gingen drinken in de moskee of stonden te juichen voor Ajax. Inderdaad: allemaal mannen.
Van politici op hoge posities mag je enige zelfreflectie verwachten.
Ik moest denken aan een artikel in The Atlantic waar ik onlangs door een collega op attent werd gemaakt. Onder de titel ‘The End of Men’ wordt beschreven dat vrouwen niet alleen in de VS maar ook wereldwijd met een razendsnelle opmars bezig zijn. De voorbeelden zijn legio: op scholen zijn meisjes beduidend succesvoller dan jongens, bij een steeds groter aantal studierichtingen aan universiteiten zijn vrouwen in de meerderheid, het aantal vrouwelijke managers groeit explosief, zodat The Atlantic de vraag opwerpt of vrouwen beter zijn toegesneden op de postindustriële samenleving dan mannen. Geen wonder, noteert het maandblad, dat bij het bepalen van de sekse van baby’s inmiddels veel vaker voor een meisje dan voor een jongetje wordt gekozen.
Het is een reusachtige culturele omslag die een hevige tegenreactie oproept, vooral van mannen die het gevoel hebben dat de grond onder hun voeten wegzakt. Tegen die achtergrond zijn de woedende oprispingen van boze witte mannen hier te lande niet meer dan een achterhoedegevecht. De boodschap voor Derksen, Wilders en de andere onderbuikvertolkers: wen er maar aan, de wereld is aan het veranderen.
KORTE ROKJESARGUMENT
Maar dat betekent nog niet dat alle kritiek op Sigrid Kaag door onversneden vrouwenhaat wordt ingegeven, hoe verschrikkelijk het ook is dat ze zo zwaar wordt bedreigd. Dat Jeroen Pauw haar in februari bij Khalid & Sophie vroeg of ze wel eens dacht: ligt het ook niet aan mij?, werd alom veroordeeld als het korte-rokjesargument: als je wordt aangerand is het je eigen schuld. De vraag was inderdaad misschien wat cru gesteld, maar op zichzelf volkomen terecht: van politici op hoge posities mag je enige zelfreflectie verwachten.
Het is ook wonderlijk dat Kaag zich sinds haar aantreden als minister nooit in volkswijken heeft laten zien, zelden met gewone burgers in gesprek is gegaan, en zich beperkt tot morele verhalen, hoog over de hoofden heen. Wie de polarisatie wil doorbreken en begrip wil wekken, zal ook begrip moeten tonen.
In dat opzicht zou Kaag een voorbeeld kunnen nemen aan haar voorganger Alexander Pechtold, die uitvoerig met tientallen PVV-stemmers ging praten voor zijn boekje Henk, Ingrid en Alexander, en aan Femke Halsema, die in de cel in gesprek ging met mannen die haar van achter hun computer gruwelijk hadden bedreigd, en die allebei ontdekten dat zelfs met de grootste haters uiteindelijk best een gesprek mogelijk is.