Commentatoren hebben lange tijd een scherp onderscheid gemaakt tussen conservatieven in Engelssprekende landen en Europa’s eigen extreemrechtse tradities. Maar in het beroemde liberale Nederland worden dergelijke scheidslijnen steeds vager, aangezien reactionairen die een culturele contrarevolutie zoeken, proberen Amerikaanse neocons te imiteren.
De aanval op de jaren zestig
Op het eerste gezicht lijkt het misschien vreemd dat politici in Nederland ideeën uit de Amerikaanse conservatieve beweging zouden overnemen. Nederland staat immers internationaal bekend om zijn liberale beleid op alles van het homohuwelijk tot prostitutie, drugs, euthanasie en abortus. Maar juist de dominantie van progressieve waarden in Nederland zorgde ervoor dat rechtse politici, journalisten en intellectuelen zich gretig tot het Anglo-Amerikaanse conservatisme wenden voor inspiratie.
Aan het begin van de jaren negentig heerste er veel ongenoegen op rechts in Nederland. Terwijl Ronald Reagan en Margaret Thatcher een krachtig conservatief verzet hadden ontketend tegen de progressieve bewegingen in hun land, had Nederland geen vergelijkbare conservatieve ‘correctie’ meegemaakt.
De centrumrechtse coalities van christen-democraten (CDA) en rechtse liberalen (VVD) die in de jaren tachtig over Nederland regeerden, waren begonnen aan een reeks strenge bezuinigingsmaatregelen. Maar in de ogen van hun rechtse tegenstanders was hun koers veel te gematigd en consensueel geweest. Ze vreesden dat de kans om krachtig te breken met de progressieve erfenis van de jaren zestig was verspild. Kortom, ze hadden het gevoel dat ze de boot hadden gemist.
Om te begrijpen waarom dit het geval was, wendden ze zich tot conservatieve auteurs uit het buitenland. Amerikaanse neoconservatieven zoals Irving Kristol en Daniel Bell hadden de theorie van de ‘nieuwe klasse’ bedacht om de uitdaging van de progressieve bewegingen van de jaren zestig en zeventig te verklaren. Het concept verwees naar een nieuwe linkse elite bestaande uit voormalige studenten die de ladder hadden beklommen om intellectuelen, academici, bureaucraten, maatschappelijk werkers, managers, advocaten enzovoort van de samenleving te worden.
Hoewel deze ‘nieuwe klasse’ politiek of economisch niet aan de macht was, oefende ze een dominante invloed uit door haar bevel over de instellingen die de Amerikaanse publieke opinie vormden. De linkse politiek, zo betoogden de neoconservatieven, was een rationalisatie van de belangen van deze klasse. Ze consolideerden hun macht door de (welzijns) instellingen die ze domineerden uit te breiden, terwijl ze de traditionele familiewaarden die de samenleving bijeen hielden, uitdaagden.
Een van de belangrijkste figuren van rechts in Nederland was Frits Bolkestein, een voormalig olieman bij de Engels-Nederlandse oliegigant Shell. In 1990 werd hij leider van de rechtse liberale partij VVD. In datzelfde jaar publiceerde hij zijn eerste boek, The Angel and the Beast , een aanhoudende aanval op progressieve intellectuelen en de erfenis van 1968.
Bolkestein was een fervent lezer van neoconservatieve tijdschriften als Commentary en Encounter , en was erg geïnspireerd door het werk van Daniel Bell. Bolkestein populariseerde een zeer vergelijkbare analyse: de Nederlandse protestbeweging van de jaren zestig en zeventig was zo invloedrijk geweest door haar invloed op de publieke opinie en beïnvloedde een ‘hele generatie beleidsmakers’. Het resultaat was een overdreven genereuze verzorgingsstaat en een antiautoritair publiek ethos. Maar Bolkestein gaf ook de schuld aan de Nederlandse elites, die de moed ontbraken om de protestbewegingen het hoofd te bieden en “zich hadden overgegeven zonder een schot te lossen”.
Al snel kreeg hij gezelschap van HJ Schoo, hoofdredacteur van het grootste Nederlandse opiniemagazine Elsevier Weekly, een bastion van rechts. Schoo had in de jaren zestig in Chicago gestudeerd en had sindsdien wat hij noemde een ‘verwantschap’ ontwikkeld met neoconservatieven zoals Daniel Patrick Moynihan, Nathan Glazer, Norman Podhoretz, Irving Kristol en Gertrude Himmelfarb.
In zijn invloedrijke boeken en columns betoogde Schoo dat de progressieve tegencultuur van de jaren zestig in de jaren negentig nog steeds zijn schaduw wierp over de Nederlandse politiek. Het was het resultaat van de ononderbroken macht van de ‘nieuwe klasse’ in de instellingen die de Nederlandse publieke opinie vormden, en de verstikkende aard van hun opgelegde politieke correctheid.
Deze theorie zou razend populair worden bij Nederlandse rechtse populisten, waarbij het idee van een ‘linkse elite’ zou worden afgeschilderd als een dominante kracht in de Nederlandse samenleving. Dit ondanks de realiteit dat Nederlands links in de jaren tachtig van de politieke macht was uitgesloten en sindsdien wegkwijnde in electorale terugtrekking. (In feite, in dezelfde jaren dat Bolkestein en Schoo de theorie van de nieuwe klasse populariseerden, waren linkse intellectuelen druk aan het debatteren over de terminale achteruitgang van Nederlands links.) Afgezien van dit voorbehoud, was de overtuiging dat de ideeën van een progressieve minderheid de een land aan de linkerkant had, als uitvloeisel daarvan, de overtuiging dat een andere, conservatieve minderheid het tegenovergestelde kon doen.
Dit uitgangspunt vormde de aanzet voor een conservatief offensief in de jaren negentig en 2000. Het zou de basis leggen voor de opkomst van populistisch radicaal rechts, in zeer directe zin. De rechtse populist Geert Wilders (wiens Vrijheidspartij momenteel de tweede grootste partij is in de Nederlandse peilingen) was immers de voormalige assistent van Bolkestein en beweerde zijn politiek te hebben ontleend aan zijn voormalige meester. Bij Elsevier gaf Schoo bovendien bijles aan Pim Fortuyn, de eerste rechts-populistische politicus van Nederland, die in 2002 zijn eigen partij oprichtte.
The Clash of Civilizations
Een even belangrijke invloed in die periode was de stelling van de “botsing der beschavingen”, ontwikkeld door Bernard Lewis en Samuel Huntington. Na het einde van de Koude Oorlog maakte de neoconservatieve beweging een fase van crisis en transformatie door. Aan het ene uiteinde van het debat was er Francis Fukuyama, die op beroemde wijze het einde van de geschiedenis poneerde. Aan de andere kant was er zijn voormalige promotor Samuel Huntington, die de islamitische beschaving (en China) identificeerde als een nieuwe bron van vijandigheid, waardoor de geschiedenis zijn gang kon gaan.
In Nederland, een land dat nogal geobsedeerd was door de Amerikaanse politiek, werden deze debatten op de voet gevolgd. Toen Fukuyama in 1992 en 1995 Nederland bezocht, werd hij gedebatteerd door Bolkestein, die zijn uitgangspunt krachtig verwierp. Bolkestein koos de kant van Lewis en Huntington en identificeerde de islam als een ‘ideologische rivaal’ van het Westen. “Feit blijft dat de wereld een miljard moslims telt”, antwoordde Bolkestein tegen Fukuyama, “waarvan velen beschouwen hun ideologie als superieur aan het ‘goddeloze, materialistische en egoïstische liberalisme van het Westen’.”
Bolkestein breidde dit thema uit in een reeks controversiële lezingen, waarmee het immigratiedebat op gang kwam dat de komende decennia de Nederlandse politiek zou gaan domineren. Volgens hem werden de kernwaarden van de westerse beschaving bedreigd.
Na een lange geschiedenis met veel zwarte bladzijden hebben rationalisme, humanisme en christendom een aantal fundamenteel belangrijke politieke principes voortgebracht, zoals de scheiding van kerk en staat, vrijheid van meningsuiting, tolerantie en non-discriminatie. Liberalisme claimt universele geldigheid en betekenis voor deze principes. Dat is zijn politieke visie. Dit betekent dat volgens het liberalisme een beschaving die deze waarden bevestigt, superieur is aan een beschaving die dat niet doet.
Bolkestein ging verder met het afbeelden van ‘de islamitische wereld’ als zowel inferieur als ’tegengesteld’ aan de Europese waarden. De aanwezigheid van een groot aantal moslimimmigranten vormde een bedreiging voor deze waarden en hij riep op tot hun compromisloze verdediging. Deze dreiging werd verergerd door het spook van ‘cultureel relativisme’, een veel voorkomende neiging van Nederlandse progressieve intellectuelen om de superioriteit van hun eigen cultuur te ontkennen.
Bolkestein maakte daarmee een Nederlandse versie van de theorie van de botsing der beschavingen populair. Het belangrijkste verschil met het Amerikaanse debat is dat de neoconservatieven zich daar vooral bezighielden met buitenlands beleid en militaire confrontaties. In Nederland werd de integratie van moslimimmigranten eerder gezien als een binnenlandse kwestie, en politici drongen aan op een ideologische confrontatie met de islam om moslimimmigranten ervan te overtuigen de universaliteit van westerse waarden te assimileren en te accepteren.
De centrale tegenstelling in dit discours is het idee van universele waarden, die tegelijkertijd worden gepresenteerd als vervat in een specifieke culturele traditie. Toegang tot deze universele waarden kan alleen worden verkregen door acculturatie – door de acceptatie van (superieure) westerse beschaving. Universele waarden worden dus ingeroepen in dienst van een particularistisch discours van westerse superioriteit en confrontatie met beschavingen.
Deze paradoxale combinatie was ook een prominent thema van het neoconservatisme van de VS en de onderliggende Amerikaanse militaire interventie in het buitenland, afgebeeld als een manier om de universele waarden te verspreiden die de Amerikaanse traditie belichaamde. Ondertussen werden de Amerikaanse anti-oorlogsbeweging en de tegencultuur van de jaren zestig en zeventig bespot als culturele en morele relativisten.
In Nederland is diezelfde formule gebruikt als instrument om te pleiten voor een strenger immigratie- en integratiebeleid, en om de Nederlandse nationale identiteit opnieuw uit te vinden in tegenstelling tot zowel progressieve ‘culturele relativisten’ als een ‘achterlijke’ islam.
Een nieuw nationalisme
Het idee van een botsing tussen beschavingen en de islam zou de bepalende kwestie worden van de rechtse populistische leider Pim Fortuyn. Aan Amerikaanse journalisten stelde hij zichzelf voor als ‘de Samuel Huntington van de Nederlandse politiek’. In zijn boek Tegen de islamisering van onze cultuur uit 1997 stelde Fortuyn dat “het verlies van de vijand, het staatssocialisme, ons achterlaat als een keizer zonder kleren”.
Na de Koude Oorlog werden de burgers in het Westen veroordeeld tot een leven zonder betekenis, overgelaten aan banaal consumentisme. In het boek identificeerde Fortuyn de islam als een nieuwe vijand, die het Westen een hernieuwde identiteit en doel gaf.
In een column die de week voor 9/11 werd gepubliceerd, verklaarde Fortuyn een “koude oorlog tegen de islam”: “een oorlog met argumenten en woorden, geen heet, gewapend conflict – een ideologische strijd met de islam, met als doel zijn aanhangers ervan te overtuigen dat ze zijn beter af als ze loyaal en royaal de kernnormen en waarden van de moderniteit omarmen. ”
Na 9/11 namen de electorale fortuinen van Fortuyn een vlucht – en hij voerde met succes campagne op een platform om moslimimmigranten met geweld te assimileren. Kort voor de verkiezingen van 2002 werd hij op dramatische wijze vermoord door een dierenrechtenactivist. Voor Nederland, een land waar politiek geweld een zeldzaamheid is, was dit een diep nationaal trauma.
Bij de daaropvolgende verkiezingen schokte de nu leiderloze partij van Fortuyn het Nederlandse politieke systeem: met 17 procent van de stemmen werd het de op een na grootste partij. En het bereikte dit uit het niets, in wat gewoonlijk ‘de Fortuyn-opstand’ wordt genoemd.
Veel Nederlandse en internationale waarnemers zagen de opkomst van Fortuyn als onderdeel van de bredere extreemrechtse, nationalistische en anti-immigrantengolf die het Europese continent overspoelde. In de Nederlandse pers werd de opkomst van Fortuyn vergeleken met die van Front National van Jean-Marie Le Pen, het Vlaams Blok van Filip de Winters, de FPÖ van Jörg Haider en zelfs Benito Mussolini.
De sleutel tot het succes van Fortuyn was echter de manier waarop hij zich onderscheidde van traditionele extreemrechtse posities. Wat waarnemers hadden gemist, was de heruitvinding van de rechtse politiek in de jaren negentig. In de voetsporen van Bolkestein en Schoo putte Fortuyn meer uit de Anglo-Amerikaanse (neo) conservatieve traditie dan op Europees extreemrechts.
Zoals HJ Schoo goedkeurend opmerkte, zou de agenda van Fortuyn ‘heel goed kunnen worden vergeleken met het Amerikaanse neoconservatisme’. Zowel in de Verenigde Staten als in Nederland zag Schoo een modern conservatisme dat zich verzette tegen de idealen van de jaren zestig, dat de nadruk legde op het vermogen van mensen om hun eigen weg te volgen zonder inmenging van de verzorgingsstaat – een conservatisme met als breder doel een nieuwe moraal te introduceren. bewustzijn in de samenleving.
In een retrospectief essay uit 2003 met de titel ‘The Neoconservative Persuasion’ definieerde Kristol de ‘historische taak en het politieke doel van neoconservatisme’ als de omzetting van ‘de Republikeinse partij en het Amerikaanse conservatisme in het algemeen, tegen hun respectieve wil in, in een nieuw soort conservatieve politiek die geschikt is om een moderne democratie te besturen. ”
Dit conservatisme zat in “the American grain”: “hoopvol niet luguber; toekomstgericht, niet nostalgisch; en de algemene toon is opgewekt, niet grimmig of dyspeptisch. ” Dit zorgde ook voor de grote aantrekkingskracht van neoconservatieve ideeën voor Nederlands rechts.
Jos de Beus, een conservatieve sociaal-democratische intellectueel, bekritiseerde de Nederlandse conservatieven omdat ze niet Amerikaans genoeg waren. Hun traditionele conservatisme – met zijn ‘sombere visie op de mens, zijn tragische geschiedenisfilosofie, zijn sceptische benadering van politiek en de menselijke rede, zijn angst voor de tirannieke staat, zijn voorkeur voor een hiërarchische samenleving, bijeengehouden als een organische gemeenschap door religie, gezag en discipline ”- zou in Nederland nooit kunnen slagen.
Het “optimisme, commercie en zelfs democratische participatie” van het Amerikaanse conservatisme waren nodig. De Beus benadrukte dat het Nederlandse conservatisme ‘alleen terrein zou kunnen winnen in Nederland door bepaalde elementen van het Europese conservatisme te verwerpen en bepaalde elementen van het Amerikaanse neoconservatisme op te nemen’.
Op deze manier droegen neoconservatieve ideeën bij aan de modernisering van Europees radicaal rechts. Dit uitte zich in een reeks veranderde posities: een verschuiving van een focus op ras en etniciteit naar cultuur en beschaving; een verschuiving van het klassieke antisemitisme van Europees extreemrechts naar hartstochtelijke steun voor Israël als westers front in de strijd tegen de islam; en ten slotte in de tactische omhelzing door het Recht op homorechten en vrouwenemancipatie als bewijs van de superioriteit van de westerse beschaving.
Het nieuwe (burger) nationalisme gebaseerd op beschavingsidentiteit had een veel bredere politieke aantrekkingskracht dan het traditionele etnische nationalisme van extreemrechts. Hierdoor kon rechts een anti-immigratiepolitiek voeren zonder het beeld van rechts-extremisme en racisme op te roepen. In theorie zijn cultuur en beschavingsidentiteit als onderscheidende kenmerken natuurlijk vloeiender dan etnische identiteit.
Zoals echter Nederlandse moslims van de tweede en derde generatie zouden ontdekken, zou cultuur een even veerkrachtig kenmerk van uitsluiting kunnen zijn als etnische identiteit. De taak om zich te assimileren met westerse waarden zou een permanente test worden, waardoor immigranten een secundaire status zouden krijgen als eeuwige wachtende burgers.
De rechtse populist Geert Wilders zou uiteindelijk de mantel van Fortuyn opeisen. Nog meer dan Fortuyn werd Wilders ‘Vrijheidspartij (PVV) sterk beïnvloed door de Amerikaanse conservatieve beweging. De speechschrijver en ideoloog van Wilders was Bart Jan Spruyt, een zelfverklaard neoconservatief die zijn deelname aan de Vrijheidspartij verdedigde met verwijzingen naar neoconservatieve auteurs als Leo Strauss en Samuel Huntington.
Tijdens het oprichten van zijn Vrijheidspartij maakte Wilders een bedevaart van een week naar een reeks neoconservatieve denktanks in de Verenigde Staten. Amerikaanse neoconservatieve netwerken, in het bijzonder het Middle East Forum, Jihad Watch en het David Horowitz Freedom Center, zouden Wilders een cruciale vorm van ideologische en financiële steun bieden.
Tegelijkertijd was Wilders een trouwe bondgenoot van Israël en onderhield hij nauwe banden met Israëlisch rechts. Wilders was een voorbeeld van de nieuwe wereldwijde allianties die rechts in de jaren na 9/11 werden gevormd tussen Anglo-Amerikaanse conservatieven, rechtse zionisten en Europees radicaal rechts. Het idee van “nationaal conservatisme” is slechts het laatste deel van een transatlantische dialoog die al decennia in de maak is.
In “The Neoconservative Persuasion” merkte Irving Kristol trots op dat er “niets zo goed is als neoconservatisme in Europa”, en dat “Europeanen het absurd vinden om naar de Verenigde Staten te kijken voor lessen in politieke innovatie.” Op deze laatste twee punten vergiste Kristol zich duidelijk.
In de afgelopen jaren, na de verkiezing van Trump, heeft deze transatlantische dialoog een meer radicale en extremistische vorm aangenomen, waarbij alt-right put uit continentale Europese extreemrechtse en proto-fascistische tradities en – vice versa – Europees radicaal rechts zet zich voort. om naar de Verenigde Staten te kijken voor lessen in politieke innovatie.
Dat zien we terug in het feit dat Wilders ‘nieuwe concurrent Thierry Baudet een meer Trumpiaans figuur is. Vandaar de paradoxale gevolgen van de afgelopen decennia: de opkomst van een nieuw nationalistisch internationalisme.