Tijdens de coronacrisis lijkt de autoriteit van de expert toegenomen te zijn. Dit geldt echter niet voor alle wetenschapsgebieden, betoogt Lieke Smits. Wanneer het om racisme gaat, weigert de premier de kennis van experts uit de sociale en geesteswetenschappen te erkennen.
“Coronacrisis heeft de expert weer op het podium gezet”, kopte De Limburger op 21 maart 2020. Inderdaad, medische deskundigen zijn volop aanwezig in de media. Jaap van Dissel, Marion Koopmans en Ab Osterhaus: tot voor kort had niemand van ze gehoord, nu zijn ze niet weg te denken uit het publieke debat. Naast corona hield de afgelopen weken ook het onderwerp racisme de gemoederen sterk bezig. Dit betekende echter niet dat sociale en geesteswetenschappers die zich met dit thema bezighouden een even groot podium kregen als de medische experts. Dit verschil zien we ook duidelijk in de retoriek van het kabinet en met name Mark Rutte, die jargon uit de alfa- en gammahoek al snel als ‘te ingewikkeld’ afdoet.
Het gezag van de medische wetenschap wordt benadrukt in persconferenties van het kabinet. Rutte herhaalt vaak dat beleidskeuzes geworteld zijn in inzichten van medische experts. Als liberaal benoemt hij graag de eigen verantwoordelijkheid van de burger. De plicht om de wetenschap te raadplegen is daar onderdeel van: “Blijf uw gezond verstand gebruiken en luister naar de deskundigen.” En hoewel Nederland de afgelopen maanden ineens miljoenen zelfbenoemde virologen leek te kennen, hamerde Rutte op het belang van wetenschappelijke kennis en autoriteit: “Ik ben geen viroloog en u volgens mij ook niet,” antwoordde hij een journalist.
De mate waarin beleidskeuzes daadwerkelijk op wetenschappelijke inzichten gestoeld zijn staat overigens ter discussie. Meerdere wetenschappers hebben kritiek gehad op het beleid, de mate waarin de adviezen van het OMT als wetenschappelijke consensus worden gepresenteerd en het gebrek aan transparantie omtrent de totstandkoming van deze adviezen. Bovendien is het voor velen duidelijk dat het kabinet, naast wetenschappelijke inzichten, economische en andere politieke overwegingen sterker meeneemt in beleidsbeslissingen dan het soms toegeeft.
De retoriek omtrent de autoriteit van de wetenschap is echter duidelijk: het kabinet presenteert de wetenschap als onontbeerlijke raadgever, en gebruikt wetenschappelijke inzichten gretig om beleidskeuzes te onderbouwen. Hierbij wordt het gebruik van medisch jargon in persconferenties niet geschuwd. Termen als het reproductiegetal ‘R’, ‘serologische tests’ en groepsimmuniteit worden gebruikt zonder angst de burger daarmee af te schrikken. Ook mocht wetenschapper en RIVM-baas Jaap van Dissel geregeld zelf het woord nemen in de persconferenties.
Wanneer het echter gaat om discussies over maatschappelijke onderwerpen waar experts uit de sociale en geesteswetenschappen een bijdrage aan zouden kunnen leveren, zien we een ander beeld. Wanneer het over racisme ging, zagen we de afgelopen week dat Rutte hun academische deskundigheid negeerde of zelfs ronduit afwees.
De premier erkende in de persconferentie van woensdag 3 juni j.l. dat er in Nederland systematisch racisme bestaat. Een vraag van journalist Lamyae Aharouay waarin zij de term ‘institutioneel racisme’ gebruikte kapte hij echter snel af, omdat hij die term niet gebruikt had: “Ik haat dat sociologenjargon.” Later lichtte hij toe geen terminologie te willen gebruiken waarbij je een groot deel van de bevolking kwijtraakt. Hij gaf aan de discussie duidelijk te willen houden, en het vermoeiend te vinden “dat het al heel snel verwordt tot een heel ingewikkeld debat over institutioneel racisme.”
Ook wat betreft Zwarte Piet negeerde Rutte wetenschappelijke inzichten. Na aangegeven te hebben van gedachten veranderd te zijn en Zwarte Piet inmiddels af te keuren omdat het fenomeen mensen kwetst, benadrukte Rutte de volgende dag dat dat absoluut niet betekent dat Zwarte Piet ook racistisch is: “Het is een volkscultuur, het is een traditie, dat is absoluut niet racistisch … Iemand die Zwarte Piet mooi vindt en eraan vast wil houden is geen racist. En dat is precies de verfijning in de discussie, de precisie die je moet aanbrengen. Dat als we zeggen dat omdat iemand pijn ondervindt van een bepaald symbool dat het daarmee een racistisch symbool is, nee dat is niet waar.” Rutte bevrijdde zijn regering vervolgens van de verplichting om aan de afschaffing van Zwarte Piet bij te dragen: “Daar heb je geen kabinet voor nodig.”
Rutte gaat hier op twee manieren voorbij aan academische expertise. Allereerst zou hij, als historicus, moeten weten dat een traditie best racistisch kan zijn. Er zijn de afgelopen jaren publicaties van historici verschenen waarin wordt aangetoond dat de Zwarte Piet zoals we die nu kennen sterk geworteld is in negentiende- en twintigste-eeuwse blackfacepersonages en racistische karikaturen; zie bijvoorbeeld de stukken van Lise Koning en Stichting Marges uit 2018. Nu kunnen we van de premier misschien niet verwachten dat hij de recente academische literatuur bijhoudt, maar deze stukken hebben ruime media-aandacht genoten, en als hij te rade was gegaan bij historici hadden deze hem op deze wetenschappelijke inzichten kunnen wijzen.
Ten tweede lijkt Rutte de definitie van racisme zoals die gangbaar is in de sociale en geesteswetenschappen niet helder voor ogen te hebben. Hij verbindt het etiket racisme aan intenties en persoonlijke pijn. In de wetenschap wordt racisme echter gezien als een machtsstructuur, waarin intenties geen rol hoeven te spelen; wie zich zwart schminkt participeert in een racistisch onderdeel van onze cultuur, zelfs als dit niet de intentie is. Deze definitie van racisme zou juist de angel uit het maatschappelijke debat kunnen halen. Het impliceert immers dat we wel een verantwoordelijkheid hebben om racisme aan te pakken, maar dat wie wel eens iets racistisch gedaan of gezegd heeft niet als slecht persoon of racistisch monster bestempeld hoeft te worden.
Rutte zegt wel dat hij naar ‘verfijning’ en ‘precisie’ streeft, maar gaat volledig voorbij aan het feit dat terminologie uit de sociale en geesteswetenschappen juist ontwikkeld wordt om maatschappelijke, culturele en historische fenomenen preciezer te kunnen benoemen. Hij veronderstelt dat een term als institutioneel racisme voor de meeste mensen te ingewikkeld is, terwijl termen uit de medische wetenschap blijkbaar wel begrijpelijk zijn. Op de website van Rijksoverheid is er inmiddels een pagina over Corona in eenvoudige taal. Het is de hoogste tijd dat de overheid deskundigen uit de sociale en geesteswetenschappen vraagt iets dergelijks te ontwikkelen voor racisme. Dan hoeven we jargon niet meer te vermijden, maar kunnen we termen uitleggen en de discussie scherp houden.
Over racisme lijkt Rutte dus liever zijn ‘gezonde verstand’ te gebruiken dan deskundigen te raadplegen. Ineke Sluiter, de nieuwe president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, zegt in een interview in het Parool zich te ergeren aan mensen die denken “snel even iets banaals te moeten zeggen over opvattingen over taal in de oudheid”. Haar strenge reactie op deze mensen wil ik richten tot onze premier: “Dan denk ik: je weet helemaal niet hoe het zit. Je weet dat gewoon niet en je vraagt het ook niet!”