Het bestaan van een politieke en culturele kloof in Nederland mag niet worden verweten aan populisten of de ‘gewone’ Nederlander. Het is de zelfgenoegzame elite die zich steeds meer afzondert.
Historicus en oud-politicus (CHU – een van de wat conservatievere voorlopers van het CDA – en PvdA) Coos Huijsen (81) is geen bewonderaar van populisten. Hij wil met zijn jongste publicatie de elite, die het merendeels voor het zeggen heeft in de politiek, media en samenleving wijzen op de punten waarop zij tekort schiet. Zijn boek Ode aan het klootjesvolk. Populisme als smoesje van een falende elite is daarom geen pleidooi voor het populisme dat nationaal en internationaal (Wilders, Baudet, Trump, Orbán) nu opgang maakt. Zijn kritiek is vooral gewijd aan de zelfgenoegzaamheid van de groep invloedrijke hoger opgeleiden die op bijna alle terreinen de dienst uitmaken.
Het is volgens Huijsen niet verwonderlijk dat het populisme in Nederland de wind in de zeilen heeft. Het is de schuld van de elite zelf. Die heeft zich in taalgebruik, houding en opvattingen compleet losgezongen van de leefwereld van het ‘gewone volk’. En met die laatste uitdrukking ben je direct al op glad ijs. Want wie of wat is de ‘elite’ en wie of wat is het ‘gewone volk’? Huijsen is zich bewust van dit probleem. Hij spreekt ook liever van hoger en lager opgeleiden. Hij is geen fan van Geert Wilders en ziet ook veel bezwaren in de manier waarop Thierry Baudet opereert, maar hij analyseert in zijn boek haarscherp de oorzaken van hun populariteit.
Empathie
‘Democratie is een project van humaniteit, altijd binnen de gedachte dat mensen elkaar de ruimte moeten geven. Je moet je in de ander kunnen verplaatsen, zo kan er nooit een extreme kloof tussen mensen bestaan’, zegt hij in een interview. En dat gebrek aan verplaatsingsvermogen in de ander verwijt hij de elite.
Een van de elementen die hij (zelf een van de voorlopers van de homobeweging in Nederland) in zijn boek belicht is de op zich vreemde houding van het culturele identiteitsdenken dat nu opgang doet. Hierbij speelt bijvoorbeeld een rol dat alleen mensen met een donkere huidskleur over de problemen van zwarten mogen spreken, homo’s over die van homoseksuelen, vrouwen over vrouwen.
Huijsen brengt naar voren dat toen hij als een van de eerste homoactivisten actief werd samen met anderen juist een beroep deed op de medemenselijkheid en solidariteit van alle burgers. ‘Iemand die homo of zwart is, is niet per se beter dan een ander’, schrijft hij kernachtig. En daarmee slaat hij de spijker op de kop. Want je kunt deze opmerking zo toepassen op bijvoorbeeld de huidige zwartepietendiscussie of de controverses over het Nederlandse slavernijverleden waarin sommige deelnemers een verschil in huidskleur inzetten als wapen om hun argumenten kracht bij te zetten.
Verschil oude elite
Maar dit soort overwegingen zijn slechts kanttekeningen in het betoog van de schrijver. Het gaat hem vooral om het gebrek aan gevoel voor de betekenis van sociale cohesie of de morele wortels van de samenleving die de elite laat zien. Zij verschilt daarin fundamenteel met de elite uit vroegere jaren die door geloofsovertuiging of ideologische idealen wél was verbonden met het gewone volk, zeg maar de mensen die alleen een praktische opleiding hebben genoten. De huidige elite zit vooral gevangen in haar eigen belevingswereld. Zij heeft door opleiding haar plaats verworven (meritocratie) en mensen die dat niet hebben gedaan zijn losers, die per definitie foute opvattingen hebben en eigenlijk niet waard zijn om aangehoord te worden.