Ik woon in een klein dorpje, eigenlijk een gehuchtje, met net iets meer dan duizend inwoners. Ik woon hemelsbreed hooguit een kilometer van de plek waar ik geboren ben. Ik heb een tijdje in Zwolle gewoond, maar was bij tijd en wijle meer op de boerderij dan in het flatappartement, in de destijds ruige buurt Holtenbroek. Natuurlijk heb ik in mijn Nijmeegse tijd dicht bij het ziekenhuis gewoond, maar als het er voor mij vrijdags opzat, rende ik zo snel als mijn korte beentjes mij konden dragen – en mijn oude Ford Scorpio mij kon rijden – terug naar de boerderij. Waar mijn vrouw en ik het verbouwde woondeel – waar ‘opoe’ vroeger woonde – als weekendverblijf tot onze beschikking hadden. Ik heb er tot op mijn 40e gewoond, en onze oudste twee kinderen zijn er geboren.
Die weliswaar rekbare maar ondeelbare navelstreng zal ik niet van een vreemde hebben. Mijn ouders hadden het oude woongedeelte eigenlijk voor zichzelf verbouwd, maar hebben er niet langer dan een dag ‘gewoond’. Om daarna terug te gaan naar hun eigen kleine woonhelft. Daar voelden ze zich thuis, en daar waar men zich thuisvoelt, daar moet men blijven.
Vroeger, op de veilige boerderij, was het leven eenvoudig. En het was veilig. De boerderij was het ondoordringbare fort dat ons afschermde van de buitenwereld, en waar alleen de ons goedgezinden binnen mochten komen. De ons minder goed gezinden zouden het zich niet in hun hoofd halen om dat te proberen. Dat was onze reputatie in het dorp, en ik geloof dat daar niet veel aan veranderd is. “Van die Bont’n ku’ij alles krieg’n, maar o wee aij ze teeg’n oe hebt.”
Mijn vader keek vanuit dat fort wel graag naar buiten. Elke avond na het melken van de koeien kwam hij steevast in de kleine woonkeuken om het journaal te zien, en om tien uur ’s avonds keek hij zonder uitzondering Brandpunt. Tussendoor ging hij even bij de ‘varkens kiek’n’ om te zien of alles rustig was in de stal en of alle dieren er wel goed bijlagen. En natuurlijk was de week niet compleet zonder het oordeel van G.B.J. Hiltermann: op zondag om 12:00 werd iedereen – of ie nu wilde of niet – bijgepraat over de “De Toestand in de wereld”. Nu zou je het een podcast noemen, maar toen was het nog gewoon GBJ Hiltermann op Hilversum 1.
Wie het waagde ongevraagd en ongewenst het fort binnen te dringen kreeg een behandeling die ze niet licht zouden vergeten: een opsporingsambtenaar die kwam controleren of alle dieren wel juist werden geregistreerd, werd opgesloten in een kamer en mocht er pas weer uit als hij klaar was. Hij kreeg geen begroeting, geen koffie en geen toegang tot het toilet. Toen hij klaar was en tegen mijn moeder zei dat hij ‘niets kon vinden’, keurde ze hem geen blik waardig: “Doar is de deurre. D’r uut, en d’r nooit meer in”.
Toen een ambtenaar kwam controleren of er wel een put onder de mestplaat zat maar die niet kon zien omdat er water op stond, zei mijn vader tegen hem, terwijl hij een paar stappen in zijn richting zette: “Ik kan oe d’r wel e’em op de kop in hol’n, dan ku’ij zelf goed zien woar ’t gat zit” Het mannetje trok wit weg en vluchtte met de staart tussen de benen. Om daarna terug te keren met twee politie-agenten – toen nog de gemeentepolitie – die mijn vader vermanend toespraken, om daarna zelf de volle laag te krijgen. En men vervolgens gevieren naar de mestplaats liep, de muizige ambtenaar op veilige afstand van mijn vader dribbelend achter de twee uniformen, om bij de mestplaat bevestigd te zien dat deze inderdaad vol water stond, waarna mijn vader tegen het drietal zei: “Doar zit’ ‘et gat. Mu’k o’leu d’r nog e’em’ inhol’n?” Dat hoefde niet, zowel de heren van de Hermandad als ook de ambtenaar waren overtuigd. De laatste heeft zich nooit meer laten zien.
Mijn moeder, niet veel groter dan 1,50, die met een bezem twee politieagenten op de vlucht joeg door eerst een van de agenten met de bezem te lijf te gaan, en nadat deze schielijk de auto ingevlucht was om zo snel mogelijk weg te komen, daarna nog een deuk in de motorkap van de politieauto sloeg. Omdat mijn vader niet wilde blazen, aangezien hij nooit alcohol dronk. Het was nadat hij kinderen van het feestje ter ere van de verjaardag van mijn zusje had weggebracht, en het niet kon laten de politieauto die achter hem reed te provoceren door een paar keer te slingeren. De fout die de geüniformeerden maakten was hun auto bij ons op de oprit te parkeren, binnen het territorium van mijn ouders en vervolgens probeerden hem te commanderen. Dat valt meestal niet goed in onze familie. Ze kwamen niet meer terug, zeer waarschijnlijk omdat ze de hoon en spot vreesden van hun collega’s, als ze zouden moeten vertellen dat ze door een boerinnetje van amper één meter vijftig lang, gewapend met een bezem, op de vlucht waren gejaagd.
Als je behoorde tot de groep mensen die welkom waren, kon je alles van mijn ouders krijgen. Timmerlui, arbeiders en scholieren die in het weekend hielpen werden goed behandeld, goed betaald en het kwam hen aan eten en drinken niets tekort. Ze kwamen graag, en het was bij ons thuis altijd een komen en gaan van mensen. Er werd gepraat, gedronken, gerookt en heel veel gelachen.
Als je behoorde tot de groep mensen die in ongenade waren gevallen of die volgens mijn ouders niets te zoeken hadden op hun boerderij, het fort van de Bontes – lieden zoals ambtenaren, controleurs en politie, eigenlijk een ieder die dacht ze de wet voor te kunnen schrijven – viel een ijskoude en ronduit vijandige behandeling ten deel, en mochten soms blij zijn als ze tijdig het vege lijf konden redden Beiden waren enigszins explosief van aard, iets dat mij ook niet helemaal vreemd is, en wat ik bij mijn jongste zoon ongepolijst terug zie.
Bij ons graasden de geiten – hobbydieren – in de berm langs de weg, iets wat volgens een passerende agent niet verantwoord was, hoewel dit al tientallen jaren het gebruik onder de boeren was. Het kwam tot een hevige woordenwisseling waarbij ook de zwarte herdershond van mijn ouders zich niet onbetuigd liet. Waarop het heerschap in uniform meende te moeten dreigen met dat hij ‘de hond dood zou schieten als mijn vader hem niet bij zich zou houden.’ De herinnering aan mijn vader, de blik in zijn ogen, toen hij een busdeksel pakte liet weten dat ‘det dan ok wel ’t leste is wa’ij doet.”
Mijn ouders waren duidelijk. Heel duidelijk.
Je deugt of je deugt niet.
Op de ochtend van zes november 2021 verslaap ik me terwijl mijn zoontje van tien moet volleyballen. We lopen samen de sporthal in, en natuurlijk heeft de volgzame en kritiekloze massa weer massaal het mondkapje opgezet, het mondkapje van de deugdzaamheid. Mijn zoontje, innemend, gevoelig maar ook een scherpe waarnemer, kijkt ongemakkelijk en wat angstig om zich heen: “Waarom heeft iedereen weer een mondkapje op, papa?” De intense woede borrelt in mij op als ik om me heen kijk: “Omdat we geregeerd worden door een aantal enorme zelfingenomen klootzakken, Boris”.
Even verder op staat de typische deugmens, warrig baardje, mondkapje op, joviaal te controleren op de QR-code: “Helemaal goed, u mag naar binnen hoor! U krijgt nog even een stempeltje, dan hoeft u niet steeds de pas te laten zien”. En geloof het of niet, de kleur van het stempeltje is geel. God houdt er soms een morbide gevoel voor humor op na. Ik mag niet naar binnen om mijn zoon naar de kleedkamer te brengen, ook al weet hij de weg niet. Ik explodeer inwendig, maar ik weet het te beperken tot de opmerking dat hij zich ‘de ballen uit de broek zou moeten schamen’. Meer stennis wil ik niet maken waar mijn zoon bij is, en met de allergrootste moeite weet ik me verder te beheersen.
Ik bel, nog nauwelijks bedaard, een van de ouders die op deze dag rijdt om te vragen of zij even wil controleren of Boris inderdaad de weg naar het team heeft gevonden. Daar heeft ze blijkbaar niet heel veel zin in, maar na enkele opmerkingen is het haar duidelijk dat ik vandaag geen bijster goed humeur heb. Ik vertel haar ook al vast dat als zij hier verder aan mee willen werken, mijn zoontje geen wedstrijden meer speelt, en dat ik niet meer rij.
“Oh, dus je vind dat omdat jij geen QR-code wilt halen, dat wij hier ook niet mogen zitten? Dat ben ik niet helemaal met je eens”. Het standaard antwoord van mensen die met ongemakkelijke waarheden geconfronteerd worden, als probeerden zij zuur geworden melk als karnemelk te verkopen.
Mijn antwoord zal ze niet licht vergeten: “De mensen die hier aan meewerken, zijn minstens even erg als diegenen die dit systeem invoeren. Jullie zijn die neue Übermenschen, ik de nieuwe Untermensch…” Ik confronteer haar met de uitspraak van Einstein: “The world will not be destroyed by those who do evil, but by those who watch them without doing anything.” Het blijft stil aan de andere kant van de lijn. Ik verbreek de verbinding en krijg na enkele minuten een kort berichtje: “Boris is op het veld”. Daarna rij ik terug naar huis.
De afgelopen maanden heb ik veel over me heen gehad. Dat heeft zijn uitwerking niet gemist, en meer dan ooit besef ik me dat mijn ouders gelijk hadden: de mensheid valt in twee categorieën uiteen: zij die deugen, en zij die niet deugen. Het enige waar ik echt spijt van heb is dat ik 25 jaar van mijn leven verspild heb om een goede dokter te worden voor al die mensen die nu klakkeloos en kritiekloos aan deze segregatie meewerken, actief of stilzwijgend. Het is de grootste fout die ik in mijn leven gemaakt heb.
Ik had niet gedacht dat ik dat ooit zou zeggen.
En ondertussen stromen de ziekenhuizen en intensive care’s vol met gevaccineerden. Ik ben in de unieke omstandigheid dat verschillende verpleegkundigen – en sommige artsen – me op de hoogte houden van wat er werkelijk gebeurt in de ziekenhuizen. En wat ik hoor is alarmerend. Ambulances die met ernstig zieke mensen naar ziekenhuizen buiten de regio moeten rijden, en daarmee niet beschikbaar zijn voor de eigen regio, en ze toch al een tekort aan mensen hadden. Ambulances met patiënten die in de garage moeten wachten omdat er geen plaats is voor hen op de SEH. Wederom opnamestops omdat de SEH overstroomt en er op de gang meerdere bedden staan met mensen waarvoor geen plaats is op de afdeling. Verpleegkundigen die mij vertellen dat ze in elke dienst een tot twee mensen tekortkomen, maar zelfs na smeekbedes via de WhatsApp niemand meer komt, ook niet met het aanbod van dubbel salaris. En als ik deze mensen mag geloven ligt het aandeel gevaccineerden inmiddels rond de 80% . Gegokt op het vaccinatiepaard en hopeloos verloren. En nu met minder bedden op de afdeling en de IC in vergelijking met voor de crisis, omdat het personeel ontbreekt, en dat terwijl het grootste ziekteverzuim – klassiek het hoogst aan het eind van de herfst en in de winter – nog moet komen.
I couldn’t care less. Vele van mijn voormalige collega’s hebben dolenthousiast meegewerkt aan het invoeren van deze medische tweedeling, gebaseerd op het al of niet ter beschikking willen stellen van het eigen lichaam aan de Staat. Zonder zich ook maar een moment te verdiepen in de materie. Zonder zich ook maar een moment te realiseren dat BigPharma voor de zoveelste keer zijn smoezelige koopwaar wist te verkopen als wetenschap. Zonder zich ook maar een moment te realiseren welke enorme schade ze veroorzaken aan het vertrouwen in artsen, door mee te werken aan dit beleid en hierin zelfs het voortouw nemen. Zonder zich ook maar een moment te realiseren dat ze de geschiedenis sprekend laten herleven. En nee, wederom niet als willoos slachtoffer van een politieke stroming, maar door wederom voor de muziek uit te willen lopen. En blijkbaar vertrouwden op een pardoes in de regering neergedwarrelde schoolmeester, die zich nu draaiend en liegend uit de door hemzelf gecreëerde hopeloze situatie probeert te redden. Maar al koopt hij honderd miljoen mondkapjes van Van Linden, of probeert de hele maatschappij stil te leggen met QR-codes, het falen van het beleid is onafwendbaar. Man must bear the consequences he deserves.
Toen ik de kans kreeg om deze uiterst conformistische medische wereld achter mij te laten, heb ik die kans met beide handen aangegrepen. Ik heb me al veel te lang en met de grootste moeite moeten schikken naar de grillen en de nukken van het Medisch Gilde. Ik ben erg duidelijk. Te duidelijk om te voldoen aan de voorschriften zoals die te lezen zijn in het ongeschreven Handboek van het Medisch Gilde.
Ik vind het vreselijk dat mijn kinderen dit alles mee moeten maken. Maar anderzijds is het maar goed dat ze geen vijftig hoeven te worden om te leren dat onder het dunne laagje van voorgewende deugdzaamheid niets anders schuilgaat dan desinteresse, eigenbelang, morele zwakte en gebrek aan ruggengraat.
Ik keer terug naar de indeling van de mensheid zoals mijn ouders die hanteerden: wie actief of passief aan deze tweedeling meewerkt, diegenen die nu enthousiast en joviaal QR-codes controleren, spinnend van plezier door de nieuw verworven macht, diegenen die hun biertje, hun festivalletje, hun etentje, hun voetbalwedstrijdje, hun bioscoopbezoekje of hun avondje uit belangrijker vinden dan vrijheid, autonomie en gelijke rechten voor iedereen, komen er bij mij niet meer in. Die mensen zijn niet meer welkom. Nu niet en nooit niet. Het enige dat ze van mij krijgen is een ijzig stilzwijgen en mijn diepe minachting. Als ik een hond had die er toe in staat is, zou ik die op ze afsturen. Als ik busdeksel had, zou dat als waarschuwing bij de voordeur staan, naast de vijftand die er nu al staat. En indien gewenst wil ik ze alsnog de put onder hun eigen mestplaat laten zien. Zodat ze verzuipen in hun eigen immorele mest.
Je deugt of je deugt niet.
Wie het chirurgisch mes weet te hanteren, weet feilloos de kanker van het gezonde weefsel te scheiden. Het warme mes snijdt moeiteloos door het grensvlak van mensen wiens moreel kompas wel, en wiens moreel kompas niet goed staat ingesteld. Waar het zaken als autonomie, vrijheid en gelijke rechten betreft, is er geen tussenweg. Het is het èèn of het ander.
Ik observeer, ik registreer en ik documenteer. Niet voor mijzelf. Maar voor mijn nageslacht. Wie deugde er wel. Wie deugde er niet.
Het is zoals CJ Hopkins zei: “Pick a fuckung side, and stick to it.”
Je deugt of je deugt niet.