Over de wonderbaarlijke capaciteit tot transformatie van de man die al elf jaar, twee maanden en een dag premier is van dit land verbazen weinigen zich meer. En toch slaat weer de verwondering toe, en iets dat tussen lachen en hoofdschudden in zit, wanneer je op pagina 29 van het nieuwe coalitieakkoord zinnetjes leest als: ‘Voor institutioneel racisme is geen plek in onze samenleving. We zetten ons in tegen etnisch profileren.’
Een jaar geleden heette het nog dat dit soort begrippen goeddeels onzin was, een ‘vermoeiend’ woordenspel rond dingen die niet bestaan, of niet op die manier. Was het ‘sociologenjargon’ dat hij weigerde te gebruiken omdat je er ‘mensen mee wegjaagt’.
Het is een klein voorbeeld uit een groot verhaal. Waarin de man in zijn eerste kabinet het hanige mannetje uithangt. Met zijn ‘regeerakkoord waar rechts Nederland de vingers bij kan aflikken’, in innige samenwerking met een partij die als speerpunt vunzige vreemdelingenhaat hanteert.
Vervolgens stort hij zich in een verwarrende en meeslepende bromance vol onverwoestbare daadkracht en onstuitbare hervormingsdrang die hier en daar ontaardt in verwoesting. Hij is vol van ‘rotsvast vertrouwen’ in van alles en nog wat, vooral in zichzelf en in zijn sociaal-democratische coalitievrienden.
Daarna schikt hij zich naadloos in de gruwelijke grijsheid van voor elk wat wils en enerzijds anderzijds. Met een vierpartijencoalitie die grossiert in het woord ’tegelijkertijd’, het woord van mensen die nergens heen willen. Als de een iets over ‘internationale ambities’ mag zeggen, mag de ander daar ’tegelijkertijd’ iets over zijn obsessie met nationale identiteit, vlag en volkslied tegenover stellen. Ondertussen – tegelijkertijd – wordt slinks een deal gesloten over de dividendbelasting. Hoe dat besluit tot stand kwam, wordt zorgvuldig buiten het zicht van de kiezer gehouden, want zo is onze cultuur, zo doen we het hier al járen. Wie dat niet snapt, heeft er niets van begrepen.
En nu is hij opgestaan als de voorman van een kabinet dat vol deemoed voor de kiezer staat. Alles anders gaat doen. Maar nu echt. Een coalitieakkoord vol reparatiewerkzaamheden. Hele alinea’s over hoe verschrikkelijk het is voor de slachtoffers van het toeslagenschandaal. Nederig het hoofd gebogen voor mensen tegen wie jarenlang is gezegd dat hun verzakte huizen en gescheurde muren hersenspinsels zijn. Hele A4’tjes over hoe de bestuurscultuur anders moet, want zo kan het niet langer. Al járen niet eigenlijk.
Sommigen zijn geneigd die wonderbaarlijke transformaties toe te wijzen aan opportunisme en pluchedrang, maar dat zou te simpel zijn. Hij lijkt het serieus te menen, wanneer hij naar het spoor van vernieling kijkt dat in de afgelopen tien jaar door het land is getrokken en met oprechte verbazing uitroept: ‘Wie heeft dat gedaan!?’ Misschien is er toch iets ernstigs met het geheugen aan de hand.
Woensdagmiddag staat Sigrid Kaag naast hem het nieuwe akkoord aan te prijzen als ‘progressief’. Niet zonder reden, want Rutte IV – zijn laatste kabinet waarschijnlijk, al moet je bij hem niets uitsluiten – mag dan in grote lijnen goeddeels een voortzetting zijn van Rutte III, maar de bewoordingen, de sfeer, de voorstellen (van arbeidsmarktbeleid tot sociaal beleid waarbij links misschien niet alle vingers kan aflikken, maar wel een bescheiden duimpje kan opsteken) ademen één en al D66.
Kaag verhaalt over inclusiviteit en racisme en vrouwenhaat. Hij geeft geen krimp. Knikt zelfs.