Wat doet koning Willem-Alexander met 5,1 miljoen euro aan vergoeding voor ‘personele en materiële uitgaven’ en is dat bedrag nog passend? In juni vorig jaar nam de Tweede Kamer een motie aan om dat te onderzoeken en premier Mark Rutte beloofde daar ‘sportief’ uitvoering aan te geven. Dinsdag, ruim een jaar later, kwam het antwoord.
Ondanks zijn voornemen om ‘zo ruimhartig mogelijk’ informatie te geven, schrijft Rutte, stuitte hij ook dit keer op ‘de grenzen van de Grondwet’. Die bepaalt in artikel 41: ‘De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.’ Details over hoe de koning dat verder doet, betoogt Rutte, raken al snel aan de persoonlijke levenssfeer (art. 10).
Niettemin doet hij een poging. Bij de Dienst van het Koninklijk Huis werken zo’n 300 mensen, van wie de salarissen declarabel zijn bij het Rijk. In de begroting voor 2022 is een onderverdeling naar ‘hofdepartementen’ en hun fte’s opgenomen.
Voor een veel kleiner aantal functionarissen geldt dat zij hun instructies rechtstreeks van de koning krijgen. Hun salarissen zijn niet declarabel, wat Willem-Alexander de bedoelde vrijheid over zijn ‘Huis’ geeft. Waarbij, in de woorden van Rutte, ‘het persoonlijke element domineert’.
Management
Dat is de reden waarom hij in zijn uitkering behalve de A-component (een salaris van, voor het eerst, net iets boven de 1 miljoen) de B-component heeft voor personele en materiële uitgaven. Bij dat personeel moeten we volgens Rutte denken aan ‘het management van de Dienst van het Koninklijk Huis en adviseurs’.
Bij elkaar vormen zij de zogenoemde hofhouding, met functies als grootmeester, hofmaarschalk, stalmeester, intendant der koninklijke paleizen, directeur koninklijke verzamelingen, rentmeester, thesaurier, algemeen secretaris en diens plaatsvervanger, en het hoofd personeel en organisatie. Willem-Alexander heeft de aparte functie van ceremoniemeester geschrapt, maar bijvoorbeeld wel een directeur informatie- en communicatietechnologie aangesteld.
Dat telt bij elkaar nog lang niet op tot 5 miljoen, ook niet als de persoonlijk adviseurs (zoals een speechschrijver) en particulier secretarissen daarbij worden gevoegd. Bovendien hebben ook koningin Máxima (667 duizend euro) en prinses Beatrix (1,1 miljoen euro) nog zo’n B-component.
‘Veelheid van uitgaven’
Hier wordt Rutte vager: de rest van het geld zou dan opgaan aan materiële uitgaven. Maar daarover kan hij slechts zeggen dat het ‘een veelheid van uitgaven van zeer uiteenlopende aard’ betreft.
De indieners van de motie, Kamerleden Joost Sneller (D66) en Attje Kuiken (PvdA), vroegen in navolging van de Rekenkamer om elke vijf jaar te kijken of de B-component nog ‘passend’ is. Rutte zegt dat hij daarvoor ‘geen ruimte’ heeft en beschrijft slechts de bestaande controlemechanismen.
Ook aan het inkomen van de koning wil Rutte niet tornen. Hij ziet ‘geen aanleiding tot een evaluatie’. Sneller zegt in reactie op de brief: ‘Lang verwacht, weinig gekregen.’ De Kamer debatteert volgende week donderdag over de begroting van de Koning.