Basispensioen met pensioenleeftijd gekoppeld aan stijgende levensverwachting.
Nederland, gidsland. Het is een huizenhoog cliché, maar ook met hun pensioenbeleid geven de Nederlanders Europa al jarenlang het nakijken. Net geen tien jaar geleden besloot de Nederlandse overheid de pensioenleeftijd systematisch aan de stijgende levensverwachting te koppelen. Het resultaat? Nederlandse ambtenaren gaan vandaag gemiddeld op hun 64ste met pensioen: zowat vier jaar later dan de Belgische ambtenaar.
Nederland op nummer een
Het is een hardnekkig misverstand dat min of meer alle Europese landen in dezelfde mate worstelen met de vergrijzing. En dan gaat het vooral om met de impact daarvan op de pensioenfactuur. Dit wordt jaar na jaar overtuigend aangetoond in de jaarlijkse Global Pension Index van het Mercer CFA Institute. Hierin onderzoekt de onderzoeksinstelling de correctheid en de houdbaarheid op langere termijn van enkele tientallen pensioensystemen wereldwijd. En zij vergelijkt die pensioensystemen met elkaar. In dat onderzoek kwam kwam Nederland vorig jaar – niet voor het eerst – als beste leerling van de pensioenklas uit de bus. Denemarken – nog zo’n vaste waarde als het op toekomstgericht pensioenbeleid aankomt – eindigde tweede. Ons land, het zal u wellicht niet verbazen, kwam niet in de top tien voor.
De AOW – de Algemene Ouderdomswet – vormt al decennialang de basis voor het Nederlandse pensioensysteem. Die wet voorziet in een basisuitkering voor iedereen die tussen zijn zestiende en zijn 66ste in Nederland heeft gewoond én die heeft bijgedragen aan de volksverzekering. Jaarlijks wordt twee procent van het recht op een uitkering opgebouwd. Wie in die periode pakweg tien jaar in het buitenland verbleef, verliest later ook twintig procent van zijn basispensioen.
AOW: een basispensioen vanaf 66 jaar
Net zoals in ons land steunt de eerste pijler dus op een repartitiesysteem. Dit houdt in dat de werkenden van vandaag het pensioen van de gepensioneerde van vandaag betalen. Maar daar houdt elke vergelijking dan ook op. Hoeveel AOW een Nederlandse gepensioneerde precies ontvangt, hangt deels af van zijn woonsituatie. Zo krijgt een alleenstaande 70% van het minimumloon, maar wie samenwoont of getrouwd is, ontvangt maar 50% van dat minimumloon.
‘Het AOW is niet meer dan een basispensioen’, legt Marjan Maes uit, ‘en het schommelt vandaag rond 1200 euro’. Aan de KU Leuven onderzoekt Maes het verband tussen het ontwerp van pensioenstelsels en pensionering. ‘Het is vandaag pas beschikbaar vanaf de leeftijd van 66 jaar en 4 maanden. In 2013 werd immers beslist om die leeftijdsgrens ook geleidelijk op te trekken, parallel met de stijgende levensverwachting. Tegen 2024 zal de minimumleeftijd al 67 jaar zijn.’
Ambtenaren en privé dezelfde spelregels
‘Het belangrijkste verschil met België is natuurlijk dat de Nederlandse overheid voor die leeftijd helemaal geen vervroegde uittreding faciliteert: geen brugpensioen of SWT, geen landingsbanen. Maar tegelijk bouwt zowat de hele actieve bevolking tijdens de loopbaan wel een aanvullend pensioen op, wat men bij ons dus omschrijft als de tweede pijler. Dit is in Nederland quasi verplicht.’
‘En in tegenstelling tot de situatie in ons land, waar de ambtenaren een wettelijk pensioen ontvangen dat gemiddeld flink hoger ligt dan bij de werknemers uit de privésector én ze tegelijk ook vroeger met pensioen kunnen, gelden er in Nederland exact dezelfde spelregels voor die ambtenaren. Ook zij ontvangen pas vanaf 66 à 67 een AOW, en bouwen daarnaast ook een aanvullend pensioen op via een kapitalisatiesysteem, de zogenaamde tweede pijler.’
463 miljard euro voor aanvullende ambtenarenpensioenen
Dat aanvullend pensioen voor ambtenaren wordt bij onze noorderburen opgebouwd binnen het ABP (Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds). Het ABP is intussen uitgegroeid tot een van de grootste pensioenfondsen ter wereld. Het totale opgebouwde vermogen binnen dit fonds liep eind 2020 al op tot een duizelingwekkende 463 miljard euro. ‘Het ABP wordt beheerd door een aantal bestuurders, die aan heel strenge bekwaamheidsvereisten moeten voldoen’, legt Maes uit.
‘Uiteraard is zo’n kapitalisatiesysteem nooit zonder enig risico omwille van de volatiele financiële markten, maar de voorbije decennia lag het gemiddelde rendement van zo’n pensioenfonds een stuk hoger dan dat van het klassieke repartitiesysteem. In concreto: zeven procent over 30 jaar.’
Vervroegd uittreden wordt gepenaliseerd
Voor de berekening van dit aanvullend pensioen vertrekt men in Nederland van de zogenaamde pensioenrekenleeftijd. Die ligt sinds enkele jaren op 68 jaar. Beslist u om het aanvullende pensioen vroeger op te vragen, dan zal het bedrag dat u maandelijks ontvangt een heel stuk lager uitvallen. ‘Het verschil is echt heel groot. Wie beslist om het aanvullend kapitaal één jaar voor de AOW-leeftijd op te nemen, verliest ongeveer zes procent. Reken dus maar even uit: Nederlandse ambtenaren die op hun zestigste met pensioen gaan, ontvangen een aanvullend pensioen dat zowat 40% lager ligt dan bij opname op 67 jaar.’
‘De Nederlandse overheid heeft in dit systeem dus zeer krachtige stimuli ingebouwd, waardoor ambtenaren die vroeger stoppen met werken zwaar gepenaliseerd worden. Net dankzij die faire berekening schuiven er in hun systeem ook amper lasten door naar volgende generaties. In tegenstelling tot de situatie in ons land, waar er ruim vijftig vervroegde uittredingssystemen bestaan voor bepaalde categorieën ambtenaren zoals cipiers, politie of luchtverkeersleiders, is het systeem in Nederland ook nog eens bijzonder uniform. Voor militairen bestaat er wel een iets gunstiger regeling, zij kunnen dus iets vroeger met pensioen zonder daarvoor gepenaliseerd te worden.’
Gemiddelde pensioenleeftijd op 64
Dat de heldere en goed doordachte regeling voor het ambtenarenpensioen in Nederland wel degelijk vruchten afwerpt, mag blijken uit de cijfers. Gemiddeld neemt een Nederlandse ambtenaar pas op de leeftijd van 64,5 jaar zijn aanvullend pensioen op. Enkel de militairen gaan een stukje vroeger met pensioen, gemiddeld op hun zestigste. Het basispensioen AOW ontvangen Nederlandse ambtenaren – net zoals alle Nederlandse werknemers – pas vanaf de leeftijd van 66 jaar en vier maanden. En voor een goed begrip: ook de leerkrachten maken deel uit van dat ambtenarenlegioen, en ook zij werken in Nederland dus gewoon door tot hun 64ste.
Marjan Maes: ‘Als we het Nederlandse pensioenbeleid iets breder bekijken, dan stellen we ook vast dat de gemiddelde vervangingsratio van de pensioenen – dus in welke mate het totale pensioenbedrag dat ik maandelijks ontvang voldoet om mijn vroegere loon te vervangen – er een stuk hoger ligt dan in ons land. Dit is ook de ultieme bedoeling van een pensioen: het is een sociale verzekering voor iedereen, ongeacht het loon. En wat zien we? De armoedegraad bij gepensioneerden ligt in Nederland stukken lager, terwijl die vervangingsratio in België heel erg verschilt van de ene gepensioneerde tot de andere. Dit komt vaak ook heel onbillijk over en ondergraaft het vertrouwen in het systeem.’
De scheve situatie in België
‘In ons land zijn de zogenaamde ‘gelijkgestelde periodes’ – periodes waarin iemand bijvoorbeeld langdurig werkloos was of met brugpensioen was maar die wel volledig meetellen in de pensioenberekening – intussen al goed voor bijna een derde van de pensioenopbouw bij werknemers uit de privé. Ook bij ambtenaren worden allerlei verloven meegeteld. Daardoor is het bij ons beslist niet ondenkbaar dat iemand die 40 jaar gewerkt heeft op het einde van de rit toch een lager pensioen ontvangt dan iemand die vijftien jaar werkloos is geweest.’
‘En ook voor zelfstandigen ligt de vervangingsratio haast altijd veel lager dan pakweg voor ambtenaren. Die vaststelling is bijzonder pijnlijk: we geven in dit land gigantisch veel uit aan pensioenen, maar we slagen er niet in om de armoedegraad bij onze gepensioneerden tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen.’
Streven naar hogere pensioenleeftijd en duurzame inzetbaarheid
‘De invoering van het Nederlandse AOW-systeem – niet bepaald een goedkope optie – was politiek een bijzonder harde dobber, maar op langere termijn is het wel heel robuust. Doordat de pensioenleeftijd mee opschuift met de levensverwachting, zit de betaalbaarheid ervan gewoon ook in het systeem ingebakken en krijg je niet om de twee jaar nieuwe ellenlange politieke discussies.’
Het Belgische pensioensysteem volledig op Nederlandse leest schoeien, is vandaag uiteraard niet langer haalbaar, maar volgens Maes kunnen we wél wat leren van de Nederlandse aanpak. ‘Nederland is erin geslaagd om de gemiddelde pensioenleeftijd bij de ambtenaren op te trekken tot 64 à 65 jaar. Ook bij de zware beroepen. Blijkbaar lukt het bij hen toch om mensen duurzaam inzetbaar te houden of om hen te heroriënteren naar andere overheidsjobs. Mochten we daar in België ook in slagen, dan zou dit al een flinke slok op een borrel schelen voor onze pensioenfactuur van de komende decennia.’
Maes: ‘Ook de eindeloopbaanregelingen voor ambtenaren zijn er twintig jaar geleden al afgebouwd en tellen dus niet meer mee in hun pensioenberekening. Dit voorbeeld zouden we ook in ons land kunnen volgen: laat ons werknemers uit de privésector en ambtenaren op dat vlak gelijkschakelen. En laat ons eerlijk zijn: met het pensioenplan dat Karine Lalieux (PS) vorige week op tafel legde, schieten we echt niets op, integendeel. Ik maak me echt zorgen: de klok tikt, en hoe langer we een diepgaande hervorming uitstellen, hoe kleiner de impact daarvan wordt.’