De avondklok was volgens premier Rutte onvermijdelijk om de voorspelde ziektegolf door de Britse variant te voorkomen. De Kamer stemde in, zonder te weten waarop de modelvoorspellingen van het RIVM zijn gebaseerd. Statistici: ‘Deze voorspellingen moet je met een korrel zout nemen. Je weet vrijwel niets.’ Nu de ergste doemscenario’s niet zijn uitgekomen, claimt het kabinet het succes van de avondklok. Dus wordt de spertijd voor de derde keer verlengd, al ontbreekt nog steeds elk bewijs.
Het ‘vreselijke ding’ zou oorspronkelijk maar twee weken duren en lag volgens het kabinet ‘als eerste op de stapel’ om te worden opgeheven. Maar vorige week werd de avondklok (sinds 23 januari van kracht) voor de derde keer verlengd, tot eind maart. ‘Mensen groeien mee met de maatregel,’ zei minister van Justitie en Veiligheid Ferd Grapperhaus (CDA) na afloop van de ministerraad op 5 maart.
In peilingen van het RIVM en Eenvandaag zeggen mensen het tegenovergestelde: ze groeien helemaal niet mee, maar voelen zich voor de gek gehouden met valse beloftes. ‘Lijkt net alsof het kabinet niks beters kon verzinnen’, zegt een ondervraagde. Gelukkig is sinds 23 januari het aantal coronabesmettingen door de Britse variant niet meegegroeid met de voorspellingen.
Toen het nieuwe jaar werd ingeluid met beelden van overvolle Londense ziekenhuizen en een coronagrafiek die als een raket omhoog ging, voorspelde het RIVM ook voor Nederland een onbeheersbare derde golf van ziektegevallen. Premier Mark Rutte zei in de Kamer dat het zwaard van Damocles boven ons hoofd hing en een avondklok onvermijdelijk was. Hij wilde niet opnieuw ‘kijken naar een “Bergamo” en hopen dat het hier wel mee zal vallen’. Daarmee blikte hij terug op vorig jaar, toen in Lombardije de tanks met coronadoden door de straten reden, terwijl in Nederland nog vrolijk carnaval werd gevierd.
Het kabinet wilde deze keer daadkracht tonen en zo werd de avondklok een feit. Dat leidde tot de eerste coronarellen in ons land. Nadat de voorzieningenrechter op 16 februari oordeelde dat de onderbouwing juridisch rammelde, stond de maatregel heel even op losse schroeven, maar dat vonnis werd op 26 februari in hoger beroep weer vernietigd. Verschillende rechtsgeleerden en de Raad van State blijven echter kritisch en benadrukken dat het verwijzen naar een OMT-advies onvoldoende argumentatie is om grondrechten in te perken.
‘Alle modellen zijn fout, maar sommige zijn best handig’
Het wegen van belangen is bij de invoering en de verlengingen van de avondklok niet expliciet gebeurd. Daarnaast lieten niet alleen de vier coalitiepartijen, maar ook oppositiepartijen GroenLinks, PvdA, SP en 50PLUS na meer onderbouwing te eisen voor de vermeende dreiging van de Britse variant en het effect van de avondklok. ‘De sterke opmars van de Britse variant dwingt ons extra maatregelen te nemen.’ Die uitspraak van Rob Jetten (D66) vat in één zin de consensus samen bij de coalitie en deze oppositiepartijen tijdens het Kamerdebat van 21 januari.
‘In die coronamodellen zit veel, veel, maar dan ook veel meer onzekerheid dan erover gecommuniceerd wordt’
Wat in geen van alle Kamerdebatten en persconferenties over de avondklok aan de orde kwam, was inzicht in de modellen en data waarop het kabinet, OMT en RIVM hun conclusies baseren. En misschien nog wel belangrijker: welke aannames ze daarbij maakten. Parlementaire controle schiet daardoor ernstig tekort. Zonder die informatie valt immers niet te controleren hoe robuust de voorspellingen zijn en kan de vereiste belangenafweging niet gemaakt worden.
Dat is bij een enkel Kamerlid wel bekend. ‘De modellen dienen open te zijn, zodat we een discussie kunnen hebben. Alle modellen zijn fout, maar sommige zijn best handig.’ Dat zei Kamerlid Pieter Omtzigt (CDA) op 26 februari in De Balie. Als gepromoveerd econometrist weet hij alles van modellen en de tekortkomingen ervan. ‘In die coronamodellen zit veel, veel, maar dan ook veel meer onzekerheid dan erover gecommuniceerd wordt.’
FTM probeerde wekenlang toegang te krijgen tot de brondata en modellen van het RIVM, om onafhankelijk vast te stellen waar de geschetste dreiging van de Britse variant – en de effectiviteit van de avondklok – op is gebaseerd. Dat bleek geen eenvoudige klus. Hoewel het RIVM zegt dat alle modellen ‘openbaar zijn’, blijkt het in de praktijk niet mogelijk om hun berekeningen na te bootsen. De webpagina met de titel ‘rekenmodellen openbaar en toegankelijk’ bevat in veel gevallen slechts een verwijzing naar wetenschappelijke papers waarin wordt uitgelegd wat voor soort model het RIVM gebruikt. Het daadwerkelijk gebruikte model, de onderliggende data en broncodes ontbreken. De zwarte doos van het RIVM blijft gesloten.
‘De transparantie en dataverzameling is al flink verbeterd ten opzichte van vorig jaar,’ vertelt Jonathan de Bruin, specialist op het gebied van open onderzoeksdata en software aan de Universiteit Utrecht. De Bruin startte vorig jaar het project ‘CoronaWatchNL’, waarin hij samen met anderen alle data van het RIVM zorgvuldig documenteert en openbaar beschikbaar maakt. Het won de Nederlandse Dataprijs in de categorie medische en levenswetenschappen.
Hij vertelt dat het RIVM in het voorjaar van 2020 slechts plaatjes en rapporten publiceerde, zonder de data. ‘Bij elke update werd de oude informatie overschreven, waardoor je de ontwikkeling van corona over de tijd totaal niet kon volgen.’ Het was daardoor ook niet mogelijk om achteraf te controleren op basis van welke informatie besluiten werden genomen.
Vanwege dit gebrek aan openbare data bij het RIVM groeide CoronaWatch uit tot een belangrijke informatiebron voor analisten, journalisten en bestuurders op gemeentelijk niveau. Zelfs het RIVM verwijst op haar website naar de tijdreeksen van CoronaWatch. Inmiddels stelt ook het RIVM bepaalde data openbaar beschikbaar, maar de verbeteringen hebben volgens De Bruin lang op zich laten wachten. ‘Tijdens de eerste golf hadden ze de data totaal niet op orde. We hebben toen aangeboden om te helpen die te structureren, maar daar hebben ze geen gebruik van gemaakt.’ Met een lach voegt hij toe: ‘Waarschijnlijk hadden ze het te druk om te zien dat wij ze hadden kunnen ontlasten.’
Ook nu nog laat de transparantie op belangrijke vlakken te wensen over. Neem het reproductiegetal, de belangrijkste parameter om de verspreiding van het virus mee uit te drukken – en het ijkpunt voor vrijwel het gehele coronabeleid. De Bruin zegt daarover: ‘Het is praktisch onmogelijk het RIVM-model na te maken op basis van de paper waar het instituut naar verwijst. Je mist de koppeling tussen de data en software, waardoor resultaten niet reproduceerbaar zijn. Het voldoet daarmee niet aan de belangrijke academische standaard dat resultaten zo open mogelijk en herleidbaar moeten zijn.’
De monsterafname
De grotere besmettelijkheid van de Britse variant drukt het RIVM uit in een apart reproductiegetal voor die variant. Om dat te berekenen gebruikt het instituut de data van de ‘kiemsurveillance’. Elke week voert het RIVM een sequentieanalyse uit op testmonsters die op het moment van schrijven afkomstig zijn van 22 corona-laboratoria verspreid over Nederland (eerder waren dat er 16). Daarmee wordt vastgesteld welke variant van het virus aanwezig is in het monster.
Op basis van die data kan het RIVM inschatten wat het huidige aandeel van de Britse variant in Nederland is en hoe dat deel is toegenomen. Vervolgens wordt op basis daarvan een extrapolatie gemaakt. Het RIVM voorspelt hoeveel groter de besmettelijkheid van de variant is, en hoe snel het aandeel door zal groeien.
Het RIVM heeft de groeicurve voor de Britse variant in februari een aantal keer naar beneden bijgesteld, en recent ook weer naar boven. ‘We schatten de relatieve en absolute besmettelijkheid vanaf januari op basis van de kiemsurveillance,’ zegt Jacco Wallinga. Hij is als hoofd modellering van infectieziekten de belangrijkste modelbouwer van het RIVM en sinds vorig jaar plots een van de invloedrijkste mensen van het land.
Een verkeerd lijntje van zijn hand kan tot verkeerde beslissingen leiden waardoor de ziekenhuizen overstromen, of een land voor niets wordt lamgelegd. Hij vertelt dat ook de voorspellingen van zijn team altijd onzeker zijn. ‘Hoe meer datapunten we hebben, hoe betrouwbaarder de inschatting die we kunnen maken. De data die we binnenkrijgen lopen altijd enkele weken achter en we passen de voorspelling voor de toekomst dus regelmatig aan.’
De berekening van het RIVM
Die datavertraging betekent dat de eerste spertijd sinds de Tweede Wereldoorlog werd ingevoerd op basis van een marginale dataset. In januari waren er nog nauwelijks data beschikbaar over de Britse variant in ons land. De voorspellende groeicurve werd getrokken op basis van slechts 12 positieve monsters van de Britse variant, verspreid over 5 meetpunten in de tijd (1+1+1+4+5). Eén positief monster meer of minder levert bij die aantallen direct een verschil van 1 procent op. Wanneer je daar vervolgens een lijn doorheen trekt om de toekomstige groei te voorspellen, kan dat verschil al snel uitgroeien tot tientallen procenten. In de grafieken van het RIVM wordt die onzekerheid weergegeven met de brede rode banden aan weerszijden van de lijn.
‘Deze voorspellingen moet je met een korrel zout nemen. Je weet vrijwel niets’
RIVM-modelleur Wallinga erkent dat er – zeker in januari – behoorlijke onzekerheid in de curves zat: ‘Die hebben we ook weergegeven met de brede “onzekerheidsband” aan weerszijden van de lijn die de groei voorspelt.’ Wallinga benadrukt hoe uitzonderlijk de pandemische situatie is: ‘We hebben dit nog nooit meegemaakt. Er is daarom minder zekerheid over de gebruikte modellen en we hebben geen historische data, zoals bij het voorspellen van het weer.’
Data-onzekerheid
Niet alleen de kwantiteit maar ook de kwaliteit van de data is van groot belang voor de betrouwbaarheid van voorspellingen. Hoogleraar statistiek Rens Van de Schoot legt uit hoe de opzet van een steekproef verschil maakt: ‘Je hebt meer dan 50 labs in Nederland in verschillende regio’s. Idealiter wil je van al die laboratoria een aantal random samples trekken en die analyseren. Wanneer dat niet het geval is, zou het kunnen gebeuren dat je steekproef niet representatief is. Het virus en het aandeel van de Britse variant zijn immers niet gelijk verspreid over het hele land.’
Leidse hoogleraar statistisch leren Peter Grünwald beaamt dat: het is belangrijk om meer te weten over de afkomst van de positieve monsters. ‘Bij een kleine dataset is de kans groter dat toevalligheden grote invloed hebben op de uitkomsten van het model. Wanneer de positieve monsters van verschillende ziekenhuizen komen, dan zegt een toename van 1 naar 5 procent nog wel wat, ook bij een kleine steekproef van 100 monsters. Maar wanneer alle 5 de positieve samples bijvoorbeeld uit hetzelfde lab of regio komen, dan zijn de data niet representatief voor het hele land.’
FTM vroeg aan Chantal Reusken, viroloog verantwoordelijk voor de datacollectie bij het RIVM, waar de positieve monsters vandaan kwamen. Zij zegt dat de data representatief waren, maar dat valt niet te verifiëren omdat ze geen inzicht kan of wil geven in de afkomst van de op dat moment gebruikte modeldata. Reusken zegt verder dat buiten de 12 positieve monsters die als data-input voor de modelleurs dienden, ze ook naar aanvullende informatie hebben gekeken. Bij andere steekproeven werden op 22 januari zo’n 60 UK-varianten gevonden. De variant was al in alle provincies aangetroffen.
Dat het RIVM ook kijkt naar aanvullende informatie buiten het model, vindt statisticus Van de Schoot sowieso verstandig. ‘Wanneer je modelmatige voorspellingen onzeker zijn, helpt elk beetje informatie daarbuiten om een betere inschatting van de situatie te maken.’
Het RIVM houdt daarom de ontwikkelingen in landen met meer data scherp in de gaten. Modelleur Wallinga: ‘We hebben de voorspellingen in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken op de voet gevolgd. Wat we daar zagen, kwam overeen met de voorspelling die we op basis van de Nederlandse data konden maken.’
Modelonderzekerheid
Coronawatcher De Bruin vertelt dat bij het maken van de modellen nog meer onzekerheden spelen. ‘Je hebt niet alleen te maken met data-onzekerheid, maar ook met epidemiologische onzekerheden en modelleringsonzekerheid.’ Welk model je kiest, is van groot belang voor de voorspellingen die er uitkomen. ‘De wereld stopt niet bij logistische modellen.’
Hij doelt daarmee op het logistische groeimodel, dat het RIVM gebruikt om te voorspellen via welke curve een variant van 0 procent naar 100 procent van de populatie groeit. Dat model wordt ook in het buitenland gebruikt om de toename van de Britse variant te voorspellen, bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. Wallinga: ‘Dit is een eenvoudig model, maar het beste wat we hebben. Dat wil niet zeggen dat we 100 procent accuraat zijn, maar er zijn tot nu toe niet dusdanig grote afwijkingen geconstateerd om te zeggen: dit gaat helemaal mis.’ Het RIVM ziet geen reden om over te stappen naar een ander soort groeicurve.
De onzekerheid wordt steeds groter naar de toekomst toe en hoe meer varianten je modelleert, hoe onzekerder de voorspellingen
Van de Schoot vertelt aan FTM dat er impliciet allerlei aannames in zo’n modelkeuze zitten. ‘Het RIVM baseert zich op uitspraken van virologen en epidemiologen. De aannames die zij maken, bepalen hoe het model er uitziet. Het is belangrijk om je af te vragen of verschillende aannames een heel ander verloop laten zien of dat de belangrijkste conclusies in alle gevallen hetzelfde zijn. Dat geeft inzicht in de onzekerheid. Wat gebeurt er bijvoorbeeld als je niet aanneemt dat de Britse variant naar 100 procent gaat, maar naar 80 procent?’
Het maakt daarbij ook een groot verschil welke varianten worden meegenomen in het model. Begin februari nam de onzekerheidsmarge rondom de voorspellingen van het RIVM af. Er kwamen meer data beschikbaar en dat maakte de voorspellingen – binnen het gekozen model – betrouwbaarder. Maar op 12 februari namen de onzekerheidsmarges plots weer enorm toe. Dat komt omdat vanaf dat moment ook de Zuid-Afrikaanse variant een plekje kreeg in de modellering.
Nam het RIVM tot 5 februari aan dat de Britse variant naar 100 procent van de besmettingen zou groeien, op 12 februari is die aanname heel anders. De Britse variant komt niet meer boven de 80 procent uit en neemt vanaf maart relatief gezien zelfs af. Wallinga: ‘Je weet niet welke variant welke gaat vervangen. De onzekerheid wordt steeds groter naar de toekomst toe en hoe meer varianten je modelleert, hoe onzekerder de voorspellingen.’
Opschalen
Dat een grotere dataset betrouwbaardere voorspellingen oplevert, is ook bij het RIVM bekend. Viroloog Chantal Reusken heeft zich de afgelopen maand in de rondte gewerkt om voor elkaar te krijgen dat het team van Wallinga meer data ter beschikking kreeg. Werden in het begin van dit jaar slechts 200 monsters per week gesequenced, dat zijn er nu meer dan 800 per week. Ook het aantal deelnemende laboratoria is uitgebreid van 16 naar 22.
De transparantie van de data laat desalniettemin nog steeds te wensen over. Op 2 maart ontving FTM de meest recente data van de kiemsurveillance. Die tabel wordt sindsdien ook op de RIVM-website gepubliceerd. Op 9 maart werd de tabel geactualiseerd, en daarbij werden de oude data overschreven. Als hij dat hoort moet coronawatcher De Bruin gniffelen aan de andere kant van de lijn: ‘Het RIVM doet dus nog steeds hetzelfde als in het begin van de crisis. Fijn dat ze deze data bijwerken, maar de ontwikkelingen over de tijd zijn zo wederom niet traceerbaar.’
Het RIVM deelde de grafieken die op basis van hun modellen zijn gemaakt. Sinds 2 maart staat ook de data van de kiemsurveillance online. Maar Reusken noch Wallinga kon FTM een exact overzicht verstrekken van de kiemsurveillance op eerdere momenten – omdat dit veel tijd kost en ‘de focus ligt op de bestrijding van de pandemie’. Dit zou erop kunnen wijzen dat de dataverzamelaars en modelleurs hun data nog steeds niet geordend hebben op een manier die toelaat oude momentopnames eenvoudig uit het systeem te halen. Wel kreeg FTM een stelregel mee om op basis van de recente data een betrouwbare inschatting van de eerder beschikbare datapunten te maken.
Op 24 februari nam de Kamer de motie van FvD en DENK aan om alle RIVM modellen openbaar te maken. Daar is nog geen invulling aan gegeven. Het RIVM verwijst slechts naar de eerder genoemde webpagina ‘rekenmodellen openbaar en toegankelijk’ en zegt verder: ‘De surveillance data bevatten privacygevoelige informatie. Die kan en mag het RIVM niet openbaar maken of zomaar afgeven.’
Rens van de Schoot, hoogleraar statistiek voor kleine datasets, begrijpt enerzijds dat het RIVM huiverig is om alle brondata openbaar te maken: ‘Je riskeert dat elke politieke partij zijn eigen modelletje gaat draaien, en dat kan het debat nog onoverzichtelijker maken.’ Maar hij vindt dat het RIVM dat toch zou moeten doen: ‘Je ontneemt nu alle statistici en datawetenschappers van Nederland de mogelijkheid om het RIVM te controleren en te helpen met het duiden van deze complexe data.’
‘Je ontneemt nu alle statistici en datawetenschappers van Nederland de mogelijkheid om het RIVM te controleren en te helpen met het duiden van deze complexe data’
Wat hem betreft leveren openbare data uiteindelijk ook betere democratische controle op. ‘De mate van onzekerheid wordt beter zichtbaar. Andere statistici zullen andere modellen gebruiken en verschillende aannames toetsen. Als al die modellen dan zeggen “de alarmklokken gaan af”, dan weten we dat de onzekerheid klein is. Maar als de conclusie heel gevoelig is voor de aannames en modelkeuzes die je maakt – wat altijd zo zal zijn bij kleine datasets – dan kan de politiek er rekening mee houden dat de onzekerheid groot is.’ Dat was bij de invoering van de avondklok dus het geval.
Van de Schoot wil dat voor iedereen duidelijk is, dat niet modelleurs maar politici uiteindelijk de beslissingen nemen. ‘Het wel of niet invoeren van een avondklok volgt niet uit een model. Dat is een politieke keuze.’
Het gebrek aan data weerhield data-analisten er niet van om extrapolaties te maken en te speculeren over de toekomstige ontwikkelingen. Een daarvan is sociaal geograaf Maurice de Hond. Hij kopte op 18 februari op zijn blog: ‘Breaking News: RIVM ontmaskerd!’ Die ronkende kop suggereert dat het RIVM totaal door de mand is gevallen met haar voorspellingen.
Maar klopt dat? Het RIVM heeft enkele malen haar voorspellingen naar beneden bijgesteld. Omdat de kiemsurveillance nu openbaar is, kunnen we concluderen dat het aandeel van de Britse variant tussen 11 januari en 14 februari minder hard is gegroeid dan aanvankelijk verwacht. De monsterafname (van 15 tot en met 21 februari) die op 9 maart beschikbaar kwam, laat echter zien dat het aandeel van de Britse variant in die week weer sneller is gegroeid, naar 64 procent (263 van de 409 metingen). Dat percentage valt net binnen het rode gebied (het betrouwbaarheidinterval) van de RIVM-voorspellingen op 15 en 21 februari. Op 16 maart is het percentage verder doorgegroeid naar 75 procent (263 van de 351 metingen). Het modelleursteam van Wallinga heeft dus aanvankelijk een aardige inschatting gemaakt – zeker gezien de kleine dataset die toen beschikbaar was – en ook de onzekerheid correct weergegeven. Spreken van een ‘ontmaskering’ is overdreven.
Maakt De Hond zich op zijn beurt schuldig aan pure stemmingmakerij en valt het RIVM helemaal niets te verwijten? Dat klopt evenmin. Bij de voorspellingen van 29 januari en 5 februari heeft het RIVM het onzekerheidsinterval een stuk kleiner geschat. Die inschattingen zijn achteraf te hoog gebleken, zonder dat daarbij de gepaste onzekerheid in acht werd genomen.
Daarnaast kaart De Hond een belangrijk detail aan: het RIVM rekent een apart reproductiegetal uit voor de Britse variant en overschatte dat getal eind januari flink: 1,28 (ondergrens 1,19, bovengrens 1,36). Het reproductiegetal werd een week later ingeschat op 1,13 – onder de ondergrens van de week ervoor. Dat getal is van groot belang omdat men daaruit ook de conclusies trekt over de grotere besmettelijkheid van de variant.
De Hond overschreeuwt zich met de koppen boven zijn stukken, maar het punt dat hij maakt is valide: het RIVM presenteert regelmatig te negatieve cijfers die vervolgens nog verder worden uitvergroot in het Catshuis en de media.
Hoe onzekere voorspellingen veranderen in de waarheid
Een van de opvallendste momenten in de ‘geschiedenis van de avondklok’ was de persconferentie van Rutte op 2 februari, waarin hij vertelde dat de eerste verlenging van de avondklok noodzakelijk was. ‘Alle doorrekeningen wijzen op een derde golf die onvermijdelijk op ons af lijkt te komen. Met als belangrijkste oorzaak: de Britse variant van het coronavirus.’ Rutte zei verder dat de Britse variant een veel hoger reproductiegetal van 1,3 had, dat hij ‘al tweederde van alle nieuwe besmettingen in ons land’ veroorzaakte en ‘ongeveer anderhalve keer besmettelijker was dan de oude variant.’
Die informatie kwam bij het RIVM vandaan en stond ook in het persbericht met de titel ‘Nieuwe varianten gooien roet in het eten’ dat enkele uren voor de persconferentie online kwam. De Tweede Kamer ontving exact dezelfde informatie per brief van minister De Jonge van Volksgezondheid. De brief en het persbericht benoemden niet dat al deze inschattingen waren gebaseerd op de zeer onzekere extrapolatie van de kleine dataset uit de kiemsurveillance.
Ergens bij het vertalen van de modelcurves naar persberichten zijn de onzekerheidsmarges op de achtergrond geraakt
Wallinga benadrukt dat zo’n persbericht niet van zijn afdeling komt. ‘Wij werkten op dat moment met data die minimaal twee weken ouder was en maakten slechts voorspellingen met onzekerheidsmarges over het heden en de toekomst.’ Maar ergens bij het vertalen van de modelcurves naar persberichten zijn de onzekerheidsmarges op de achtergrond geraakt. In de woorden van Rutte is van onzekerheid nauwelijks nog een spoor te bekennen. Zo presenteert hij de dreiging van de Britse variant aan de Nederlandse bevolking als noodzaak om voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog een avondklok in te stellen en verlengen.
Hoewel het dus niet zijn schuld was, geeft Wallinga toe dat de berichtgeving verwarrend is geweest. ‘Daar waren we ons toen niet zo bewust van,’ zegt hij en trekt daar ook lering uit: ‘Voor ons is het gesneden koek dat er een of twee weken verschil zit tussen het moment van infectie en de datum van monsterafname, maar dat is het voor anderen niet. Dat moet je dan beter uitleggen. Het moet wel voor iedereen duidelijk zijn dat dit geen meting maar een extrapolatie is.’
In de week voor 2 februari bevatte ongeveer 25 procent van de monsters uit de kiemsurveilllance de Britse variant. Dat is dus een stuk minder dan de 66 procent waarmee Rutte het Nederlandse volk angst inboezemde. RIVM-modelleur Wallinga legt uit dat die vergelijking echter niet opgaat. In de kiemsurveillance bestudeert het RIVM monsters van mensen die al klachten hebben en zich vervolgens lieten testen. In het persbericht en de toespraak van Rutte gaat het over ‘nieuwe besmettingen’. Tussen het moment van besmet raken en testen zitten nog eens een- tot soms wel twee weken verschil, en dus nog meer onzekerheid.
De laatste informatie waar Wallinga’s team op 2 februari – de dag van de avondklokverlenging – over beschikte was de steekproef van week 1 (4 tot en met 10 januari). Daarin werden circa 16 Britse varianten aangetroffen op een totaal van 167 monsters, ongeveer 10 procent. De ‘tweederde Britse variant’ die het RIVM naar buiten bracht, was een extrapolatie van dit nieuwe datapunt en de vorige datapunten (de eerder genoemde 12 positieve monsters, waar op dat moment nog 2 positieve monsters met de Britse variant waren bijgekomen. In totaal dus 30 positieve monsters: 1+1+1+5+6+16).
Op basis van die data werd vervolgens een maand vooruitgekeken. Ook als we daar de 1 tot 2 weken vertraging tussen het moment van besmet worden en monsterafname bij optellen, blijkt achteraf dat die voorspelling te hoog was. De kiemsurveillance-data van week 5 (31 procent), of zelfs week 6 (40 procent) komen nog steeds niet in de buurt van de tweederde in het persbericht.
De besmettelijkheid van het virus
Tot nu toe hebben we het vooral gehad over het aandeel van de Britse variant in het totale aantal besmettingen. Dat deel zou op zichzelf niet zo belangwekkend zijn, ware het niet dat de Britse variant ook in absolute zin besmettelijker is. Althans: wanneer je net als het RIVM (en de meeste epidemiologen in binnen- en buitenland) concludeert dat relatieve groei rechtstreeks te vertalen valt naar hogere besmettelijkheid in absolute zin.
Wallinga legt uit dat het RIVM de hogere besmettelijkheid afleidt uit dezelfde kiemsurveillance-cijfers waarmee het ook het aandeel van de Britse variant voorspelt. Wanneer op basis van kleine datasets het aandeel te hoog wordt ingeschat, zorgt dat automatisch ook voor een te hoge schatting van de absolute besmettelijkheid. En dus voor een te hoge inschatting van de dreiging, want: aandeel Britse variant x besmettelijkheid = dreiging.
Jaap van Dissel zei op 6 maart tegen de NOS: ‘Onze berekening van de besmettelijkheid van de Britse variant is vergeleken met andere landen juist aan de lage kant. In het Verenigd Koninkrijk zijn er vier instituten die modelleren en die komen met getallen tussen de 30 en 56 procent van alle besmettingen. Het RKI in Duitsland zit op 37 procent, het SSI in Denemarken op 50 tot 74 procent en wij op 28 tot 47 procent. Dus als mensen zeggen dat wij overdrijven, kijk dan ook eens naar de getallen in andere landen.’
Maar wat nu als al die instituten dezelfde inschattingsfout maken? Volgens de virologen die FTM op 2 februari aan het woord liet, zou het zomaar kunnen. Ron Fouchier, hoogleraar moleculaire virologie aan het Erasmus Medisch Centrum wees toen al op de grote onzekerheid van modellen: ‘Er worden stevige conclusies getrokken op basis van beperkte epidemiologische data, die vervolgens in mathematische modellen wordt gestopt’.
OMT-lid Marc Bonten en Red-team epidemioloog Amrish Baidjoe ageerden tegen het dissidente geluid van Fouchier en zijn vakgenoten Eric Snijder en Huub Schellekens. Fouchier is in de tussentijd echter niet van mening veranderd en zegt nu: ‘Virussen muteren. Je ziet altijd nieuwe varianten opkomen en weer verdwijnen, maar daaruit kan je niet automatisch concluderen dat één variant in absolute zin besmettelijker is.’ Dat kan wel volgens wetenschappers die uitgebreide epidemiologische analyses uitvoerden op Engelse data van 1 oktober tot 7 januari, de periode dat de variant aan terrein won: de variant is volgens hen 43 tot 90 procent besmettelijker. Andere Britse wetenschappers schrijven op 10 maart dat de kans groot is dat de variant ook dodelijker is.
Tegelijkertijd bestaat er nog steeds grote onzekerheid. De ontwikkelingen van de afgelopen maand hebben niet bewezen dat het minderheidsstandpunt van Fouchier en Snijder onjuist is. Fouchier: ‘De angst voor de Britse variant is gebaseerd op theoretische modellen, maar niet op hard bewijs. Hoe verklaar je anders dat het aantal patiënten is afgenomen?’
Hij doelt niet alleen op de dalende en gelijkblijvende Nederlandse besmettingscijfers, maar wijst ook op de ontwikkelingen in het buitenland. In landen waar de variant al meer dan 80 procent van de populatie uitmaakt zoals in het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Portugal, is het aantal besmettingen enorm afgenomen. ‘Zo’n snelle daling valt niet te rijmen met een virus dat anderhalf keer zo besmettelijk is.’ De oorzaak van de eerdere piek in die landen verklaart men volgens Fouchier onterecht uit de grotere besmettelijkheid van de variant. Bovendien groeit de variant volgens hem niet in alle landen even hard: ‘In de VS rukt de Britse variant in sommige regio’s minder snel op.’
Marcel Levi, die als directeur van de University College London Hospitals dicht op het vuur zat, is niet zo uitgesproken als Fouchier, maar hij zei op 18 februari bij Op1: ‘Of je nou voor of tegen een avondklok bent, de Britse variant is daar niet het allerbeste excuus voor.’ Hij wijst erop dat het Nederlandse kabinet de avondklok invoerde toen in het Verenigd Koninkrijk de daling was ingezet, terwijl de Britse variant daar al 90 procent van de besmettingen veroorzaakte.
De opkomst van andere varianten
Fouchier wijst er op dat men vergat de bij Nederlandse uitbraken verzamelde data mee te wegen. ‘Alle aandacht gaat uit naar de RIVM-modellen, terwijl het uitgebreide onderzoek in de gemeente Lansingerland snel naar de achtergrond verdween. Die resultaten wezen juist niet op een hogere besmettelijkheid.’ Ook een grootschalig Twents onderzoek waaruit bleek dat het aandeel van de variant tussen 21 januari en 4 februari veel lager lag in die regio dan het landelijke RIVM-cijfer, kreeg nauwelijks aandacht in de landelijke pers. Het RIVM zegt dat de cijfers uit Twente wel zijn meegenomen in hun model.
‘Mensen houden hardnekkig vast aan het idee van verhoogde besmettelijkheid en op basis van de angst daarvoor drukken ze alle remmen in’
Fouchier: ‘Mensen houden hardnekkig vast aan het idee van verhoogde besmettelijkheid en op basis van de angst daarvoor drukken ze alle remmen in. De regering en de Kamer volgen de adviezen van een kleine groep experts uit een heel specifiek vakgebied: de epidemiologisch modelleurs. We kunnen beter koersen op feitelijke gegevens.’
Ook over de verhoogde besmettelijkheid van de andere varianten vindt Fouchier terughoudendheid gepast. ‘De Zuid-Afrikaanse en Braziliaanse varianten moeten we in de gaten houden. Die zijn ontstaan in gebieden waar mensen al veel antistoffen hadden en mogelijk werken de vaccins tegen die varianten minder goed. In een populatie van mensen met antistoffen door infecties of vaccinaties verspreidt zo’n variant zich mogelijk sneller, maar dat betekent nog niet dat hij ook besmettelijker is in een nog niet eerder besmette populatie.’
De onderbouwing van het effect van de avondklok
‘Laten we niet vergeten dat dit vooral heel goed nieuws is,’ benadrukt Fouchier: ‘Het percentage positieve testen neemt af ondanks de toename van de Britse variant.’ Dat de avondklok daarvoor heeft gezorgd, betwijfelt hij: ‘Als je aanneemt dat het aantal besmettingen zonder die maatregel 10 procent hoger zou zijn en je stopt dat in je model, dan komt dat er aan de andere kant ook weer uitrollen. Maar dat is natuurlijk gewoon doelredeneren. Hard bewijs voor een 10 procent effectiviteit van de avondklok heb ik nog altijd niet gezien.’
Fouchier denkt dat de oorzaak een stuk eenvoudiger is: ‘De nieuwe varianten zijn niet zo veel besmettelijker als wordt gezegd. Het sommetje klopt gewoon niet: een maatregel die 10 procent van de besmettingen zou tegengaan, kan geen verklaring zijn voor het in toom houden van een variant die 30 tot 50 procent besmettelijker is.’
‘Het sommetje klopt gewoon niet’
FTM vroeg de ministeries van Algemene Zaken, Volksgezondheid (VWS), Financiën, Economische Zaken en Sociale Zaken (SZW) al in januari om aanvullende onderbouwing voor de effectiviteit van specifieke coronamaatregelen, waaronder de avondklok. Het antwoord reikte niet verder dan verwijzingen naar Catshuis-presentaties en openbare stukken op rijksoverheid.nl en de algemene stelling dat effecten meestal niet of moeilijk meetbaar zijn.
FTM vroeg ook het RIVM om een nadere onderbouwing van de avondklok. Het instituut verwijst naar de Tweede Kamerbriefing van 24 februari, waarin Van Dissel schrijft: ‘de prognose blijft erg onzeker, maar het beloop past het best bij het prognose-effect van ongeveer 10 procent reductie.’ Het tweede stuk waar het RIVM naar verwijst is het 101e OMT advies van 22 februari: ‘Zonder het huidige maatregelenpakket inbegrepen avondklok zouden we in deze fase van de uitbraak veel meer besmettingen hebben gehad en zou de druk op de zorg aanzienlijk hoger zijn geweest.’ De zin erna bevestigt het vermoeden van Fouchier: ‘Op basis van modellering verwachten we dat het aantal besmettingen en het aantal ziekenhuis- en IC-opnames sterk zal toenemen als we in deze fase van de epidemie maatregelen afbouwen.’
De ministeries en het RIVM hebben FTM geen bewijs kunnen leveren voor wat Geert Wilders (PVV) op 18 februari tegen Rutte zei in de Tweede Kamer: dat de onderliggende rapporten geen onderbouwing bieden voor Ruttes stelling dat de avondklok tot 10 procent minder besmettingen leidt.
De politiek en de feiten
In januari gingen de alarmbellen af vanwege verontrustende berichten uit Engeland, Ierland en Portugal en waren er nauwelijks data uit eigen land om het beleid op te baseren. Inmiddels zijn de besmettingsaantallen in die landen fors gedaald, en weten we ook een stuk meer over de Britse variant in Nederland. Maar die informatie lijkt geen verschil te maken voor het verhaal dat premier Rutte in het parlement vertelt. Op 10 maart was het nog steeds: ‘Ik kan alleen maar de feiten melden. We gaan er op dit moment in Nederland van uit dat ongeveer tweederde de Britse variant is. Dat neemt verder toe. We vrezen dat die het helemaal zal overnemen.’
De PVV, SGP, FvD, PvdD, DENK en de eenmansfracties gaan niet mee in dat verhaal. Geert Wilders, Wybren van Haga en Femke Merel Van Kooten-Arissen hebben tijdens de debatten meermaals om onderbouwing van de cijfers gevraagd. Maar Groenlinks, de SP, de PvdA en de coalitiepartijen accepteren nog steeds het verhaal dat Rutte al bijna twee maanden lang vertelt, zonder te vragen om aanvullende onderbouwing. FTM vroeg die partijen of zij zich ook laten informeren door onafhankelijke experts, maar dat is niet het geval. SP-Kamerlid Maarten Heijink: ‘Wij baseren ons op informatie van het RIVM en hun voorspellingen over de verspreiding van verschillende varianten van het virus.’ De GroenLinks-fractie ‘had het te druk met de verkiezingen’ om onze vragen überhaupt te beantwoorden.
PvdA-woordvoerder Mark Willems antwoordt: ‘Op basis van de informatie die we op dit moment tot onze beschikking hebben, vinden wij de keuze voor een avondklok voldoende onderbouwd. [..] Het kabinet zegt zich te baseren op advies van het OMT. We mogen aannemen dat het OMT zich baseert op internationaal wetenschappelijk onderzoek. Wij moeten erop vertrouwen dat door het kabinet verstrekte informatie klopt. Dat geldt niet alleen voor de avondklok, maar voor alle maatregelen die het kabinet voorstelt.’
‘Je weet dit soort besluiten, die dan bijna in eenzaamheid door mij moeten worden genomen. Uiteindelijk kijken ze dan toch naar mij: wat zullen we doen?’
Kamerlid Pieter Omtzigt hield zich in de Kamer op de achtergrond over de informatievoorziening tijdens corona. Hij was druk bezig met het schrijven van een boek over de Rutte-doctrine in algemene zin. Het gevaar van besturen op basis van modelmatige schijnwerkelijkheden komt in zijn boek met de titel Een nieuw sociaal contract uitgebreid aan bod. In De Balie sloot hij zijn lezing af met aanbevelingen over ‘openheid en een goede informatiehuishouding’. ‘Als Mark Rutte niet ophoudt met de Rutte-doctrine van alles verbergen, [..] is het oncontroleerbaar hoe besluiten tot stand komen.’
Mark Rutte lijkt blind geworden voor het probleem. In de 30 minuten durende verkiezingsspot bij Shownieuws zei hij op 13 maart: ‘Recent ook weer met corona. Je weet dit soort besluiten, die dan bijna in eenzaamheid door mij moeten worden genomen. Uiteindelijk kijken ze dan toch naar mij: wat zullen we doen? Er is een soort van onvermijdelijkheid, maar formeel moet zo’n besluit toch worden genomen.’