Een déjà vu. Dat is wat een groep vreemdelingenrechtadvocaten ervaart als ze in december 2020 het rapport Ongekend Onrecht over de toeslagenaffaire leest. Een spijkerharde wetgeving die gedupeerde ouders geen schijn van kans biedt, een inflexibele uitvoeringsinstantie die weinig oog heeft voor persoonlijke omstandigheden en een rechterlijke macht die onvoldoende corrigerend tegenwicht biedt.
Ze kennen die praktijken uit hun eigen werkveld: het vreemdelingenrecht. Vreemdelingen, zeggen de advocaten, worden net zo hard aangepakt als ouders uit de toeslagenaffaire. Om meer bekendheid te geven aan het volgens hen ongekende leed en onrecht dat vreemdelingen ervaren, hebben drie vreemdelingenrechtadvocaten 48 schrijnende praktijkvoorbeelden uit hun eigen praktijk en die van collega’s gebundeld. Hun boek Ongehoord. Onrecht in het vreemdelingenrecht wordt vandaag gepresenteerd in de Tweede Kamer. Twee praktijkvoorbeelden van asieladvocaten Froukje Holwerda en Igna Oomen.
VOORBEELD 1: hulpbehoevende moeder in Syrië
Asieladvocaat Froukje Holwerda leert de man een jaar of vijf geleden kennen. In augustus of september 2016. Hij is een jaar of veertig, vluchtte een tijd geleden uit Syrië en heeft inmiddels een baan bij een grote bank. “Daar doet hij iets met ingewikkelde rekenkundige modellen”. Hij heeft vlak voor zijn eerste gesprek met Holwerda te horen gekregen dat zijn vrouw en kinderen naar Nederland mogen komen. Toch maakt hij een gestreste indruk. Vanwege zijn moeder.
De 81-jarige vrouw woont straks alleen in Syrië. Ze is slecht ter been, kan zelf geen boodschappen doen, geen was doen en ook haar appartement met trappen niet zelfstandig verlaten. Voordat hij uit Syrië vluchtte heeft de man altijd bij haar gewoond en later, toen haar gezondheid achteruitging, ook voor haar gezorgd. Nu doen mensen van de kerk af en toe boodschappen voor haar, de buurman komt zo nu en dan kijken hoe het met haar gaat. Maar de situatie in het land is onveilig en ook kerkgenoten vluchten het land uit. Kan zijn moeder niet richting Nederland komen, vraagt de man aan Holwerda. Ook al is dat verzoek tot gezinshereniging ongebruikelijk; vaak behoren ouders van volwassenen niet tot gezinsleden die over mogen komen.
Ze doen een aanvraag bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), leggen uit dat de moeder op hulp van anderen is aangewezen en dat de man altijd haar mantelzorger is geweest. Ze voegen een overlijdensakte van zijn vader toe om te bewijzen dat ze weduwe is, documenten om te laten zien dat hij enig kind is en een medische verklaring die aantoont dat mevrouw hulpbehoevend is. Holwerda houdt de IND ook voor dat moeder volgens het Europese Hof voor de rechten van de mens over kan komen, omdat sprake is van wat ze noemen een ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen moeder en haar volwassen zoon.
Vijf maanden later wijst de IND het verzoek af. De dienst gelooft wel dat de vrouw mantelzorg nodig heeft, maar oordeelt dat ze zich nu zonder haar zoon ook al aardig redt. Er zijn in Syrië mensen die voor haar zorgen, dus is ze niet exclusief afhankelijk van haar zoon. Wil de zoon zijn moeder bijstaan, dan kan hij haar geld sturen.
De man drukt Holwerda op het hart dat het niet goed gaat met zijn moeder. Hij is bang dat ze valt en iets breekt. Ze stappen naar de rechter. Die oordeelt dat de IND onvoldoende in haar beoordeling heeft meegenomen dat de man jarenlang de dagelijkse mantelzorger van zijn moeder was. De vrouw is niet exclusief van hem afhankelijk, maar het feit dat ze hulpbehoevend is maakt al dat ze naar Nederland mag komen. Daarbij heeft het Europese Hof in eerdere uitspraken bepaald dat de afhankelijkheid niet exclusief hoeft te zijn.
De IND gaat in hoger beroep. De Raad van State laat de zaak negen maanden liggen, maar schaart zich uiteindelijk achter de eerdere uitspraak van de bestuursrechter. Weer buigt de IND zich over de zaak, weer komt er een afwijzing. Meneer voldoet weliswaar aan de inkomensnorm die de dienst stelt aan gezinshereniging, maar zijn moeder is op leeftijd, zal vast een keer in het ziekenhuis belanden of gebruikmaken van andere Nederlandse zorg. Dat kost de staat geld, wat niet in het belang van Nederland is. Dat Nederlandse belang, zo oordeelt de IND, weegt zwaarder dan het belang van de man om met zijn moeder herenigd te worden. En daarbij, zegt de IND, mevrouw redt het nu al zo lang alleen dat overkomen naar Nederland niet nodig is.
Het is inmiddels januari 2020. Moeder is 84 jaar oud. Een kruidenier die weet had van haar situatie stopte haar af en toe wat boodschapjes toe. Maar ook hij is gevlucht. Zijn winkel is dicht. Brandstof in Syrië is schaars en omdat moeder slecht ter been is, zit ze vaak thuis in de kou. In Nederland heeft haar zoon slapeloze nachten. Hij slikt ook pillen voor zijn hoge bloeddruk en is door de zorgen om zijn moeder een tijd uit de running geweest. Contact leggen met zijn moeder lukt amper, omdat ze geen mobiel heeft en afhankelijk is van kerkgenoten. “Ze is nog net niet dood, maar daar is alles mee gezegd”, zegt Holwerda tijdens het tweede hoger beroep tegen de rechter. Besluit binnen twee weken dat mevrouw een visum ontvangt waarmee ze naar Nederland kan reizen, legt de rechter de IND op.
Weer gaat de IND in hoger beroep. En weer oordeelt de Raad van State dat de uitspraak van de bestuursrechter overeind blijft. Op 18 november 2020 keurt de IND dan toch haar aanvraag goed. De zoon is druk bezig de reis van zijn moeder te organiseren als hij een paar maanden later een telefoontje krijgt. Zijn moeder is thuis gevonden; ze is gevallen en heeft haar heup gebroken. Ze wordt opgenomen in het ziekenhuis. Een dag later overlijdt ze.
VOORBEELD 2: trauma verhindert coherent verhaal
Elke keer als de vrouw bij haar op de kamer zit, slaakt ze diepe zuchten. Ze huilt ook veel, zegt vaak hoe zwaar ze het leven vindt. Haar verhalen zijn warrig, kloppen niet altijd met wat ze eerder heeft verteld. Als ze een keer zwaar overstuur is, begint te trillen en te beven en op de grond gaat liggen, vraagt asieladvocaat Igna Oomen zich af: is dit echt of ietwat theatraal?
Ze laat de vrouw medisch onderzoeken door het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (IMMO). Oomen heeft eerder al in haar dossier gelezen dat ze getraumatiseerd is en zware medicijnen slikt vanwege epilepsie. Maar wat dat voor effect heeft op haar vermogen een verhaal te vertellen, kan ze moeilijk inschatten. Uit het onderzoek van het IMMO blijkt dat de epileptische aanvallen van de vrouw traumagerelateerd zijn. Van iemand die zo ernstig getraumatiseerd is, zegt het IMMO, kun je geen coherent verhaal op details verwachten.
De traumatische ervaringen van de vrouw beginnen in haar thuisland Ivoorkust. Daar wordt ze op haar zestiende uitgehuwelijkt aan een 58-jarige man. Door zijn politieke activiteiten komen ze allebei in de gevangenis terecht. Daar wordt de vrouw twee jaar lang bijna dagelijks door verschillende mannen seksueel misbruikt en gemarteld. Een mogelijkheid om te douchen heeft ze niet en hele dagen vertoeft ze in een donkere kamer.
Als het haar lukt om de gevangenis te ontvluchten, komt ze in handen van een mensensmokkelaar die haar in Nederland opsluit en seksueel misbruikt. Weer weet ze weg te komen en in een asielzoekerscentrum vraagt ze asiel aan. Omdat de vrouw niet kan lezen en schrijven, kan ze ook niet precies vertellen waarom zij en haar man zijn opgepakt. “Hij drukte T-shirts”, weet ze uit te brengen. Ook is haar vluchtverhaal wankel.
De ene keer vertelt ze ambtenaren van de IND dat ze haar kinderen via het raam heeft helpen ontsnappen toen militairen haar kwamen oppakken. De andere keer gingen ze via de achterdeur naar de buren. De vrouw heeft voor het interview zware medicijnen met hevige bijwerkingen geslikt vanwege haar epilepsie. Het doet er volgens de IND allemaal niet toe. De vrouw krijgt een tijdelijke verblijfsvergunning omdat Ivoorkust wordt aangemerkt als gevaarlijk land.
Ze krijgt een woning, vindt een baan als schoonmaakster en komt bij Oomen terecht als ze haar kinderen naar Nederland wil halen. Maar Oomen ziet al snel dat de de IND het beschermingsbeleid voor Ivoorkust heeft afgeschaft omdat de situatie in het land is verbeterd. Dient de vrouw deze aanvraag tot gezinshereniging in, dan wordt haar verblijfsvergunning ingetrokken en moet ze terug. De vrouw zet door, vertelt Oomen dat ze toch echt haar kinderen naar Nederland wil halen. Oomen dient een verzoek in en vrijwel direct krijgt de vrouw een brief met daarin de boodschap dat haar vergunning wordt ingetrokken.
Oomen brengt in dat de vrouw zwaar getraumatiseerd is, dat daar een medisch onderzoek van is en dat het wreed zou zijn te verlangen dat de vrouw teruggaat naar Ivoorkust. Daar zou ze de mannen die haar misbruikt en gemarteld hebben zomaar op de markt tegen kunnen komen. Voor vluchtelingen met dergelijke traumatische gebeurtenissen bestaat een speciale verblijfsvergunning, die ze eigenlijk al bij haar aankomst in 2010 gehad had moeten hebben.
De IND gelooft dat de vrouw een slachtoffer is van martelingen, gelooft ook dat ze is getraumatiseerd. Maar de dienst twijfelt of dat trauma komt door wat ze heeft verteld tijdens haar interview. Dat verhaal was namelijk niet consistent. Oomen gaat in beroep tegen het oordeel en krijgt gelijk van de rechter. De IND heeft volgens de rechter het medische onderzoek onvoldoende laten meewegen in haar beoordeling. Maar ook de IND gaat in beroep. De Raad van State oordeelt dat de vrouw vanwege haar traumatische verleden inderdaad geen coherent verhaal op details kan vertellen. Maar haar hoofdverhaal, zegt de Raad van State, dat zou moeten kloppen. En dat hoofdverhaal – waarom zij en haar man überhaupt zijn opgepakt – klopt niet, oordeelt de Raad van State. De IND krijgt gelijk.
Een voorbeeld van onredelijke en spijkerharde regelgeving, zegt Oomen. Net als waar de ouders van de toeslagenaffaire mee te maken hadden. Oomen: “Getraumatiseerde slachtoffers van marteling moeten tóch een consistent verhaal kunnen vertellen, volgens de IND en de Raad van State. Anders komen zij niet in aanmerking voor bescherming. Terwijl wetenschappelijk is aangetoond dat ze dit consistente verhaal vaak helemaal niet meer kunnen vertellen.”
Het is inmiddels 2019, zes jaar na hun eerste ontmoeting. De verblijfsvergunning van de vrouw is inmiddels ingetrokken. Haar baan en huurhuis is ze kwijt. Ze woont weer in een asielzoekerscentrum. “Het is heel erg en oneerlijk”, moet Oomen haar uiteindelijk vertellen, “maar je moet echt terug.” Het komt niet aan. Vier keer brengt Oomen dezelfde boodschap. Ze tekent het uit op papier, vraagt of een kennis mee kan komen om het uit te leggen. Maar de vrouw blijft vragen of er niet nog iets mogelijk is. Ze huilt, schreeuwt, smeekt, gaat op de grond liggen, belt Oomen meerdere keren na hun laatste ontmoeting. Vanuit het asielzoekerscentrum belandt ze in de noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Daar krijgt ze zes maanden de tijd om haar vertrek naar Ivoorkust voor te bereiden. Veel actie onderneemt ze niet en uiteindelijk komt ze op straat te staan.