Hij loopt monter de groothandel binnen waar het plafond hoger is dan in een kerk, pakt een kar en begint z’n lijstje af te lopen. Maar het is zaterdagochtend, iets drukker dan doordeweeks, er zijn nu maar liefst vier klanten in de winkel, en hij is de wc-papier-afdeling nog niet voorbij of de bedrijfsmanager spreekt hem aan: “meneer, meneer, wilt u een mondkapje opzetten! Klanten melden bij de kassa dat er iemand zonder mondkapje rondloopt in de winkel!”
Hij blijft kalm en antwoordt dat een mondkapje helemaal geen zin heeft en nee, hij heeft geen mondkapje. Hij is zo klaar, zal zijn spullen afrekenen en dan is er geen probleem meer. De bedrijfsmanager persisteert maar hij geeft geen sjoege. De bedrijfsmanager vertrekt.
Bij de vriesafdeling aangekomen komt de bedrijfsmanager nog een keer verhaal maken. “Meneer, ik wil u vragen een mondkapje op te zetten. Ik heb hevig geagiteerde klanten aan de balie en ik vraag u nu de winkel te verlaten.”
Wederom antwoordt hij dat hij geen mondkap zal opzetten, dat ‘t maar even duurt om zijn boodschappen bij elkaar te zoeken en dat hij deze netjes zal afrekenen. De bedrijfsmanager is dichter bij hem gaan staan, te dicht bij. “Wilt u wel de anderhalve meter in acht nemen? Nu staat u namelijk te dicht bij mij. Ik vind het prima om een gesprek met u te voeren maar dan wel na mijn boodschappen en buiten de winkel. En als u vindt dat ik een wet overtreed, moet u mij maar laten bekeuren.”
De bedrijfsmanager roept dat hij mensen die geen mondmasker willen dragen helemaal zat is en loopt weg.
Hij begrijpt de bedrijfsmanager die er ineens van de giftige overheid de taak van ‘mondkapjespolitie’ bij heeft gekregen best wel maar zijn humeur is grondig verpest, van rustig verder winkelen is geen sprake. Hij versnelt zijn pas, gaat alleen nog voor de grote boodschappen. Bij de kassa wordt hij correct behandeld.
Eenmaal buiten klinken er geen sirenes, hij laadt vlot in en rijdt gehaast weg. Hoewel hij zich in de winkel groot heeft gehouden, heeft het incident, het feit dat hij verraden is door een medeburger, hem natuurlijk geraakt. Het is godgeklaagd! Hij kan er niet over uit.
De overheid en vervolgens de media hebben mensen zo bang en gek gemaakt met hun eenzijdige coronapropaganda – waar ze blijkbaar verslaafd aan zijn geraakt – dat ze hun medeburgers, zij die niet mee willen doen aan een ongevraagd gedragsexperiment lafhartig verraden en zo’n bedrijfsmanager ongevraagd opzadelen met een taak waar hij helemaal nooit naar gesollicteerd heeft. Anders was hij wel bij de politie gegaan.
Hij hoort het de gelukkig gemuilkorfde slaven al denken, dan had hij om van het gezeik af te zijn maar een mondkapje op moeten zetten!
Neen!
Noem ‘t klein verzet. Het is beslist beter voor zijn (geestelijke) gezondheid om zich niet gek te laten maken en z’n gezonde verstand te blijven gebruiken. Je kunt jezelf toch niet verraden?! En de oorlog is immers nog niet uitgebroken.
Het gekke is dat hij daar steeds aan moet denken. Gezien het gedrag van mensen kan hij zich nu veel beter voorstellen hoe het in oorlogstijd is geweest. Jij, zou fout geweest zijn, denkt hij soms, een collaborateur, en jij een brave onderdaan, en jij een held, een kleine en jij, een grote.
Hij wil dat helemaal niet denken of weten…
Voor hem is ‘t inmiddels een uitgemaakte zaak: no way dat hij een mondkapje opzet om z’n spullen bij de groothandel te halen. Nergens voor nodig, hij wil het er niet eens over hebben.
Ga weg met je niet-werkend-mondkapjesplichtexperiment voor een ziekte met een mortaliteitscijfer van 0,15 procent of minder.
Laten we met z’n allen stoppen en onze rug recht houden dan is het snel afgelopen met die onzin.
Hij hoort nu Robert Jensen zeggen: “genoeg is genoeg!”