Toen de coronacrisis losbarstte, had de ploeg van Rutte werkelijk alles mee. Maar van alle vertrouwen, goodwill en saamhorigheid is bitter weinig over. Hoe kon alles zo mislopen?
Het begon eigenlijk best mooi, eind februari 2020, toen het COVID-19 virus ook in Nederland zijn opwachting maakte. Eerst nog werd het nieuws van de eerste patiënt in Loon op Zand wat onzeker lacherig ontvangen, maar na de eerste landelijke persconferentie vol adviezen op 12 maart 2020 begonnen de IC-afdelingen snel vol te stromen. Na enige aarzeling kwam de regering met ongekend ingrijpende maatregelen als het onmiddellijk sluiten van de horeca. Een paar dagen later zakte de minister van dienst, Bruno Bruins, dramatisch ineen in de Tweede Kamer, naaste collega Hugo de Jonge nam het stokje van hem over.
Van zoveel daadkracht was heel het land diep onder de indruk. In de zorg gingen de schouders eronder en in de straten klonk – naar buitenlands voorbeeld – applaus voor het verplegend personeel. Nederland stond in die dagen als één man achter Mark Rutte en zijn mannen. De situatie was wanhopig, maar het kabinet speelde in feite een thuiswedstrijd, niet in de laatste plaats door het prestige dat het verwierf door al vroeg te besluiten om zich te laten leiden door deskundig wetenschappelijk advies in de vorm van het RIVM en het Outbreak Management Team. Dankzij eendrachtige samenwerking van ervaren politici, een puike bestuurlijke organisatie en gedegen wetenschappers zou het land het onheil ongetwijfeld effectief het hoofd weten te bieden.
Stroperig
Amper een jaar later is van al dat ontzag, al die goodwill en al dat vertrouwen van de samenleving vrijwel niets meer over. De zorgsector hield zich goed, maar bij de overheid bleek heel veel mis te zijn. De organisaties waar we zo trots op meenden te kunnen bouwen, zoals de ministeries en de GGD’s, bleken in plaats van kundig en slagvaardig juist stroperig, initiatiefloos en maar ten dele competent. Niets was tijdig voorbereid, keer op keer liet het kabinet zich door de ontwikkelingen verrassen, zelfs zoiets simpels als het uitbetalen van de plechtig en dankbaar toegezegde zorgbonus is ontaard in een gênant aanslepend hoofdpijndossier.
Dat lag deels aan het kabinet zelf, dat het aan alle kanten aan formaat ontbreekt. De verantwoordelijke coördinerend minister, Hugo de Jonge, bleek een zwamneus met de diepgang van een kano die vooral schittert door zelfoverschatting. De zwakke Grapperhaus bewees herhaaldelijk er ook allemaal maar weinig van te begrijpen. De slapjes schipperende Slob dacht er te komen door op het ministerie bezoekende scholieren te ontvangen met “hallo, ik ben Arie” – alsof ie de nieuwe amanuensis was. En premier Mark Ruttes opvallendste bijdrage aan wat het kabinet weids “de coronastrategie” noemt werd de ongepast jolige vrijetijdssfeer met hoodie en mutsje waarin hij het zondagse Catshuisoverleg goot – veel vorm, weinig vent. Zou Rutte ’s zich nachts in zijn bed niet ook afvragen hoe de zaken zo dramatisch in het honderd hebben kunnen lopen? Zeker niet alles valt hem te verwijten, maar wel meer dan hem hoop ik lief is.
Vrij zwevende bubbel
Rutte heeft in de ruim tien jaren van zijn premierschap binnen de overheid een desastreus proces versterkt en verhaast dat al veel langer aan alle instituties van de overheid vreet, tot en met het onderwijs toe: de ideologische miskenning van het belang van kennis en vakbekwaamheid, ten faveure van algemene “skills” en ongespecificeerde managementkwaliteiten. Specialismen en inhoud worden bij de overheid al tientallen jaren weggeorganiseerd, opgeheven of “op afstand” in vervolgens nauwelijks meer aanstuurbare uitvoeringsorganisaties geparkeerd. Op die manier is de bestuurlijke kern van het land, gevormd door de Haagse ministeries, verworden tot een betrekkelijk lege, vrij zwevende bubbel van min of meer inwisselbare carrièreambtenaren waarvan een flink deel zelfs letterlijk geen eigen plaats meer heeft. Zo had ik een paar jaar geleden voor een project contact met verschillende functionarissen bij OC&W, EZ en BiZa. Toen ik die mensen een jaar later nog eens moest benaderen, bleek dat niet één ervan nog zelfs maar op hetzelfde ministerie werkte. Of neem topambtenaar Mark Frequin, nu, volgens zijn LinkedIn profiel “Head of the National Organization for Testing” bij VWS, maar ook “Special Advisor to the government” met als bijzondere taak het ontwikkelen van een “plan for public leadership.” Eerder was hij volgens NRC Handelsblad topambtenaar bij onder meer Onderwijs, Justitie, Volkshuisvesting, Economische Zaken en Verkeer. Zou zo iemand nu werkelijk op topniveau van al die markten thuis zijn?
Visioenen
Dat ten diepste kennisvijandige Haagse milieu paste Rutte als een handschoen. Hij is zelf het prototype van zo’n overal inzetbare algemene manager. Een man die op de winkel past, maar zonder eigen ideeën. Een opportunist zonder visie, die daar ook trots op is. “Wie visie heeft, moet naar de dokter”, mag hij graag Helmut Schmidt citeren, maar dan dus wel verkeerd. Want Schmidt zei in werkelijkheid iets heel anders: “Wer Visionen hat, sollte zum Arzt gehen”. En dat betekent: Wie visioenen heeft, waandenkbeelden, zoeke medische hulp. Politieke dromers en idealisten zijn gevaarlijke dwaallichten, wou hij maar zeggen. Maar er moest volgens Schmidt wel degelijk koel en gedegen denkwerk worden verricht, er moesten lange-termijnkoersen uitgezet en tijdig voorbereidingen getroffen.
Dit artikel lees je gratis. Als het bevalt kun je onderaan een kleine bijdrage doen, zodat ik dit soort artikelen kan blijven schrijven
Dat is aan Rutte allemaal niet besteed, want onder zijn bewind zijn die essentiële taken al maar verder veronachtzaamd. Wie immers de uitvoering op afstand heeft gezet en inhoudelijke kennis en ervaring buiten de deur parkeert, merkt ook niet meer waar dingen niet lopen of fout lopen, en waar gaten vallen. Die ontbreekt het ook, als zoals begin 2020 de nood aan de man komt, aan de grip en het savoir faire om snel en daadkrachtig te opereren, de nodige kennis en instrumenten te mobiliseren en waar nodig de steven te wenden. Wie zelf geen visie heeft of ontwikkelt, wordt niet alleen een speelbal van de omstandigheden, maar ook van anderen die dat uit welbegrepen eigenbelang wél doen.
Gehakt
Dat alles verklaart ook het rare geflirt van het kabinet met de wetenschap. Aan de ene kant werden van meet af aan de adviezen van OMT en RIVM door Rutte hoogstpersoonlijk “heilig” verklaard – hij herhaalde dat, al was het in een bijzin, zelfs nog tijdens de persconferentie van 20 april. Daarmee kregen die adviezen, waar burgers vaak slechts via het Catshuis over vernamen, de status van oekazes. Daarmee werd ook de indruk gewekt dat bij het bepalen van het beleid niet de politieke overwegingen van het kabinet leidend waren, maar de wetenschap. Maar tegelijkertijd toonden kabinet en instanties zich met grote regelmaat doof voor concrete handreikingen, adviezen en aanbiedingen door wetenschappelijk geschoolde professionals buiten OMT en RIVM. Dat getuigt niet van een erg wetenschappelijke attitude.
Maar het kon gekker. Toen vanuit kringen van grote amusementsondernemers – festivals, voetbal, dat soort – druk werd uitgeoefend om via grootschalige “fieldlab” experimenten hun tenten weer open te krijgen, waaronder het na veel protest inmiddels afgelaste 538-festival in Breda, eigendom van John de Mol, ging het kabinet daar gretig in mee. Zo gretig dat BNR Nieuwsradio op 19 april moest schrijven: “Het besluit van het kabinet om te vertrouwen op de wetenschappelijke basis van de grootschalige testevenementen komt op de dag dat statistici openlijk gehakt maken van die onderzoeken.” De wetenschappelijke onderbouwing van nut en noodzaak ervan rammelde immers aan alle kanten. Dat was niet erg, verklaarde Hugo de Jonge, want haast was geboden.
Hocus-pocus
Maar zo werkt wetenschap niet, juist niet. Elk experiment moet vanaf het eerste idee even zorgvuldig worden opgezet, koel, kalm en precies. Dat begint bij inhoudelijke specialisten en statistici, en allerminst bij de wensen van pretboeren. Haast is geen argument, haast is juist gevaarlijk. Toch gaat het kabinet stug door op de ingeslagen weg, net als met het duistere gefoezel met het miljard voor de Stichting Open Nederland. Alle regels van transparantie, laat staan wetenschappelijke verantwoording, werden hier pardoes het raam uit gekieperd.
En zo wordt duidelijk wat het enthousiasme van het kabinet Rutte voor de wetenschap echt inhoudt. Het heeft niets van doen met een serieuze wens om te begrijpen wat er gebeurt en de ontwikkelingen zo efficiënt mogelijk het hoofd te bieden. Die hele wetenschap is voor de regering niet meer dan een handige vorm van middeleeuwse tovenarij. Geen hoogwaardig instrument om problemen mee op te lossen, maar hocus-pocus om je achter te verschuilen. Iets om je verantwoordelijkheid op af te schuiven, zodat je zelf geen consistente visie te hoeft te ontwikkelen op wat de overheid te doen staat onder het motto: de wetenschap heeft gesproken.
Zo bezien was het besluit van Rutte c.s. om op 20 april tegen alle adviezen in wat versoepelingen aan te kondigen verfrissend. Het was de eerste keer in een heel jaar dat het kabinet openlijk en uitdrukkelijk zélf de verantwoordelijkheid nam.