Zijn er voldoende mogelijkheden voor de vrijheid van meningsuiting overgebleven om, zelfs in het hart van de democratie, een eerlijk en open debat te voeren? Het ziet er namelijk slecht uit wanneer criticasters van het staande beleid van de overheid, te pas en te onpas, kortweg worden beschuldigd van nazisme, rechts-radicalisme of gepositioneerd als verspreiders van nepnieuws en complotconstructeurs als antwoord op hun opvattingen.
Wanneer hen dus de pas wordt afgesneden als zij hun mening willen geven en monddood worden gemaakt. Dat is nog erger als zelfs zou blijken dat de positie van Kamervoorzitter inderdaad is ingevuld op basis van heimelijk overleg door de twee grootste fracties in de Kamer. Zij hebben dan immers, in het licht van hun aanstaande coalitie teneinde een nieuwe regering te vormen, voorgesorteerd op het daadwerkelijk frustreren van de toekomstige discussies in de Kamer omtrent hun beleid. En om dan nog eens specifiek terug te komen op de huidige Kamervoorzitter;
Stel dat een Kamerlid in een debat in het Parlement aan de premier vraagt “hoe laat is het eigenlijk op uw klok?” en de premier antwoordt dat “Fijenoord met 2-1 van Heracles heeft gewonnen”, dan is dat natuurlijk een idioot antwoord. Maar wat als het Kamerlid dat daar terecht geen genoegen mee neemt, vervolgens van die Kamervoorzitter krijgt te horen “helaas: u bent door uw maximaal toegestane aantal interrupties heen?” Dan kunnen we dat toch moeilijk normaal vinden in een democratie, maar in ons land kan dat kennelijk wel: het gebeurt namelijk gewoon, al zal de inhoudelijk gebezigde tekst van een andere orde zijn. Zelfs in de Kamer is de vrijheid van meningsuiting dus al beperkt en de huidige Kamervoorzitter speelt daar een actieve rol in.
De kern voor het recht om een mening vrijelijk te kunnen uitspreken, is in ons land verankerd in het Artikel 7 van onze Grondwet. Dit artikel luidt als volgt:
- Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
- De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisie-uitzending.
- Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.
- De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame.
In onze democratie is het zo dat je niet eerst toestemming hoeft te hebben voordat je iets schrijft of zegt. We hebben in Nederland dus geen censuur. Dat betekent echter niet dat je van alles mag zeggen en schrijven zonder dat je daarvoor vervolgd kunt worden. Dat kan namelijk wel degelijk. Als je bijvoorbeeld iets zegt dat voor andere mensen kwetsend of beledigend is, kunnen ze naar de rechter gaan. De rechter kan dan toch nog een straf opleggen als hij het eens is met de klacht. Wel moet de rechter dan aangeven welke andere wetten hij daarop van toepassing acht en dat kan bijvoorbeeld ‘onnodig grievend’ zijn. Maar ook op dat terrein wordt men binnen het rechtsprekende gilde toch al wat voorzichtiger. Het gemeentebestuur uitmaken voor leugenaars en stellen dat zij ‘hun billen afvegen met de goede trouw’, werd bijvoorbeeld ‘niet onnodig grievend’ bevonden. Maar de Raad van Discipline vond het stelselmatig herhalen hiervan juist weer wél onbehoorlijk.[1]
Overheidspropaganda
Het (grondwets-) Artikel 7 geldt ook voor radio of televisie. Ook radio- en televisieomroepen mogen uitzenden wat ze willen, maar ook zij kunnen achteraf straf krijgen als ze zich niet aan andere wetten hebben gehouden. In ons land komt dat weinig voor omdat bijvoorbeeld de publieke omroep (NPO) in overheidshanden is en uit belastingopbrengsten wordt gefinancierd. De omroepen zijn dus afhankelijk van de overheid en zullen de overheid dus ook niet vaak al te grondig onderzoeken en volgen vanwege die ‘suikeroom’ relatie. Het ‘kindertoeslagen-schandaal’ kon bekend worden omdat Pieter Klein van de (particuliere) omroep RTL zich erin vastbeet, samen met Jan Kleinnijenhuis van het dagblad Trouw. Van de publieke omroep zijn dergelijke, diepgravende onderzoeken omtrent de eigen financier logischerwijze niet te verwachten.
Het artikel 7 geldt ook voor toneelvoorstellingen of film. Er zijn wel uitzonderingen. De overheid kan bijvoorbeeld van tevoren regels opstellen voor jongeren onder de 16 jaar, zoals gebeurt bij de filmkeuring. Voor reclame gelden ook andere regels. De overheid mag bijvoorbeeld een reclamebord in een natuurgebied verbieden.
Geen vrijkaartje
Veel mensen denken dat dit wetsartikel een vrijkaartje is om alles maar uit te kramen wat leuk en aardig lijkt voor eigen publiek, maar dat is een misvatting. Het artikel is in de eerste plaats bedoeld om burgers gelegenheid te geven hun overheid of daaraan gelieerde instanties (op beschaafde wijze) te bekritiseren, zonder dat zij daarvoor vervolging hoeven te vrezen van die overheid. Artikel 7 is zeker geen vrijkaartje om iemand tot op het bot te beledigen. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat het gevoel beledigd te zijn, iets is wat degene toekomt die aangesproken wordt en veel minder de spreker van dienst. Het gevoel beledigd te zijn is subjectief en daarom kan geen enkele spreker volledige schuld eraan toegerekend worden.
In ons land wordt het steeds moeilijker gemaakt om vrijelijk een mening te verkondigen. Recent voorbeeld is ‘reality-ster’ Erica Meiland, die zich in een onlangs verschenen boek uitspreekt tegen religieus geïnspireerde kleding. Zij vindt moslima’s in boerka eruit zien als pinguins en ook citeert auteur Jan Dijkgraaf een aantal negatieve dingen over de Bijbel en het christelijk geloof. Het kwam haar direct op een boycot te staan van verschillende bedrijven. Niet vanwege kritiek op de geloofsuitingen van christenen, maar van moslims. Kennelijk zijn die zieliger dan christenen en dan mag je niets meer vinden, laat staan zeggen.
De vrijheid van meningsuiting: we moeten het er nu echt eens over durven hebben.
[1] Zie ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2020:84