Ik zit op mijn comfortabele bank, het voetensteuntje omhoog, een fleece dekentje over mijn benen. Ik wacht gespannen en nieuwsgierig op de uitzending van het duo Rutte en de Jonge voor een nieuwe persconferentie. Gezagsgetrouw als ik ben wil ik natuurlijk op de hoogte blijven van de laatste feiten over de situatie rondom het Coronavirus en de genomen maatregelen om verdere verspreiding van dit vreselijke killervirus te voorkomen.
Maar op het punt dat de uitzending staat te beginnen, weigert mijn TV dienst. Ik druk geërgerd op de afstandsbediening, rammel gefrustreerd aan de Ziggo-box, maar wat ik ook doe, het enige dat op het beeldscherm verschijnt is een aflevering van Monty Python’s Flying Circus. Hoewel ik echt graag de uitzending over het Coronavirus wil zien, besluit ik uiteindelijk toch maar te kijken naar deze nog niet eerder uitgezonden aflevering.
De aflevering heet ”The Ministery of Silly Thoughts”.
Ik zie een humoristische sketch met een ’veldepidemioloog’ die vertelt dat hij al maanden een mondmasker draagt, maar blijkbaar liever niet op TV. Omdat hij op anderhalve meter van de uitermate goed vermomde – hij heeft zelfs zijn snor afgeschoren – John Cleese staat, of omdat hij met zijn onbedekte snoet erg graag herkenbaar op TV wil? Goed voorbeeld doet goed volgen, toch? Waarom hebben niet alle deelnemers aan het programma een mondmasker op, zoals deze mensen ook van ons vragen in openbare gebouwen? Is de TV-studio geen openbaar gebouw?
Ook de zus van Manuel uit Fawlty Hotels geeft acte de présence – ”I know nothing, I’m from the University of Utrecht”. Ze is kinderarts en epidemioloog. Alleen die mededeling doet mij al bulderen van het lachen. Deze aflevering van Monty Python’s Flying Circus is niet minder dan hilarisch. Ik wist niet dat kinderartsen en epidemiologen ook al expert zijn in het gebruik van mondmaskers. Ze vertelt dat ze voor elke dag een nieuw en schoon masker opzet en dat je dat masker gewoon kunt hergebruiken. Gewoon even aan de waslijn laten uitwaaien. Daarna kan het gewoon weer op de snufferd.
Que?
Ik neem u even mee naar het artikel van de Duitse hoogleraar ziekenhuishygiëne waar ik ook in mijn laatste blog Mondkapjesplicht aan refereerde:
Ik destilleer uit dit wetenschappelijk goed onderbouwde artikel de basisregels voor het gebruik van een mondmasker, de minimale voorschriften waaraan men zou moeten voldoen om het gebruik in theorie, ik herhaal, in theorie zinvol te laten zijn:
- Maskers zouden slechts door een persoon benut moeten worden.
- Maskers moeten gewisseld worden als ze vochtig of zichtbaar vies zijn. Men mag een vochtig masker niet voor langere tijd dragen.
- Bij het afzetten van het masker moet contact met de buitenzijde van het masker vermeden worden. Ook moet men direct na het afzetten van het masker contact met ogen, neus en mond vermijden.
- Na het afzetten van het masker moet het masker direct weggegooid worden of in een afsluitbare plastic zak opgeborgen worden. Direct na het afzetten van het masker moeten de handen worden gewassen.
- Stofmaskers zouden regelmatig gewassen moeten worden, om besmetting van andere voorwerpen te voorkomen. Bovendien moeten de maskers op minstens 60 graden gewassen worden.
Mijn gedachten dwalen af naar het bezoek aan het Radboud Ziekenhuis, waar ik samen met een vriendin een bezoek bracht aan de hoofdredacteur van Medisch Contact, Bertho Nieboer. Het Radboud Ziekenhuis is een indrukwekkend groot complex, waar bij de ingang natuurlijk ook de gebruikelijke screening op Corona plaatsvindt zoals in elk ziekenhuis in Nederland. Wat nieuw is, is dat men er als vanzelfsprekend vanuit gaat dat ik me houd aan de door de Raad van Bestuur per decreet uitgevaardigde verplichting om een mondmasker te dragen. Waar de overheid het houdt op een ”dringend advies”, zien Raden van Bestuur van de diverse ziekenhuizen hier blijkbaar een legitimatie in om dit verplicht te stellen. Dat terwijl het toch gaat om een openbare instelling en niet om private gebouwen. Welke juridische basis heeft een dergelijk decreet eigenlijk? Bepalen ziekenhuisbestuurders nu waar ze mij toe mogen verplichten als bezoeker van een ziekenhuis?
Bij de hoofdingang ketst mijn cynisch glimlachje af op het jonge meisje, zelf natuurlijk een mondmasker op, en zij reikt mij een mondmasker aan. Ik neem het beleefd in ontvangst, loop door naar de ingang, en ze roept me nog na dat ik het ook op moet zetten. Mijn gezellin zet het mondmasker wel op, maar ik hou het in de hand. Voorbij de hoofdingang draagt vrijwel zonder uitzondering iedereen een mondmasker, de meeste blauw, enkele wit van kleur. De hoofdredacteur van Medisch Contact, kleiner dan ik, en enigszins behoedzaam voor mijn persoon, haalt ons op bij de ingang, en ja, ook hij draagt een mondmasker. In enkele reacties en ook in mijn blog Mondkapjesplicht heb ik hem snoeihard aangepakt, dus ik begrijp zijn behoedzaamheid. Hij vertelt mij dat ook ik een mondmasker op moet, omdat dat nu eenmaal de afspraak is. Ik kan me niet herinneren dat ik een dergelijke afspraak met wie dan ook heb gemaakt, en ik weiger dan ook beleefd maar zeer beslist.
Pas in het restaurant, zodra men zit, mogen de mondmaskers af. Gezien onze mailwisseling en het censureren van mijn reacties op de website van Medisch Contact is de sfeer aanvankelijk gespannen. Hoewel ik normaal gesproken geen hoofdredacteuren van medische bladen eet, biedt hij me voor de zekerheid een appelflap aan. Daarna zegt hij dat we het gesprek aangaan, ”Hard on the subject, soft on the person.” Het is in de medische wereld een veel gebruikte term, evenals ’amice collega’. Ik kan er niets aan doen, maar mijn interne woordenboek ’Engels – Boerentaal’ vertaalt dit onmiddellijk als ”Niet slaan!”
Maar gaandeweg ontspant de sfeer, we vertellen elkaar wie we zijn, wat we doen en wat ons drijft. Ik zie een sympathieke en zachtmoedige man – wellicht een heel klein tikje wereldvreemd, zoals zovele academici? – geboren in Beiroet, die zijn spaarzame tijd probeert te verdelen tussen zijn vak als gynaecoloog, het hoofdredacteurschap van Medisch Contact en zijn kinderen. Een harde werker, gedreven, en niet alleen tijdens officiële werktijden, om iets van zijn leven te maken. Voorwaar geen eenvoudige opdracht, en langzaam voel ik respect en zelfs genegenheid ontstaan. Het gevolg van persoonlijk contact tussen twee mensen en voor mij een steeds belangrijkere reden om het bellen af te zweren – ik moet iemand zien om een inschatting te maken van wie ik voor me heb – en ook de communicatie per e-mail tot een minimum te beperken. Ik heb al een tijdje geleden geleerd dat conflicten niet via de e-mail opgelost kunnen worden, veel eerder via e-mail ontstaan, zoniet escaleren. Een wijze oude collega van mij uit Terneuzen, Albert-Jan Breukelman, zei al eens: ”Schrift grift, praat vergaat.” Het staat in mijn boekje met wijze en belangrijke uitspraken. Ik hoop dat ik ze voor mijn dood nog eens eigen maak.
Maar ik kan het niet laten om Bertho Nieboer en ook de andere dokters die door het restaurant van het Radboud lopen nauwkeurig te observeren. Dit is iets wat ik altijd al graag deed, en dit is door mijn vak als neuroloog alleen maar sterker is geworden. Bovendien loopt ’de neurologie’ letterlijk op straat, zoals de huisarts James Parkinson ons al leerde. Hij observeerde door de kleine raampjes van zijn basement het gangpatroon van de sloffende voeten van patiënten die voorbijkwamen met de ziekte die naar hem werd genoemd. Ik kan uren op een terras zitten en naar mensen kijken, naar de diversiteit van al die mensen in al hun facetten. De mimiek, het gesticuleren, het bewegen, het lopen. Hoe ze met de mensen omgaan met wie ze door de straten lopen, naast ze, achter ze. Zijn ze in gesprek, lopen ze stug naast elkaar zonder elkaar aan te kijken of ook maar iets van contact te maken? Jonge verliefde stelletjes, verstrengeld in elkaar, oudere stellen die hetzelfde doen maar dan om niet te vallen. Alles heeft zijn reden, alles heeft zijn functie.
Binnen tien minuten tel ik 25 keer dat Bertho zijn gezicht en hoofd aanraakt, en ook zijn mond en neus, voor mij reden om maar te stoppen met tellen en me te richten op het gesprek. Ik zie hoe hij zijn mondmasker afzet en het achteloos opvouwt en in zijn zak steekt, en ook de voorkant van het masker meermaals aanraakt. Na afloop van het gesprek ontsmet hij zijn handen niet – hou zou hij ook? – maar pakt hij het mondmasker uit zijn zak, vouwt het uit en trekt het weer over zijn mond en neus. Het verraadt een zekere routine, niet vreemd voor een medisch specialist die regelmatig op de operatiekamer komt, ook al worden daar andere maskers gedragen die anders bevestigd worden. Hoe dan ook, zijn mondmasker is absoluut niet steriel meer, aan alle zijden betast, nadat hij meerdere malen zijn hoofd, gezicht, mond en neus heeft aangeraakt. Dit zou hem als gynaecoloog op de operatiekamer absoluut niet gebeuren, en als hij het bij zijn gynaecologen-in-opleiding op de operatiekamer zou zien, zou hij ze opdragen om een nieuw mondmasker op te zetten. Maar dit is het echte leven buiten de operatiekamer. Bovendien is hij absoluut niet de enige. Ik zie vele andere dokters, het mondmasker nonchalant naar beneden getrokken en voor hun hals gedragen, even achteloos en zonder ook maar een moment de basisregels voor het gebruik van een mondmasker zelfs maar bij benadering te volgen, weer over hun mond en neus trekken. Bij het afscheid vraag ik Bertho Nieboer of hij zich gerealiseerd heeft hoe hij zijn masker heeft opgevouwen, achteloos in zijn zak heeft gestoken, weer uit de zak heeft gehaald en even achteloos heeft opgezet. Hij kijkt me verrast aan, en haalt zijn schouders op. Achteraf laat hij me weten dat hij het een “goed punt” vond, en dat hij me dat ook gezegd heeft. Dat is heel goed mogelijk, ik word een beetje doof en hoor niet alles even goed, maar ik heb desondanks niet de indruk dat hij zich op dat moment de reikwijdte van mijn vraag realiseert.
Zijn Bertho Nieboer en al die andere dokters dan onvoorzichtig? Onwelwillend? Dom? Wellicht geboren recalcitrant, zoals ik? Natuurlijk niet!
Artsen en verpleegkundigen zijn heel goed in staat om zichzelf, in een bepaalde omgeving en gedurende een bepaalde tijd, strenge gedragsregels op te leggen. Omdat het het nodig is. Omdat het moet. Met in het ziekenhuis als meest uitgesproken voorbeelden de Intensive Care en de operatiekamer. Dat zijn de goede en noodzakelijke kanten van het langdurige en soms pijnlijke boetseren van de jonge artsen alvorens men lid mag worden van het Gilde der Medisch Specialisten. Op de operatiekamer heerst een streng regime van handen wassen, steriel de operatiekleding aan (laten) doen en daarna de handschoenen. Als bescherming voor patiënt, maar ook om de dokters en medewerkers op de operatiekamers te beschermen. Mensen met een ’snijdend specialisme’ zoals Bertho Nieboer hebben zich dat zo eigen gemaakt, dat ze bij het betreden van de operatiekamer hier niet eens meer over na hoeven te denken. Tijdens mijn stage Neurochirurgie in de VU was het prachtig om te zien hoe ervaren oude rotten als David Noske, Hans Baayen, Pim Oudekerk en ook iemand als Clemens Dirven – nu hoofd van de afdeling Neurochirurgie van het Erasmus -, een operatiekamer binnen kwamen, en er vanaf dat moment geconcentreerd vertrouwen, rust en ontspanning heerste. Hans Baayen, behalve een mijns inziens kundig en uitstekend neurochirurg, ook nog eens een bijzonder aimabel en sociaal mens, die tijdens een lange operatie zonder ook maar een druppel te morsen, soep met vermicelli door een rietje naar binnen werkte, overigens zonder zijn CUSA uit de operatieholte te halen. Iets dat hij mij uitdrukkelijk verbood, en ik zou het ook niet gekund hebben. Terwijl ze in gesprek waren met de medewerkers op de operatiekamer – over de operatie of over alledaagse dingen, of over de muziek die men ging draaien – werden ze volledig op de automatische piloot in het operatietenu gehesen, terwijl ik nerveus en gespannen, de zweetdruppeltjes op het voorhoofd, op elk detail moest letten om geen fouten te maken en dientengevolge wèèr een andere jas of handschoenen aan zou moeten doen. Dit niet zelden vergezeld gaande van een dodelijke blik of diepe zucht van de operatie-assistent, die zich nog net niet hardop afvroeg wat ik als onhandige kluns met twee linkerhanden in vredesnaam op de operatiekamer te zoeken had. En daarin nog gelijk had ook.
Ik weet nog heel goed dat ik als co-assistent streng werd toegesproken door de chirurg Wim Bouma in Apeldoorn – zelf opleider chirurgie en naar mijn mening een meer dan uitstekend chirurg, binnen èn buiten de operatiekamer, een baken van rust en wijsheid, soms streng maar vooral een hartelijk mens, een lichtend voorbeeld van zoals ik als dokter wilde worden – toen ik op de operatiekamer het hoofd afwendde om te hoesten. Een goed chirurg hoest recht in het masker, omdat het masker de patiënt beschermd. Wie zijn hoofd afwendt, hoest de uitgeademde lucht direct in het operatiegebied. Misschien niet wetenschappelijk bewezen, maar wel bijzonder aannemelijk, en dus onderdeel van de gedragsroutine van de chirurg op de operatiekamer. Wederom een uiting van het gegeven dat wij als artsen een ambacht beoefenen en geen wetenschappers zijn. Wetenschap is een hulpmiddel, niet meer en niet minder. Voor het overgrote deel is ons vak practice-based en niet evidence-based, iets dat we beleidsmakers en ziektekostenverzekeraars maar niet aan het verstand kunnen brengen.
Het is ook daarom dat co-assistenten vertellen dat ze zich regelmatig ’ongewenst’ voelen op de operatiekamer. Dat is een reëel gevoel, waarbij ze met enige regelmaat door operatie-assistenten koel en afgemeten, en soms ook regelrecht vijandig behandeld worden. Ze worden op de operatiekamer als ’indringer’ beschouwd, vaak vooral door de oudste en meest ervaren operatie-assistenten. Dat is niet voor niets. De jonge co-assistenten, hoe goed ook geïnstrueerd, zijn een gevaar voor de steriliteit, en daarmee voor de veiligheid van de patiënt op de operatietafel, omdat ze zich de automatismen waarover men moet beschikken op de operatiekamer nog niet eigen hebben gemaakt. En dus worden ze altijd met argusogen bekeken, en wordt elke beweging en handeling van de co-assistent door de medewerkers op de operatiekamer nauwlettend in de gaten gehouden. Niet altijd prettig voor de co-assistent, wel nuttig en noodzakelijk. Sowieso zijn de oudere verpleegkundigen voor de ervaren medisch-specialisten een zegen door hun ervaring en sterk ontwikkelde klinische blik, maar soms wat hardvochtig voor de aankomende jonge dokters.
Buiten de operatiekamer zijn ook (neuro-)chirurgen en gynaecologen gewone mensen met een normaal gedrags- en bewegingspatroon en in het dagelijkse leven de strenge gedragsregels van de operatiekamer loslaten. Hoe zouden ze ook anders moeten? Mensen zoals u en ik, die in hun neus peuteren of aan de oren krabben. En ik weet niet hoe het bij u zit, maar in mijn geval als echte ongelikte boerenbeer, op de vrije zaterdagavond, hangend op de bank, nog eens ongegeneerd met hun nagels de balzak bewerken. Met Al Bundy als grote inspirator. Die, als ze diep nadenken, zich letterlijk achter hun oren krabben, achterover leunen met beide handen op het achterhoofd, zoals ik ook Bertho Nieboer zag doen toen er enig vertrouwen en ontspanning in het gesprek ontstond. Mensen die letterlijk hun ogen uitwrijven om het nog eens goed helder te zien, en snel met de rug van de hand de mond afvegen als ze de koffie morsen.
En nu willen onze politici en bestuurders, ontstellend onwetend waar het ons normale spontane gedrags- en bewegingspatroon betreft, waaraan door de evolutie op zijn minst zo’n slordige 120.000 jaar geschaafd en gesleuteld is, en zelfs bij onze verre neven – de grote mensapen – qua gebaren als twee druppels gelijkend op ons eigen bewegingspatroon, dit gaan verbieden zodat we in theorie, ik herhaal, in theorie op een effectieve manier een mondmasker kunnen gaan dragen, om zo heel misschien de verspreiding van een relatief onschuldig maar voor de bevolking nieuw virus te beperken, met een sterfte die een zwaar griepseizoen nauwelijks overschrijdt.
En wel per decreet, zoals onze regering heeft bedacht en middels geëffectueerd middels een Corona Noodwet die juridisch aan alle kanten oorverdovend rammelt en onze meest fundamentele rechten zoals vastgelegd in artikel 11 van de Grondwet – Onaantastbaarheid Lichaam – met door smerig politiek-opportunistische modder besmeurde voeten treedt. Daarbij ondersteunt door een tot menselijke proporties teruggebrachte Zilverrug als hoofd van de Raad van Bestuur van het Erasmus MC en een inmiddels op Instagram veelgestreeld en gepoedeld hoofd van de Intensive Care van dezelfde immense gezondheidsfabriek. Ik krijg de onbedwingbare neiging mijn balzak verder maar met rust te laten, en in plaats daarvoor eens flink aan mijn anus te krabben, in de hoop daar nog een flinke poeprest aan te treffen, die ik met het grootste plezier met mijn wijsvinger in de richting van al deze lieden zal schieten. Uit respect voor het gevoerde overheidsbeleid en de politici, bestuurders, medici en virologen die het bedachten. Zoals het een rechtgeaarde mensaap betaamt.
Een dag later, op de buitenpoli van het ziekenhuis waar ik nu waarneem. Deze buitenpoli van het ziekenhuis bevindt zich in het verpleeghuis. Ook hier is het ”dringende advies” tot het dragen van een mondmasker omgezet in een dwingende verplichting, zelfs al blijf ik 20 meter verwijderd van welke verpleeghuisbewoner dan ook. Ik loop naar binnen, naar buiten en tussen de middag een keer naar het kleine restaurant. Bij binnenkomst moet ik een kort stukje door de hal, kan meteen de lift in en dan ben ik al in het ”ziekenhuisgedeelte”, waar de verpleeghuisbewoners nooit komen. In de middagpauze haal ik een blikje chocolademelk, waarbij ik in de lift wordt aangesproken door een medewerker, zelf anoniem verborgen achter het mondmasker, dat ook ik een mondmasker op moet. Enkele stevige opmerkingen en mijn meest woeste, van de neanderthalers geleende gezichtsuitdrukking zijn genoeg om haar de lift uit te doen vluchten, zonder verder ook nog maar een woord te zeggen. Waarna nog dezelfde middag onze secretaresse de ”gedragsregels van het verpleeghuis rondom Corona” krijgt aangereikt van een andere medewerkster van het verpleeghuis die, als ware het Mozes met zijn tien geboden, uitgehakt in glibberige populistisch-politieke spekstenen, neerdaalde vanaf de verpleeghuisberg met daarop de directiekamer van de zorginstelling.
Als het zelfs artsen die thuis zijn op de operatiekamer en precies weten wat de gedragsregels en gebruiksnormen zijn, waar het het veilig en effectief gebruik van mondmaskers betreft, in de routine van het dagelijkse leven al niet lukt om dit naar behoren en volgens een paar simpele basisregels uit te voeren, hoe zouden we dit dan de rest van de Nederlandse burgers moeten leren? Wie moet het ze uitleggen, met een deel van onze allochtone medemens die geen woord Nederlands spreekt, leest of schrijft. Wie gaat het uitleggen aan de vele (bijna-)analfabeten die er ook in Nederland zijn. Tellen die mensen niet mee? Wie gaat het ze leren? Mark Rutte? Hugo de Jonge? Ferdi Grapperhaus misschien, die het er met de politieknuppel in kan laten slaan. Terwijl hij een feestje viert met zijn familie, ditmaal toch maar liever binnenshuis om op deze manier ongewenste trouwreportages van in de struiken liggende paparazzi te voorkomen, met foto’s waarop hij zijn vrouw of schoonmoeder kust zonder mondkapje.
Ik zie die dag veel nieuwe patiënten en ook enkele controles. De eerste patiënt heeft zijn mondmasker nog op, maar de volgende patiënt zit er ook al met haar partner, en ze horen me tegen de eerste patiënt zeggen dat ze weliswaar de vrijheid hebben om het mondmasker op te houden, als ze dat zelf prettig vinden, maar dat ze het van mij af mogen zetten. Nog voordat ik mijn zin volledig uitgesproken heb, trekt de eerste patiënt zichtbaar opgelucht het mondmasker van zijn mond.
En zo gaat het de hele dag door. Ik hoor verhalen over benauwdheid, kortademigheid, of het gevoel te stikken bij een stukje lopen of het beklimmen van de trap. En allemaal, zonder ook maar een uitzondering, zijn ze blij dat ze in de spreekkamer het mondmasker af mogen zetten. Ook de volgende dag is er slechts 1 van de 15 patiënten die het mondmasker uit vrije wil ophoudt. Panisch van angst voor het Coronavirus, ironisch genoeg omdat juist hij al een aandoening heeft die vele malen kansrijker is dan het coronavirus om hem bij Petrus tot aan de hemelpoort te brengen. Ik ben benieuwd of daar door Petrus en zijn vrijwilligers ook gescreend wordt op Corona en of het verplicht is om ook daar een mondmasker te dragen. Zou God heel hard lachen als hij ons ziet, of heel hard huilen?
Wat ik van mijn patiënten verder hoor stemt mij ook al niet vrolijk. Een oude vrouw, ruim boven de tachtig, met in de voorgeschiedenis migraine, komt met een ”drukkend gevoel” op het hoofd. Na het aanhoren van haar verhaal acht ik het waarschijnlijk dat dit een, met een bijzonder lelijk woord aangeduidde, ’medicatieovergebruikshoofdpijn’ is, veroorzaakt door langdurig en veelvuldig gebruik van paracetamol. Veel belangrijker voor haar, en voor haar eigenlijk dè reden van haar bezoek aan de polikliniek, is echter dat ze zich de laatste tijd helemaal niet meer ”zichzelf voelt”. Ze maakt een wat sombere indruk. Ze heeft twee kinderen, en haar dochter bezoekt haar ook regelmatig. Toch voelt ze zich ten diepste eenzaam. Haar sociale leven staat on hold: Haar gymclubje is gestopt door Corona, evenals haar knutselclubje waar ze drie keer per week een middag doorbracht samen met haar vriendinnen. Zingen in haar koor mag ook niet meer, het Coronavirus heeft zingen letterlijk tot een doodzonde gemaakt.
Zo werkt het Coronabeleid van onze regering uit op onze (hoog)bejaarde medemens. Gered van het Corona-virus, maar stervend van eenzaamheid. De oorlog overleefd, maar op hoge leeftijd alsnog ontwricht door een virus met een sterfte die, ook bij 80-plussers, niet boven de 15-20% ligt, en niet zelden mensen betreft die doodgaan met Corona, en niet aan Corona. Mensen met multipele aandoeningen, stijve of juist rammelende hartkleppen, krakende en regelmatig brekende rugwervels en botten, nieren die van brede bloedrivieren geslonken zijn tot kleine kronkelbeekjes van bloed, bloedvaten veranderd in kalksteenpijpjes, en hersenen die het allang niet meer lukt om nog enige orde te scheppen in de chaos van het dagelijkse bestaan. En Godbetere het, Onze Lieve Heer moet ons wel heel erg zat zijn, hoogbejaarde dementerende mensen die met hun oude en beschadigde hersenen ook nog de sociale deprivatie moesten doorstaan, onder de bezielende leiding van de Minister van VWS, Adje Interim, als zoon van zijn te beklagen oude vader die zijn hoogbejaarde en dementerende vrouw in deplorabele toestand aantrof in het verpleeghuis. Vies en stinkend, zittend in haar eigen urine die door de broekspijpen van de pyjama sijpelde. Diezelfde Adje Interim die op dat moment al twee jaar verantwoordelijk was voor de zorg in verpleeghuizen en er niet voor terugschrok daar rücksichtslos op te bezuinigen. Het kan haast niet anders of het SARS-CoV-2 virus is met groot gejuich op het Ministerie van VWS ontvangen. Nog niet eerder werd er zo efficiënt op de ouderenzorg bezuinigd. Wat de minister van VWS maar mondjesmaat lukte, lukte het SARS-CoV-19 virus moeiteloos: mensen bleven langer thuiswonen, kinderen bleven langer voor hun ouders zorgen, en de bedbezetting in de verpleeghuizen daalde met 4%, een slordige 5500 bedden (1). De vlag kon uit op VWS.
Ik krab nog eens nadrukkelijk aan mijn anus, ik heb vast nog wel wat poep over.
Een andere vrouw, geboren en getogen Rotterdamse, gezegend met de spontaniteit, directheid en aangename rauwheid die zoveel Rotterdammers kenmerkt, en maakt dat ik me er zo thuis voel, eveneens ruim boven de 80. Ze heeft een bezoedeld en vochtig mondmasker in haar hand als ik haar de spreekkamer binnenhaal, een mondmasker dat sterk de indruk maakt al enkele dagen dienst te hebben gedaan. Ze trekt het rap van haar mond, en zucht een paar keer diep, duidelijk kortademig. Fors gerookt, COPD, en niet veel lucht meer over. Dit zijn de mensen die nog het meest last hebben van het mondmasker, maar het niet aandurven om het niet te dragen, bang als ze zijn om aangesproken worden door de enge regelfetisjisten die blijkbaar jarenlang onopvallend in ons midden verkeerden, maar nu hun kans schoon zien en iedereen streng toespreken die zich niet voegen naar de nieuwe Coronawetten, als waren zij criminelen die anderen naar het leven staan. Haar neurologische probleem is snel gevonden en dus maak ik een praatje met haar, en vraag haar tussen neus en lippen door hoe vaak ze een nieuw mondmasker opzet. Het antwoord rolt in onvervalst Rotterdams uit haar mond.
”Een keer per week dokter, u denkt toch niet dat ik elke dag een nieuw kappie opzet? Hebbie wel gezien wat die krengen kosten? Zo breed heb ik het nou ook niet. Ja, als die kerel van de TV, u weet wel, die vent met die gouwen pik en die gladde schoentjes, me nou wat extra eurootjes toestopt, ja, dan kan ik elke dag een nieuw mondkappie opzetten. Maar dat doet die rotzak niet, hè, daar koopt ie zijn schoentjes van. Wat een bek heb die vent, hè, en daar mottie nog mee vreten ook. En weet u dokter, ik heb gemerkt dat hoe langer ik dat stomme kappie draag, hoe makkelijker ik er door kan ademen, dus ik denk dat ik dit kappie nog een week langer ga dragen.”
Als ze de spreekkamer verlaat moet ik me 10 minuten opsluiten in de onderzoekskamer, in de hoop dat patiënten in de wachtkamer mijn gedempte geproest en gesnotter niet horen en vrezen dat ik stante pede ten onder ga aan COVID-19. Pas dan lukt het me om mijn gezicht weer voldoende in de plooi te houden om de volgende patiënt binnen te halen. Zolang ik maar niet aan dit uit teer opgetrokken Rotterdamse monument terugdenk.
De dame die me voorziet van de a-traumatische naalden voor de liquorpuncties, waardoor patiënten een veel lagere kans hebben op post-punctionele hoofdpijn, een frisse en stralende vijftiger, vertelde me dat ze haar ouders – vitaal, maar ver boven de tachtig – had verboden naar buiten te gaan en zelf hun boodschappen te doen. Dat zou zij met de andere kinderen en kleinkinderen doen, vervolgens de boodschappen voor de deur zetten en dan aanbellen. Zodat ze maar niet besmet zouden worden. Dat ging twee weken goed, maar toen ze haar moeder belde voor het boodschappenlijstje, werd ze door haar hoogbejaarde moeder streng toegesproken. Ze ging het verbod van haar dochter aan haar laars lappen en gewoon zelf de boodschappen weer doen. Was ze nu helemaal van Lotje getikt?
”Een boodschappenlijstje? Voor jou? Om voor ons de boodschappen te doen? Zeg, hoor eens, ik heb de oorlog overleefd, en ik ben niet zo oud geworden om me alsnog door jou in huis te laten opsluiten. Ach, daar komt je vader net aan. Is helemaal goed gegaan Bert? Wel toch? Zie je nu wel, niets aan de hand… Gaat prima!”
Daar kon ze het mee doen. Ze vertelde me het met een voor haar zo kenmerkende innemende schaterlach. Ook boven de 80 jaar kunnen sommige mensen nog over een bijzonder goed functionerend verstand beschikken, zo blijkt.
Dan een vriendin van mij, zelf huisarts, die op het perron stond te wachten op de trein en tot haar grote schrik geen mondmasker bij zich had. Er stonden vier medereizigers op het perron, die allemaal erg met haar te doen hadden, maar geen van hen had een extra mondmasker bij zich. Wat nu? Uit arren moede is ze in de vuilnisbakken gaan zoeken naar een gebruikt, maar nog redelijk schoon uitziend mondmasker dat ze uiteindelijk gelukkig ook vond, zodat ze toch met de trein naar huis kon. Ik ken geen betere illustratie van dit overheidsbeleid, bepaald door politiek populisme, bedacht door politici met het oog onafgebroken op de gedragsmonitor van het RIVM, om er absoluut zeker van te zijn dat het aantal stemmen er niet onder lijdt. Behoud van het comfortabele pluche is altijd het eerste doel. Het is overheidsbeleid waarbij het middel tot doel verheven is, en het eigenlijke doel al lang uit zicht is geraakt. Het mondmasker als uithangbord van een falend beleid, maar wel heel geschikt om de zinloosheid ervan grondig te bedekken. Met als gevolg dat een groot deel van de Nederlanders nu met een eigen kweekmedium en broedplaats voor allerlei bacteriën en virussen in zijn of haar broekzak rondloopt, in de vorm van een bezoedeld en beduimeld mondmasker. Waarbij diezelfde overheid door het ”dringend advies voor gebruik van het mondmasker in de openbare ruimte”, inmiddels door diverse ziekenhuisbestuurders opgewaardeerd tot Wet, door het herhaald en onzorgvuldig gebruik van dit mondmasker waarschijnlijk een hele goede manier heeft gevonden om deze flora en fauna buitengewoon efficiënt te verspreiden. ”I know nothing, I come from the University of Utrecht.” Het is maar goed dat de natuur over het algemeen mild is en mensen over het algemeen zomaar blijven leven, ook ondanks de bemoeienis van de dokter.
Wat ik nu zie bij het maken van het beleid met als doel het beperken van de verdere verspreiding van het SARS-CoV-19 virus door onze politici, bestuurders en de publieke medische mastodonten Kuipers, Gommers en bijvoorbeeld ook virologe Marion Koopmans, wordt goed beschreven door de theorie van de pad-afhankelijke beslissingen. Ik ken het in een iets andere vorm in de dagelijkse neurologische praktijk als ’anchoring’. Het is het fenomeen dat men lang, te lang, gefixeerd blijft op èèn diagnose, èèn diagnostisch pad dat men veel te lang volgt, terwijl er een overweldigende en steeds groter wordende hoeveelheid bewijs is dat het niet het juiste pad is. Het is me herhaaldelijk zelf gebeurd, ik zie het vrijwel wekelijks om me heen gebeuren en ik waarschuw onze jonge dokters er herhaaldelijk voor.
Men heeft bij het begin van de crisis besloten het pad in te slaan van ”Search & Destroy” van het SARS-CoV-19 virus, omdat men op dat moment niet anders kon. Al was het maar omdat politici en bestuurders – en eerlijk is eerlijk, ook virologen en medici – over het algemeen niet in staat zijn om zich te onttrekken aan de internationale groepsdruk, en dan ook niet in staat zijn om om iets anders te doen dan wat de buurlanden doen. Iedereen herinnert zich de verontwaardiging van de Belgen over onze, in hun ogen, veel te tolerante benadering van de situatie. Het verloop in België werd er niet anders van en vooral niet milder, ondanks de mondkapjesplicht die daar al veel langer ingevoerd is. En zo trok er een vloedgolf van lock-downs en andere beperkingen van opeens onverantwoord geachte burgerlijke vrijheden over de wereld, door niets anders veroorzaakt dan doodsangst bij burgers, politici en bestuurders. Waar gezondheidszorg voor politici en bestuurders vrijwel zonder uitzondering een abstracte bezigheid is, zonder bloed, angst, pijn of verdriet, en door hen altijd in cijfers en grafiekjes uit de werkelijkheid kan worden geabstraheerd, en iets waarop volgens hun cijfertjes en grafiekjes altijd opnieuw bezuinigd kan worden, drong nu de bijna tastbare doodsangst hun werkkamers en Excel-sheets binnen. Met grote paniek als gevolg. De gezondheidszorg ging nu ineens ook henzelf aan, en niet alleen hun afgeschreven, demente moeders of vaders. Alleen de kalme en degelijke Zweden, aangevoerd door een wijze en zeer kundige epidemioloog wist zich aan deze wereldwijde massahysterie te onttrekken. Waarbij het steeds duidelijker wordt hoe doordacht en verstandig deze strategie eigenlijk was.
Tot overmaat van ramp voor onze politici en bestuurders bleek halverwege dit pad dat het oerdegelijk geachte RIVM, ons eigen Ministry of Silly Thoughts, geen betrouwbaar wandelmaatje was en daarom liet onze regering het RIVM achter, tot grote frustratie van het Outbreak Management Team – dat zich net lekker begon te voelen bij het net verworven aanzien en de net verkregen macht – en liep alleen door op de onbekende en al wat natte zandweg die rechtstreeks het Coronamoeras in leidde. Nu staan diezelfde politici en bestuurders, zonder enige relevante ervaring met deze materie en zonder enige kennis of kunde zonder dit onbetrouwbaar gebleken wandelmaatje op een modderig zandpad, hopeloos verdwaald, te midden van de steeds hevig wordende slagregens en hagelbuien, veroorzaakt door de herfststorm die in de maatschappij begint te ontstaan en die ze het laatste restje van het van nature toch al beperkte zicht ontneemt.
Er is voor hen geen weg terug, want die wordt geblokkeerd door de krachtige Medische Influencers, al maanden niet van de TV te slaan, de Zilverrug Ernst Kuipers en de Instagram-IC-ijdeltuit Diederik Gommers, die hen met de medische esculaap een flinke tik geeft zodra ze zich omdraaien, en ze op deze manier als schapen voortdrijft op het steeds bochtiger en minder begaanbare wordende modderpad, vol met onvoorspelbare en met vieze blubber gevulde diepe kuilen en scherpe stenen. De schoenen, ook de modieuze kèke schoenen van onze vicepresident, zijn al lang stuk en bedekt met een dikke laag Coronamodder. Wat men hier nodig heeft zijn eeltige voeten in degelijke rubberen laarzen of leren klompen met stalen neuzen. Maar die staan niet op het schoenenrek van onze politici en bestuurders. Ze raken vermoeid, krijgen blaren op de voeten, verwonden zich aan de stenen, zwikken door enkels, de lage schoenen volgelopen met water. Maar aan het eind van het verregende modderpad gloort het vaccin, de antivirale Pot met Goud, dat in september 2020, nee januari 2021, nee, toch pas het 2e kwartaal van 2021, hen komt redden van de politieke ondergang. Dan klaart de inkzwarte, met ijskoude regen bezwangerde lucht op. Wat zullen ze blij zijn als ze deze Pot met Goud weten te bereiken. Niet om de volksgezondheid te redden, nee, die werd nooit werkelijk bedreigd en wordt ook nu nog niet bedreigd, maar bovenal om hen een eervolle aftocht te verschaffen, een vluchtroute uit dit Coronamoeras. Het is dè reden om door te gaan op dit verregende glibberige blubberpad, achtervolgd door een Zilverrug en een Instagram-IC-ijdeltuit. Als ze het slim spelen kunnen ze zelfs de illusie bij de bevolking wekken dat zij, en zij alleen, het volk hebben gered van de Corona-ondergang. Er is voor hen geen andere uitweg, ze moeten door, door, door… De antivirale pot met goud glinstert in de verte.
Binnenkort een nieuwe aflevering van Monty Python’s Flying Circus, deel twee van de Ministry of Silly Thoughts. Dan wordt de nieuwe maatregel besproken waarbij men een hele citroen in de mond stopt om daarmee de transmissie van het coronavirus via de luchtwegen te verminderen. Gezekerd met het mondmasker dat er voor zorgt dat de citroen niet per abuis uitgekotst wordt. Ook wordt de banaan-in-je-oor methode van Bert & Ernie besproken om de oor-orale route van besmettingen met het SARS-CoV-19 virus te beperken. Die oor-orale route is weliswaar nog niet beschreven of wetenschappelijk aangetoond, maar uit het oogpunt van het voorzorgsprincipe, onder andere gepropageerd door complexiteitsdeskundige en hevig fladderende paniekvogel Bert Slagter, kan men niet voorzichtig genoeg zijn met dit killervirus.
Que?