De afgelopen weken hield de Tweede Kamer een onderzoek naar de financiering van moskeeën door Arabische ‘weldoeners’. Dat onderzoek leverde een onthutsend beeld op. Althans voor wie toen pas de oogkleppen afdeed. Er dreigt een islamistische parallelsamenleving.
Wie de laatste jaren het nieuws uit de islamistische krochten heeft gevolgd, kon het natuurlijk weten. Sommige, niet alle, moskeeën zijn broedplaatsen van uiterst onaangenaam gedachtegoed. Imams verkondigen er denkbeelden over vrouwen, homo’s, de westerse samenleving in het algemeen die, understatement, in strijd zijn met onze rechtsorde.
Het zou misschien nog tot daar aan toe zijn als het achter de moskeedeur zou blijven. We hebben in de polder zo onze ervaringen met religieus fanatisme. De mannenbroeders van de SGP staan ook niet bekend om hun verlichte denkbeelden. Maar zij accepteren uiteindelijk wel onze rechtsstaat, zij het soms met tegenzin zoals bij het passief kiesrecht voor vrouwen.
De opstelling van de meest fundamentalistische, salafistische moslims getuigt zelden van dat soms schoorvoetende respect. Het optreden van een aantal imams tijdens de hoorzittingen kan worden samengevat met de opgestoken middelvinger: denk en zeg maar wat je wil, je kan ons niks maken. Soms zelfs in precies dit soort bewoordingen.
We hebben in dit land lang parallelle samenlevingen gehad. De verzuiling was in wezen weinig anders. Katholieken, protestanten, sociaaldemocraten en liberalen leefden langs elkaar, ieder in het eigen levensbeschouwelijke getto. Maar de leiders van de zuilen beseften dat er een groter belang was. Het land moest bestuurd worden. Ze waren bereid compromissen te sluiten, te pacteren. Het was polderen avant la lettre. En die cultuur overleefde het einde van de verzuiling.
Met de radicale moslims is het een ander verhaal. Dat is een zuil die geen boodschap heeft aan de samenleving waarvan ze toch deel uitmaakt. Voor wie er nog niet achter is: daar kun je niet mee pacteren. Compromissen zitten er niet in. Dat is onmogelijk met figuren die tot in de punten van hun baard overtuigd zijn van de superioriteit van hun geloof.
We weten niet goed hoe we met dit verschijnsel om moeten gaan. In gesprek blijven, de boel bij elkaar houden, de redelijke elementen aanspreken? Je kan thee drinken tot het je oren uitkomt, het zal behalve wat vrome frases niks opleveren. De radicale islam staat vijandig tegenover de polder. Onze tolerantie, het idee dat er altijd wel ergens een mouw aan te passen valt, ziet ze als een teken van zwakte.
De andere zuilen waren ook de aanjagers van de verheffing van en binnen hun gemeenschap. Dat droeg uiteindelijk ook bij aan hun ondergang. Ze hadden zich overbodig geëmancipeerd. En dat ging in de laatste fase verbluffend snel. Binnen een kleine 20 jaar was het wel klaar.
De kans dat het met de radicale islam net zo gaat, is verwaarloosbaar. Er waren en misschien zijn ze er nog steeds, islamkenners die geloofden dat een Europese islam mogelijk was. De islam zou zich als elke andere religie aanpassen aan het gastland en de daar heersende opvattingen. Die ‘Europese’ moslims zouden die opvattingen op hun eigen manier ‘inkleuren’ maar zeker accepteren. Dat kan natuurlijk nog altijd, nooit de hoop opgeven, maar dan moeten we hier wel aan de slag.
Dat gaat niet zonder de inzet van gematigde moslims. Zij staan in de vuurlinie bij deze interne jihad. Als zij hun radicale geloofsgenoten niet tot de orde willen of kunnen roepen wordt het een moeizame onderneming. Zij verdienen daarbij alle steun maar die dient zorgvuldig gedoseerd te worden. Kritiek op en afwijzen van wat de radicale imams uitbroeden en verkondigen zal in gematigde kring en de welwillende weifelaars niet altijd goed vallen. Wanneer die groep het als collaboratie, heulen met de vijand, ziet, gaat het niet lukken.
Dat betekent uiteraard niet dat wij met de handen in de schoot de afloop van de broedertwist moeten afwachten. We, de staat en samenleving, zijn geen passieve toeschouwers die langs de lijn alleen maar kunnen hopen op een goede uitslag. We zullen zelf het heft in handen moeten nemen. Tolerantie jegens de intoleranten kunnen we ons niet veroorloven.
Om te beginnen moeten we de buitenlandse financiering van moskeeën en hun mantelorganisaties verbieden. Dat gaat ongetwijfeld herrie geven, niet in de laatste plaats bij de theedrinkers en de boel-bij-elkaar-houders die blijven geloven in de dialoog ook als de ander al lang zijn vingers in de oren heeft. Oostenrijk is ons daarin voorgegaan. En, hoera, hier wil het kabinet dit nu ook.
De Franse president Emmanuel Macron heeft onlangs voorgesteld de opleiding tot imam onder staatsgezag te brengen. Met een curriculum in het Frans en waarin geen plaats is voor het werk van extremisten. Zouden we hier ook over na kunnen denken.
En in het voetspoor daarvan maatregel nummer drie: stel het islamitisch onderwijs onder curatele. Dat gaat zo mogelijk nog meer gekrakeel geven. De vrijheid van onderwijs, artikel 23 van de grondwet, zou dan in het geding zijn. Je kunt je afvragen of artikel 23 ook geldt voor lieden die andere artikelen van de grondwet niet erkennen, maar dat is een kluif voor de staatsrechtgeleerden. In elk geval, een school moet geen vrijplaats worden voor indoctrinatie en ondermijning. Daar zal de onderwijsinspectie verscherpt op moeten toezien.
Je kan dit desgewenst nog aanvullen met een verbod op hoofddoekjes e.d. maar dat wordt gauw symboolpolitiek die afleidt van wat toch de hoofdzaak is. Geef de radicale islam geen kans.