Het vertrouwen in de Haagse corona-aanpak en politiek is de afgelopen maanden enorm gekelderd. Terwijl overheid en burger elkaar met code zwart én een nieuwe variant voor de deur nog hard nodig gaan hebben.
DE VERVROEGDE CORONAPERSCONFERENTIE van Mark Rutte en Hugo de Jonge afgelopen vrijdag viel vooral op door de nederigheid van de twee demissionaire ministers. Nederigheid richting hun critici, nederigheid richting de burger, nederigheid richting het virus. Want wat hadden ze weer keihard het deksel op de neus gekregen. Eind september verkozen ze het meest rooskleurige scenario van het Outbreak Management Team (omt) en schaften ze vrijwel alle maatregelen inclusief de verplichte anderhalve meter af – een coronapas en een verder oplopende vaccinatiegraad zouden genoeg zijn om het aantal ziekenhuisopnames deze winter binnen de perken te houden. ‘Een acceptabel risico’, noemde Rutte het destijds.
De ‘avondlockdown’ die vrijdagavond werd afgekondigd is de zoveelste coronakater voor Nederland. De Jonge erkende dat ‘de modellen minder zekerheid bieden dan ze deden’ en liet zich ontvallen dat ‘het virus zich van mijn soms wat al te grote stelligheid niet zoveel aantrekt’. Rutte rekende zichzelf aan dat de boodschap om de basismaatregelen te volgen niet voldoende was overgekomen. Hij ging zelfs zo ver te erkennen dat excuses op hun plaats waren.
De vraag dringt zich op of het kabinet zich al die keren oprecht heeft laten verrassen. Immers, wie zo vaak opnieuw de emmer laat overlopen, krijgt vroeg of laat de vraag: heb je ’m niet bewust veel te vol gedaan en ben je er niet te enthousiast mee gaan wandelen? Wat schuilt er achter dit ogenschijnlijk zo naïeve, steeds minder geloofwaardige optimisme? En is de door dit patroon ontstane coronamoedeloosheid nog om te buigen naar daadkracht en saamhorigheid, om te voorkomen dat code zwart de samenleving zal ontwrichten?
‘Funest is telkens weer dat “even doorzetten en dan is het voorbij”’
DIVERSE EXPERTS in Nederland waarschuwden al sinds het begin van het najaar voor het naderende onheil. Maar Rutte en De Jonge luisterden naar hun topadviseur Jaap van Dissel. Die zei op 20 oktober nog tegen het Algemeen Dagblad dat hij geen lockdown meer verwachtte. Immers: ruim 85 procent van de (volwassen) bevolking had een eerste – en inmiddels een tweede – prik gehad. De hele winter door zou het virus gecontroleerd rondgaan waardoor er op de intensive care tweehonderd, hooguit vierhonderd coronapatiënten tegelijk zouden liggen, net binnen de capaciteit waarbij de andere zorg kan doorgaan.
Voor een brede boostercampagne vond Van Dissel het in oktober nog geen tijd. Dan zou je een dergelijke campagne elk half jaar moeten herhalen. ‘Wil je alleen ernstige ziekte en ziekenhuisopnames voorkomen? Dan is een massale extra prikronde vooralsnog niet nodig.’
In de loop van oktober steeg het aantal besmettingen en opnames al harder dan de somberste voorspellingen van de rivm-modelleurs. Het OMT adviseerde begin november aanscherpingen, een week later volgde een (maar deels overgenomen) advies tot ‘lockdownachtige maatregelen’ zoals het vroeger sluiten van de horeca – met tot nu toe nauwelijks effect. De massaboostercampagne komt er toch, maar is veel later ingezet dan elders in Europa.
Ongevaccineerden en (relatief veel minder) gevaccineerden belandden in groten getale in de ziekenhuizen. Door de uitputtingsslag in de ziekenhuizen is het aantal artsen en verpleegkundigen alleen maar kleiner geworden en staat code zwart nu echt voor de deur: het moment waarop acute zorg niet meer aan iedere patiënt geboden kan worden.
Tot overmaat van ramp lijken veel gevaccineerden zich nog nauwelijks probleemeigenaar te voelen. Hun was verteld dat de vaccinaties de weg naar de vrijheid zouden banen en alles wat het kabinet had gezegd en gedaan duidde daar ook op. Dat zij voor een groot deel van de verspreiding verantwoordelijk zijn ten spijt.
‘TOTAAL MOEDELOOS’ wordt Arjen Boin ervan. De hoogleraar publieke instituties en governance aan de Universiteit Leiden vindt dat kabinet en OMT ‘maar blijven zitten in een cockpitfantasie waarbij ze aan de knoppen draaien op basis van modellen vol aannames over menselijk gedrag’. ‘Ze geloven echt in oplossingen waarvan jij en ik bij wijze van spreken kunnen zeggen: dit gaat nooit werken.’
Het uitgangspunt is daarbij vanaf het begin ‘proportionaliteit’. Oftewel: niet meer doen dan noodzakelijk, zodat economie en maatschappij zoveel mogelijk doordraaien. Alleen is wat in een epidemie op korte termijn proportioneel wordt geacht, dat op langere termijn vaak minder.
De combinatie van cockpitdenken en proportionaliteit leidt tot een alsmaar onnavolgbaarder beleid: steeds weer worden de regels aangepast, van het aantal mensen die we thuis mogen ontvangen tot sluitingstijden en plaatsen waar een mondkapje nodig is. De Raad van State leverde er afgelopen week weer kritiek op: liever regels langer aanhouden, ook al zet dat de proportionaliteit onder druk, dan een jojo-effect door het steeds afschaffen en weer invoeren van regels.
Volgens antropoloog Ginny Mooy ligt er nog een fundamenteler probleem onder deze aanpak. Die draait in essentie volgens haar niet om crisismanagement maar om risicomanagement. Ze verwijst naar een handreiking die in 2015 in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken werd opgesteld, getiteld Bestuurlijk balanceren met risico’s en verantwoordelijkheden. De handreiking beoogt ‘bestuurders en topambtenaren te helpen om overreactie op risico’s en incidenten te vermijden (…) en meer ruimte aan de samenleving te laten voor eigen initiatief inclusief eigen verantwoordelijkheid’.
De burger, aldus de auteurs, verwacht dat de bestuurder de rust bewaart om de kosten en baten van de maatregelen te wegen. Onderzoek, stellen de auteurs, ‘heeft laten zien dat burgers zeer wel in staat zijn om risico’s te accepteren wanneer ze die vrijwillig lopen of wanneer het algemeen belang dat noodzakelijk maakt’.
Volgens Mooy ontstaat hierdoor een vreemde dynamiek: de bestuurders tasten af welke risico’s de burgers bereid zijn te accepteren, terwijl die in de veronderstelling leven van een regelende overheid. ‘We nemen die risico’s omdat we ervan uitgaan dat de overheid die voor ons afweegt en afdekt.’
EEN UITGANGSPUNT VAN risico-acceptatie is dat de burger zo goed geïnformeerd is dat die zelf een risico-afweging kan maken en daarnaar kan handelen. Dat blijkt tijdens deze pandemie ingewikkeld: de risico-afweging van de een kan een gevaar opleveren voor de ander. En lang niet alle mensen zijn in staat de risico-afweging belangeloos te maken, bijvoorbeeld omdat ze een horecazaak hebben, laat staan die in gedrag om te zetten, bijvoorbeeld wanneer ze leerplichtige kinderen hebben of risicovol werk.
Door die combinatie van nadruk op eigen verantwoordelijkheid én stevige maatregelen wanneer dat onvoldoende blijkt, zijn Nederlanders koploper in het elkaar de schuld geven van het falende beleid. Ondertussen brokkelt het vertrouwen in de aanpak verder af. ‘Funest is telkens weer dat “even doorzetten en dan is het voorbij”’, zegt Jet Bussemaker, oud-minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en hoogleraar beleid, wetenschap en maatschappelijke impact aan de Universiteit Leiden. ‘Dat werkt niet als je een stuk wandelt met je kinderen en het werkt ook niet tijdens een pandemie.’
Bussemaker was betrokken bij onderzoek samen met onder meer de Erasmus Universiteit waaruit naar voren komt dat Nederland ‘kenmerken vertoont van een laagvertrouwensamenleving’. In april 2020 had nog 69 procent van de volwassenen vertrouwen in de landelijke politiek, in september 2021 was dat nog maar 29 procent. In mindere mate nam ook het vertrouwen in instituties en in de maatschappij als geheel af, constateren de onderzoekers. Naast de corona-aanpak spelen daarbij het toeslagenschandaal en de perikelen rond de formatie mee. Een giftige cocktail, noemt Bussemaker het. ‘Steeds meer mensen begrijpen en vertrouwen het niet meer.’
In reactie op de publicatie waarschuwden UvA-hoogleraar Tom van der Meer en scp-onderzoeker Josje den Ridder dat de onderzoeksresultaten dergelijke grote conclusies niet legitimeren – een tijdelijke daling van het vertrouwen in de landelijke politiek betekent nog geen laagvertrouwensamenleving. Hun opinie sluit aan bij onderzoeksresultaten van het Rathenau Instituut over het vertrouwen in de wetenschap van dit voorjaar. ‘Ik maakte me er wel zorgen over’, zegt Alexandra Vennekens van het Rathenau Instituut, ‘omdat er veel negatieve geluiden waren in de media en omdat de politici zich zo achter de wetenschap verscholen. Maar het vertrouwen in de wetenschap als geheel steeg juist een beetje.’
Wel blijkt uit het Rathenau-onderzoek dat informatie van het rivm minder wordt vertrouwd dan die van artsen en academici. En er is een relatief grote groep van vijftien procent met weinig vertrouwen in de wetenschap. Dat is evenveel als het percentage volwassen Nederlanders dat zich nog niet heeft laten vaccineren, maar Vennekens’ collega Nelleke van den Broek-Honingh waarschuwt die groepen niet aan elkaar te koppelen. ‘Onder de niet-gevaccineerden zijn ook mensen met veel vertrouwen in bijvoorbeeld kankeronderzoek en niet alle ongevaccineerden weigeren de prik vanuit wantrouwen in de wetenschap.’ Toch vindt Bussemaker de daling in het vertrouwen zeer zorgelijk. ‘Vooral omdat het waanzinnig snel is gegaan en omdat het ook leidt tot andere vormen van vertrouwensverlies, ook in het rivm. Het kan ook de sociale cohesie stukmaken.’
VERTROUWEN IS DE SMEEROLIE voor de maatschappij, zegt Boin. ‘Als jij vertrouwen hebt in de overheid, dan doe je wat zij van je verwachten en gaat alles vanzelf. Als we een trendbreuk krijgen dan moet je veel meer gaan handhaven. Ik heb nog nooit zo vaak het woord handhaven gehoord als de laatste tijd.’
Terwijl we die maatschappelijke smeerolie weleens heel erg nodig kunnen gaan hebben de komende weken, zegt crisisdeskundige Andrea Walraven-Thissen, die is gespecialiseerd in de psychosociale ondersteuning tijdens rampen. Zij vreest dat we door de reactieve Nederlandse crisisaanpak code zwart deze keer niet kunnen voorkomen en dat bij de meeste Nederlanders niet is doorgedrongen wat dat inhoudt. ‘Een land zonder acute zorg is een land in acute nood.’
Code zwart, benadrukt Walraven-Thissen, kan ook betekenen dat je niet meer terecht kunt bij de huisartsenpost of de eerste hulp, mensen die anders een overlevingskans hadden gehad worden opgegeven. Dat zullen niet alle Nederlanders zomaar accepteren, met mogelijk chaotische taferelen tot gevolg. Zij adviseert regionale overheden er rekening mee te houden dat mensen zorg zullen komen opeisen. ‘En wanneer in de ene regio praktisch al code zwart geldt en elders nog wel bepaalde operaties worden uitgevoerd, kan dat weer tot extra commotie leiden.’
Wat Walraven-Thissen betreft focussen we nu niet meer op de ongevaccineerden en de discussie rond 2G, maar op wat code zwart voor mensen inhoudt. Die boodschap lijkt tot de coronaministers in Den Haag maar langzaam door te dringen. Terwijl medische organisaties vorige week waarschuwden dat code zwart aanstaande is, stelde Hugo de Jonge dat we ‘daar nog ver van verwijderd zijn’. En tijdens de persconferentie noemden Rutte en De Jonge het woord code zwart exact nul keer.
Het is echter de vraag of de huidige ministers en het omt nog voldoende vertrouwen genieten voor deze kritische fase, zegt Walraven-Thissen. Ook Arjen Boin heeft zijn twijfels: ‘De negatieve spiraal kun je vaak alleen maar met een schokeffect doorbreken. Met een beetje verbale bijstelling zoals Rutte het probeerde kom je er niet meer.’
Hoe de ernst wel over te brengen, toont een filmpje van samenwerkende regionale organisaties waaronder het Albert Schweitzer Ziekenhuis in Dordrecht. De burgemeester richt zich tot zijn stadsgenoten: ‘We zijn gewend dat goede zorg altijd dichtbij beschikbaar is. Maar als u of mij hier op straat iets overkomt, dan moeten we er de komende weken serieus rekening mee houden dat dat niet vanzelfsprekend is.’