Het is 1951. H.M. Koningin Juliana heeft in haar troonrede van bijna een jaar geleden gezegd dat Nederland met 9,8 miljoen inwoners vol is en dat het Kabinet zal inzetten op een ‘sterke bevordering van de emigratie’.
Dat is hetzelfde als immigratie, maar dan andersom. Vanaf 1950 zijn veel van onze goed opgeleide landgenoten dan ook gevlucht naar Canada, Australië en Nieuw Zeeland. Een CUL (Coördinator Uitzetting Landgenoten) was niet nodig en van COA’s is het in de opvanglanden ook niet gekomen. Eenmaal overzee, moesten de vluchtelingen meteen aan het werk; geen miele, geen TV, geen outkierung, helemaal niks. “Werken, bek houden en anders opdonderen.”
Wie de troonredes van die jaren nog eens doorleest, kan merken dat ons land er – zo kort na de Tweede Wereldoorlog – helemaal niet zo best voorstond. Een enorm geboorteoverschot en de industrie was nog lang niet op orde. Havenstad Rotterdam was in de oorlog compleet platgebombardeerd en nog steeds in opbouw, dus al te veel hadden we op dat moment ook al niet aan de ooit grootste haven ter wereld.
In 1951 werd in Geneve ook het VN vluchtelingenverdrag ondertekend door onze regering. Volgens dat verdrag is Nederland – nog steeds – verplicht om vluchtelingen toe te laten tot een asielprocedure in ons land. Dit verdrag kwam in de plaats van oudere afspraken die tot stand waren gekomen en stond sterk in het teken van de gebeurtenissen in de Tweede Wereldoorlog. Vanzelfsprekend hadden die betrekking op Europa – waar Duitsland huishield – en Azië, waar Japan de boel op stelten had gezet.
Definitie
Wat is een vluchteling? Het verdrag definieert dat als volgt:
Elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen, of die, indien hij geen nationaliteit bezit en ten gevolge van bovenbedoelde gebeurtenissen verblijft buiten het land waar hij vroeger zijn gewone verblijfplaats had, daarheen niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil terugkeren.
Indien een persoon meer dan één nationaliteit bezit, betekent de term “het land waarvan hij de nationaliteit bezit” elk van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit. Een persoon wordt niet geacht van de bescherming van het land waarvan hij de nationaliteit bezit, verstoken te zijn, indien hij, zonder geldige redenen ingegeven door gegronde vrees, de bescherming van een van de landen waarvan hij de nationaliteit bezit, niet inroept.
Een tegenwoordige ‘vluchteling’ uit Eritrea bijvoorbeeld, pakt thuis gewoon zijn spullen bij elkaar en steekt 11 grenzen over om in Nederland te geraken. Terwijl een of twee grenzen toch redelijk voldoende zouden moeten zijn voor een veilig heenkomen. Kost veel minder moeite en cultuur en taal komen tenminste nog enigszins overeen. Maar nee: de wervingskracht van de folders waarin Nederland wordt aangeprezen, samen met Duitsland, Zweden en Noorwegen, is simpelweg te sterk.
Een soort van gegarandeerde winst in de staatsloterij, maar dan anders. Met duizenden tegelijk komen zij wekelijks ons land binnen. Niet voor werk, maar voor een gratis huis en inrichting met een uitkering op de koop toe met als motto “Vraag niet hoe dat kan, maar geniet ervan“.
Een meerderheid van de fracties van de Tweede Kamer vinden dat opvang in de regio beter is voor de ‘vluchtelingen’ en voor Nederland is het zeker beter, want het kraakt onder de last van de aanvoer.
Eerst moet dit verdrag opgezegd worden en dan moet ook nog eens worden bekeken hoe we weer zo snel mogelijk van de nieuwe hangmatlandgenoten afkomen. Want net als in 1950 en 1951, zijn er veel landen die nu eindelijk eens opgebouwd moeten worden, zoals de thuislanden van deze gelukszoekers. Dat daarvoor een hele industrie van subsidiesnuivers moet worden afgebroken, kan geen bezwaar zijn… Kwestie van precedentwerking.