Het is volstrekt onduidelijk hoe overheidsbeleid tot stand komt in Nederland. Vaak zijn ondoorzichtige lobbyclubs de baas, in plaats van de kiezer. Dat moet veranderen. Laten we een voorbeeld nemen aan François Vrancken, die de Staten-Generaal soeverein maakte.
Alexander de Grote schijnt ooit gezegd te hebben dat volkeren die het woord ‘nee’ niet hadden leren uitspreken, gedoemd waren in slavernij te eindigen. Wellicht hadden de Staten-Generaal deze waarschuwing in gedachte toen zij in 1581 een daverend ‘nee’ lieten horen aan hun vorst, Koning Filips II van Spanje. Ik citeer:
‘Als een vorst zijn plichten niet nakomt, maar, in plaats van zijn onderdanen te beschermen, hen probeert te onderdrukken als slaven, dan is hij geen vorst, maar een tiran.’
‘Verlatinghe’: de breuk met Filips II
Met die woorden uit het Plakkaat van Verlathinge verklaarden de Staten-Generaal in 1581 de rechten van Filips II op de Nederlanden vervallen. Dat kwam overigens niet uit de lucht vallen: er waren jaren van verzet, veldslagen, bloedraden en strafexpedities aan voorafgegaan, maar tot die tijd kon het met enige goede wil nog beschouwd worden als een interne kwestie. Maar nu was de breuk definitief.
Filips II had zijn plichten als vorst dermate geschonden, dat hij niet langer als vorst kon worden beschouwd: de Nederlanden verklaarden zich onafhankelijk van de Spaanse koning.
Het Plakkaat van Verlathinge wordt, met de kennis van nu, ook wel beschouwd als onze onafhankelijkheidsverklaring, als de geboorteakte van Nederland. Maar dat was eigenlijk niet eens de bedoeling. De Staten-Generaal wilden niet onafhankelijk verder gaan, maar een nieuwe vorst zoeken, een soeverein die, in tegenstelling tot Filips II, zijn onderdanen niet onderdrukte, maar beschermde.
De geboorte van Nederland is dan ook niet het gevolg van een ‘nationale beweging’, niet het gevolg van de gedachte dat een volk zijn eigen natie moet hebben. Nederland lijkt te zijn ontstaan vanuit een heel andere gedachte: de gedachte dat soevereiniteit, het hoogste gezag en daarmee de uitoefening van staatsmacht, haar fundament niet vindt in een persoon, niet in een geboorterecht, niet in een volk of een natie, maar in de soevereiniteit zelf, en wel in de wijze waarop deze soevereiniteit wordt uitgeoefend, de manier waarop het hoogste gezag wordt bekleed. Een soeverein kan alleen soeverein zijn, als hij zijn soevereiniteit in het belang van zijn onderdanen uitoefent, hen beschermt en niet onderdrukt.
Eerst: op zoek naar een andere vorst
De zoektocht naar een andere vorst werd echter geen succes. Eerst werd de hertog van Anjou binnengehaald, maar die was – zo gaat het verhaal – vooral aan het feesten. Hij vond bovendien dat hij te weinig te zeggen had, en dus verzamelde hij een leger om zijn macht uit te breiden.
Omdat dat niet helemaal paste bij wat de Nederlanden voor ogen hadden, werd deze strijdmacht in een hinderlaag gelokt en afgeslacht. De hertog van Anjou verliet gefrustreerd de Nederlanden en ook zijn broer, koning Hendrik III van Frankrijk, voelde daarna weinig behoefte om de soevereiniteit van de Nederlanden te aanvaarden.
Tweede mislukking: Leicester
Elizabeth I van Engeland weigerde ook, maar stuurde de graaf van Leicester in haar plaats. Deze eervolle taak had hij naar verluidt gekregen omdat hij de Engelse koningin van zijn kwaliteiten had overtuigd in de slaapkamer – dit soort schandalen waren er vroeger ook al in het Engelse koningshuis. Helaas waren zijn militaire kwaliteiten van een lager niveau: veldslagen werden verloren en verschillende steden werden door Spanje op de Nederlanden veroverd.
Maar wat uiteindelijk het einde van de graaf van Leicester inluidde, waren zijn pogingen om een sterk centraal gezag over de Nederlanden in te richten. Toen ook nog het gerucht ging dat hij in het geheim onderhandelde met de Spanjaarden werd hem het opperbevel over het leger ontnomen en werd hij het land uitgezet.
Vrancken, de pensionaris van Gouda
De Nederlanden wilden dus wel een vorst, maar wel een die zijn plaats kende. En terwijl iedereen zich afvraagt wie er nog in aanmerking kon komen, verschijnt François Vrancken, pensionaris van Gouda, op de voorgrond van het politieke toneel. In zijn beroemde Corte Verthooninghe uit 1587 stelt hij dat de zoektocht naar een vorst overbodig is. De soevereiniteit van de Nederlanden ligt niet bij een vorst, maar bij de Staten zelf, en dat is maar goed ook, aldus Vrancken.
Vranckens pleidooi overtuigt: een jaar later aanvaarden de Staten-Generaal de soevereiniteit over de Nederlanden en is de republiek een feit.
Hoe revolutionair het idee van Vrancken ook moet hebben geklonken, in zijn eigen ogen was het niet meer dan een feitelijke constatering, het vaststellen van iets dat al sinds mensenheugenis het geval was. Altijd al was het land bestuurd, niet door een individuele graaf of vorst, maar door overleg tussen steden en edelen.
‘De beste bestuursvorm’
Deze manier van bestuur leidde tot het beste bestuur, het bestuur dat het algemeen belang van de onderdanen centraal stelde. Steden en edelen hebben er belang bij hun competentste vertegenwoordigers te sturen. Deze spreken nooit op persoonlijke titel, maar verdedigen de bestaande rechten en vrijheden. Hun eigenbelang speelt geen rol, ook omdat zij verantwoording af moeten leggen aan degene die zij vertegenwoordigen. Er is, aldus Vrancken, dan ook geen andere bestuursvorm die met zoveel autoriteit kan regeren, omdat juist deze bestuursvorm alle waarborgen bevatte voor goed bestuur.
De fundamentele gedachte die al in het Plakkaat van Verlathinge te vinden is, doordesemt ook de Corte Verthooninge van Vrancken. Soevereiniteit ligt, en hoort te liggen, waar ze zoveel mogelijk in het belang van de onderdanen wordt uitgeoefend, waar in de structuren is ingebed dat niet het eigen belang, maar het algemeen belang prevaleert, waar er controle en overleg is, waar de stem van iedereen, of op zijn minst van velen telt, waar de macht verantwoording aflegt.
Legitimiteit en soevereiniteit hangen onverbrekelijk met elkaar samen, dat is misschien wel de grondgedachte waaruit ons land is voortgekomen. Deze grondgedachte is geen rustig bezit, en is dat ook nooit geweest.
Vooral het huis van Oranje moest even wennen aan de gedachte van soevereiniteit van de Staten-Generaal. Prins Maurits vond het maar lastig, en nam de nodige tegenmaatregelen. Johan van Oldenbarnevelt was hiervan het belangrijkste slachtoffer: hij werd door Maurits om politieke redenen van landverraad beschuldigd – een nare gewoonte die we ook vandaag weer in het parlement terugzien. Een speciaal hiervoor opgericht tribunaal – over terugkerende nare gewoontes gesproken – veroordeelde Van Oldenbarnevelt ter dood: een politieke actie onder het mom van rechtspraak.
Weer beperkte een Oranje de soevereiniteit van de Kamers
En ook in 1813 maakte het huis van Oranje de soevereiniteit van de Staten-Generaal weer ongedaan. Willem I kon dankzij de geopolitieke situatie vijfendertig jaar lang als alleenheerser over ons land regeren. Dat duurde tot 1848 toen, onder druk van een dreigende revolutie, Thorbecke ervoor zorgde dat de materiële soevereiniteit weer kwam te liggen waar ze thuishoorde, bij de volksvertegenwoordiging.
Wie naar onze geschiedenis kijkt, ziet dat de personen die macht uitoefenen van nature niet geneigd zijn deze macht te delen, dat zij niet zijn gesteld zijn op transparantie, dat ze controle niet alleen overbodig vinden maar juist een hindernis voor krachtdadig bestuur.
Vooral in tijden van crisis en geopolitieke spanningen, zoals de onze, heeft deze gedachte het tij mee. Iedereen wil in die tijden vanzelfsprekend een krachtdadig bestuur, een sterk land, een sterk Europa. En zo zagen we de afgelopen dagen verschillende bewindslieden pleiten voor het loslaten van financiële afspraken, voor het overboord gooien van regels, voor meer internationale allianties, voor het overdragen van meer soevereiniteit aan de Europese Unie.
Een parlement op de vlucht
Maar de tijden van François Vrancken waren niet minder roerig dan de onze. De Nederlanden waren toen niet meer dan een los samenraapsel van een paar kleine gewesten, een dwerg in het Europese krachtenspel te midden van veel grotere landen met machtige vorsten.
Bovendien was het land in oorlog met het machtige Spanje, was het zuiden al verloren gegaan, en was er de continue dreiging van verder territoriumverlies. De Staten-Generaal was al jaren op de vlucht, van Brussel naar Antwerpen naar Middelburg, om uiteindelijk in 1585 in het (ook) toen armzalige Den Haag neer te strijken.
Geen sterke man, wel goed bestuur
En midden in deze chaos kozen de Nederlanden niet voor de meest voor de hand liggende oplossing, voor een sterke man en een gecentraliseerd bestuur. Op voorstel van Vrancken kozen zij voor het tegengestelde: voor een gedecentraliseerd bestuur, voor soevereiniteit in handen van de volksvertegenwoordiging, van de Staten-Generaal.
Want wat Vrancken beter begreep dan anderen, was dat krachtdadig bestuur tot niets leidt als het geen goed bestuur is, en dat een geopolitiek machtsblok alleen maar kwaad brengt als die macht niet ten dienste van de eigen onderdanen wordt aangewend.
Vrancken wist bovendien dat juist machtsdeling en overleg, controle en het afleggen van verantwoording – iets dat in tijden van crisis overbodig en stroperig lijkt – de basis is voor goed en krachtdadig bestuur, ook en vooral in tijden van crisis.
Stroperig en traag, maar krachtdadig
En met de keus voor dit ogenschijnlijk stroperige en trage, maar in werkelijkheid goede en krachtdadige bestuur, ontstond een nieuw elan. En niet een nieuw elan à la Rutte IV, maar een echt nieuw elan, een heel nieuwe staatsvorm, een succesvolle natie, economische voorspoed, een relatief vrije samenleving en een toevluchtsoord voor politieke en religieuze vluchtelingen uit heel Europa.
Nu door de geopolitieke ontwikkelingen alles in beweging lijkt te zijn, nu de ene crisis door de andere wordt opgevolgd, is het daarom juist nu van belang om niet te zwichten voor prettig klinkende, maar al te makkelijke statements over krachtdadig bestuur en machtsoverdracht aan Europa.
Beter kunnen we de benadering van François Vrancken kiezen, en er zo voor zorgen dat de beslissingsmacht daar ligt waar er controle is en transparantie, waar er verantwoording wordt afgelegd, waar er voldoende waarborgen zijn dat deze macht in het algemeen belang wordt uitgeoefend, zodat er echt krachtdadig bestuur tot stand komt.
Wie betaalt de belasting?
In theorie hebben wij het goed geregeld: de macht ligt bij de kiezer. De partijen maken elke vier jaar een programma, de kiezer stemt, en partijen met een meerderheid zoeken naar een compromis waarmee ze althans een deel van hun programma kunnen uitvoeren. Op deze manier is de kiezer de baas.
Maar dat is de theorie. De praktijk is anders, en dat zie je bijvoorbeeld aan ons belastingstelsel. Iedereen heeft een hekel aan belasting betalen, en iedereen probeert minder te betalen. Wie erin slaagt de belasting voor specifiek zijn groep te verlagen, oefent effectieve macht uit. En ons belastingstelsel laat zien dat de kiezer slechts een ondergeschikte rol in de besluitvorming speelt.
En dan heb ik het niet over de belastingvrijstelling van de koning, zoals die in de Grondwet is opgenomen. Dat laat ik over aan de partijen, die in plaats van het over het echte probleem te hebben, de aandacht willen afleiden door het over een detail te hebben en zich dan ook nog op een doelwit richten dat zich niet kan verdedigen.
Burgers en kleinverbruikers betalen de energiebelasting
Veel interessanter zijn de echt belangrijke belastingen, zoals de energiebelasting op gas. Die steeg voor kleinverbruikers de afgelopen jaren enorm, van 19 cent per kuub in 2013 tot meer dan 36 cent per kuub dit jaar. De grootverbruikers betalen dit jaar maar 1,3 cent per kuub belasting, en dat is niet veel meer dan de 1,2 cent die ze in 2013 betaalden.
Een ander interessant voorbeeld zijn de expats, die door een opmerkelijke regeling veel minder belasting betalen. 30 procent van hun loon is vrijgesteld. Dat is een goudgerande regeling, en het is dan niet verwonderlijk dat alleen nog expats zich een huis veroorloven in de Randstad, zoals WoningbouwersNL deze week schreef.
Bijzondere vrijstellingen
Ook op het gebied van erf- en schenkbelasting is er sprake van een bijzondere vrijstelling voor een kleine groep. Erven of schenken van een bedrijf waar je minimaal 5 procent van bezit, is gedeeltelijk vrijgesteld van belasting. Eerst bedroeg die vrijstelling 30 procent, toen 60 procent, toen 75 procent, en nu zelfs 83 procent. Het eerste miljoen is bovendien helemaal vrijgesteld.
Als je een huis van een miljoen (of minder) van je ouders erft betaal je ongeveer 20 procent belasting. Als je een onderneming van een miljoen erft betaal je helemaal niets. Erf je een grotere onderneming van tientallen miljoenen, dan betaal je nog steeds maximaal 3 procent belasting. En als je het handig speelt, met fiscale constructies, dan betaal je nog veel minder.
Over tijd zijn al deze vrijstellingen en regelingen voor bijzondere groepen opgerekt en groter gemaakt. Vergelijk dat met de stijging van het marginale belastingtarief voor normale stemgerechtigde Nederlanders. Als iemand met een salaris van anderhalf keer modaal 100 euro extra verdient, dan betaalt hij daar in 2022 ongeveer 50 procent belasting over. Tien jaar geleden was dat veel minder: om en nabij de 40 procent.
Hoe komen deze vrijstellingen tot stand? Waarom worden ze steeds verder uitgebreid? Dat is niet via de kiezer, of het verkiezingsprogramma. In verkiezingsprogramma’s staat niet zelden het tegengestelde.
Neem bijvoorbeeld de goudgerande regeling voor expats. VVD, CDA, D66 en CU: allemaal zeggen zij in hun verkiezingsprogramma voor 100 miljoen euro op deze regeling te bezuinigen. Drie daarvan stellen ook nog precies dezelfde maatregel voor.
Als deze vier partijen vervolgens een coalitie vormen, denk je, dat is eenvoudig: iedereen is het eens, dus deze maatregel komt in het regeerakkoord. Daar hoeven we geen jaar over te onderhandelen.
Maar er werd wel een jaar onderhandeld, en uit die onderhandelingen kwam dat de belastingvrijstelling volledig in stand bleef en daarmee ook het oneerlijke en enorme voordeel dat expats hebben op de woningmarkt – die volkshuisvesting zou moeten zijn – in stand bleef.
Maatregelen die in geen enkel verkiezingsprogramma staan
Tegelijkertijd staan er in het regeerakkoord allemaal maatregelen die in geen enkel verkiezingsprogramma zijn terug te vinden. Dat begon allemaal klein. In 2012 was er bijvoorbeeld het verbod op wilde dieren in het circus, dat uit het niets in het regeerakkoord verscheen. Later werd duidelijk dat Mark Rutte het er hoogstpersoonlijk had ingezet. Het voorrecht van een aanstaand premier, zo zou je hier nog kunnen denken.
Maar in het regeerakkoord van 2017 ging Rutte veel verder: de afschaffing van de dividendbelasting, een belastingvermindering van 2 miljard euro per jaar. Daarvan profiteren buitenlandse beleggers en buitenlandse overheden. Dat zijn precies twee categorieën zonder stemrecht in Nederland. En juist dat werd een speerpunt van het regeerakkoord. In geen enkel verkiezingsprogramma was dit aangekondigd, geen kiezer had hiervoor gekozen, maar dit plan werd door lobbyisten via de achterdeur van Rutte in het regeerakkoord gefietst.
Geld kan niet op, maar bij verkiezingen geen woord
Maar 2 miljard was niet genoeg: in het regeerakkoord van 2021 doet Rutte IV er nog een grote schep bovenop: het regeerakkoord kent een begrotingsbeleid dat zo expansief is dat zonder enige tegenvaller of crisis de staatsschuld volgens de CPB-berekening al op zou lopen naar 92 procent van het bbp.
Dit is toch wel erg moeilijk te rijmen met de financiële paragrafen van de partijprogramma’s, waar uitgebreid de lof van voorzichtig beleid en financiële degelijkheid wordt bezongen zodat we een buffer hebben bij onverwachte tegenvallers. Dat werd tijdens de formatie in zijn geheel losgelaten, miljarden werden verjubeld, en nog geen drie maanden later bleek er sprake van een geopolitieke crisis, met grote economische gevolgen, maar geen buffer die als automatische stabilisator functioneert.
En dan zijn er ook nog de klimaat- en stikstoffondsen van 60 miljard euro, die in geen enkel verkiezingsprogramma staan en waarvan onduidelijk is hoe ze worden besteed. Gaan we ervan uit dat dit op dezelfde manier gebeurt met de huidige klimaat- en energiesubsidies, dan hoeft u niet bang te zijn dat dit geld terechtkomt bij mensen met een modaal inkomen. De miljarden zullen, net als nu, voornamelijk naar (buitenlandse) investeerders en grootbedrijven gaan, als beloning voor uitstoot van minder CO2 of stikstof.
Niet de kiezer, maar wie dan wel?
Wat we ook van deze maatregelen vinden, het is in ieder geval duidelijk dat de kiezer niet altijd de doorslag geeft, maar dat andere partijen soms grotere invloed hebben. Die dividendbelasting verschijnt niet ineens op tafel: die is daar door iemand op gelegd. Waarom, en door wie, dat blijft allemaal vaag, al weten we dat sms’jes van het grootbedrijf aan de premier daarbij een rol speelden. Maar dat zullen we nooit precies weten, want deze sms’jes zijn tegen de wet in gewist.
Ook met de stikstof- en klimaatfondsen heeft de kiezer weinig te zeggen, net als bij de klimaattafels, de energieregio’s en de gemeentelijke samenwerkingsverbanden. Ook daar weet dikwijls niemand wie de agenda bepaalt, wie de doorslag geeft en waarom. En ook daar zit de kiezer niet aan tafel. De besluitvorming in het Nederlandse stelsel heeft byzantijnse vormen aangenomen: het is volstrekt onduidelijk wie waar de besluiten neemt. Controle in zo’n stelsel is op zijn zachts gezegd moeilijk.
Ondoorzichtigheid is beleid
En dat is geen toevallige ontwikkeling, dat is bewust beleid. Ik verwijs hiervoor naar de vrijgegeven notulen van de ministerraad over de Kinderopvangtoeslagenaffaire. Langzaam werd duidelijk dat de Belastingdienst duizenden grotendeels onschuldige ouders de vernieling in had geholpen, en de Tweede Kamer riep hiervoor de minister ter verantwoording en wilde informatie.
Dit werd, zo blijkt uit de notulen, als buitengewoon hinderlijk ervaren. Minister Kajsa Ollogren (destijds Binnenlandse Zaken) presenteerde tijdens de ministerraad een oplossing van dit ‘probleem’, die kenmerkend is voor het kabinet-Rutte III. Ik citeer:
‘Minister Ollongren kan zich vinden in de bijdragen van voorgaande sprekers, in het bijzonder de constatering dat het behulpzaam zou zijn als enkele leden van de Tweede Kamer zich terughoudender zouden opstellen. (…) Het is wenselijk te bezien of deze uitvoeringsorganisaties meer op afstand van de rijksoverheid kunnen worden geplaatst. Geconstateerd zij dat de verantwoordelijke bewindspersonen op dit moment voor ieder incident naar de Tweede Kamer worden geroepen. Dit hoort echter de uitzondering op de regel te zijn. Uit ervaringen in andere landen blijkt dat het mogelijk is de uitvoeringsorganisaties meer op afstand te plaatsen.’
Transparantie, gezonde controle, het afleggen van verantwoording, dat is in de gedachte van de ministerraad een probleem, een probleem dat kan worden voorkomen door alles ‘meer op afstand’ te plaatsen. Deze formule, laten we het de Ollongren-doctrine noemen, is in het kabinet-Rutte III veelvuldig toegepast. En met Rutte IV is daar geen verandering in gekomen.
De ondemocratische energieregio’s
En zo zitten we – onder andere – met energieregio’s die buiten elk democratisch proces de toekomst van ons landschap bepalen, klimaattafels waar de industrie en het grootbedrijf in besloten vergaderingen uitzonderingen voor zichzelf bedingen maar waar de burger niet aan tafel zit, en met stikstof-, klimaat- en groeifondsen waar miljarden buiten het zicht van het parlement worden besteed.
Dit alles heeft als groot voordeel dat men geen last heeft van volksvertegenwoordigers die zich, in de ogen van het kabinet, ‘niet terughoudend genoeg’ opstellen.
Ik vrees dat François Vrancken niet met enorme bewondering naar deze praktijken zou hebben gekeken. Het is echter geen onomkeerbare ontwikkeling. De niet-democratische regionalisering, de niet-transparante klimaattafels, maatregelen in regeerakkoorden die uit het niets lijken te komen en de dubieuze miljardenfondsen: ze zijn allemaal met nationale wetgeving weer terug te draaien.
Zijn Rutte en Ollongren werkelijk veranderd?
Dat vergt wel een andere houding, een andere bestuurscultuur waarin controle en transparantie en het afleggen van verantwoording als een noodzakelijke vereiste voor goed bestuur wordt gezien, en niet als een probleem. Deze gedachte lijkt echter zo diep ingesleten in de Rutte III-bewindspersonen – die ook de kern vormen van Rutte IV – dat zij menselijkerwijs waarschijnlijk niet meer in staat zijn om een fundamenteel andere denkwijze aan te nemen.
Ik kan mij vergissen, maar volgens mij denkt noch minister Ollongren noch de premier nu wezenlijk anders over het ‘op afstand zetten’, over het voorkomen van het afleggen van verantwoording, dan twee jaar geleden. Voor verandering zal een wisseling van de wacht nodig zijn: we zullen hiervoor dus moeten wachten op nieuwe verkiezingen, en tot die tijd zal ik voorstellen doen om onze democratische instituties te versterken in plaats van ze verder uit te hollen.
Maar er zijn ook nog andere ontwikkelingen die invloed hebben op de verdeling van de macht binnen ons staatsbestel, ontwikkelingen die niet eenvoudig met verkiezingen en een andere meerderheid zijn te veranderen. En dan heb ik het in het bijzonder over de steeds groter wordende rol van internationale afspraken en Europese instituties.
Met internationale afspraken en soevereiniteitsdeling is in beginsel niets mis. Vlak na de Tweede Wereldoorlog hebben we een grondige analyse gemaakt van wat er gebeurd was en hoe dat voorkomen kon worden. Dat leidde tot vergaande deling van soevereiniteit op sommige gebieden.
Er kwam een VN-Veiligheidsraad met doorzettingsmacht en een duidelijk mandaat voor het Internationaal Hof in Den Haag. Meer tanden dus dan de Volkerenbond die niet gefunctioneerd had.
En om te voorkomen dat er een nieuw militair conflict in Europa kwam over de belangrijkste energiebron en het belangrijkste industriële materiaal, werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) opgericht. Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens spijkerde de mensenrechten vast en maakte ze afdwingbaar via een internationaal Hof. En de NAVO werd gesticht: een collectieve verdedigingsalliantie.
We kunnen ook uitstappen
Er waren felle discussie over deze onderwerpen: werd er niet teveel soevereiniteit overgedragen? Was het zorgvuldig? Wat als de EGKS, het Europees Hof van Justitie of de NAVO een pad zouden kiezen waar wij het niet mee eens zouden zijn? Dit alles leidde tot een weloverwogen beslissing, en tot verdragen met een opzegmogelijkheid: met één of een half jaar opzegtermijn kun je uit de NAVO of uit de Raad van Europa stappen of je onttrekken aan de rechtsmacht van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag.
Deze overdracht van soevereiniteit is dus terug te draaien. Dat is een belangrijk wapen, omdat het terughalen van soevereiniteit ook een belangrijk dreigmiddel is. Doordat je de optie hebt om eruit te stappen, heb je ook een effectief middel om de organisatie aan te spreken wanneer zaken echt de verkeerde kant opgaan. Je moet, zoals Alexander de Grote al wist, de mogelijkheid hebben om ‘nee’ te zeggen. En door deze mogelijkheid om nee te zeggen, hoef je misschien uiteindelijk zelfs minder vaak echt nee te zeggen.
Helaas zijn we de afgelopen decennia veel slordiger met onze soevereiniteit omgesprongen. Soevereiniteitsoverdracht en soevereiniteitsdeling zijn meer een automatisme geworden. Vooruitstrevende partijen zien het zelfs als een soort Haarlemmer wonderolie, een middel dat helpt tegen elke mogelijke kwaal, waar eigenlijk niet over nagedacht hoeft te worden. Terwijl we dat wel steeds zouden moeten doen.
Internationale organisaties onderschat
Want de wereld is nu eenmaal niet zoals we zouden willen. Neem bijvoorbeeld Interpol, waarin wij internationaal samenwerken op het gebied van opsporing en criminaliteitsbestrijding. Interpol is niet tandeloos: een door haar uitgevaardigd arrestatiebevel, een red notice, kan je leven moeilijk en haast onmogelijk maken.
Dat is geen probleem als zo’n red notice alleen wordt uitgevaardigd voor criminelen. Maar we moeten niet naïef zijn. In Nederland onderschatten we vaak welke aantrekkingskracht nette internationale organisaties uitoefenen op autocraten en dictators. Die organisaties verschaffen die landen een vorm van legitimiteit. Ze bieden bovendien mogelijkheden. Red notices zijn uitstekend geschikt om je politieke tegenstanders ook internationaal het leven zuur te maken.
De governancestructuur van Interpol is niet noodzakelijk geschikt om dit tegen te gaan: de leiding ervan ligt momenteel in handen van een generaal uit de Verenigde Arabische Emiraten met, kort gezegd, wellicht een iets andere opvatting over de rechtsstaat en over rechtsbescherming dan die wij bij het aangaan van onze internationale verplichtingen voor ogen hadden.
Naïef over de Europese Unie
Ook op het Europese vlak zijn we veel te onvoorzichtig of op zijn minst te naïef op het gebied van soevereiniteitsdeling en soevereiniteitsoverdracht. Want als we al nadenken over bevoegdheidsoverdracht beperken we ons ertoe de zaken op papier goed te regelen, zonder rekening te houden met de werkelijke machtsverhoudingen en de politieke realiteit.
We hoeven maar te denken aan de Europese economische en monetaire unie, de eurozone. Onze gemeenschappelijke Europese munt kwam tot stand op basis van verschillende afspraken over begrotingsdiscipline voor de deelnemende landen, over het mandaat en de taak van de Europese Centrale Bank – het handhaven van prijsstabiliteit, het verbod op monetaire financiering, en nog veel andere zaken. De Europese Centrale Bank, zoals voorzien in de verdragen, zou een soort Bundesbank zijn: degelijk, gedisciplineerd en terughoudend.
Wat zijn euro-afspraken waard?
Meer dan twintig jaar na de invoering van de euro kunnen we niet echt zeggen dat de internationale afspraken het beoogde gevolg hebben gehad. In een één-tweetje tussen Duitsland en Frankrijk en met instemming van de Europese Commissie zijn de begrotingsregels al in 2003 de facto terzijde geschoven.
Het verbod van monetaire financiering, dat wil zeggen dat de Centrale Bank geen geld voor de staten mag scheppen door overheidsschulden op te kopen, wordt weliswaar volgens het Europese Hof van Justitie naar de letter nageleefd, maar ik kan me niet voorstellen dat iemand vindt dat dit verbod ook naar de geest wordt nageleefd. Want de Europese Centrale bank koopt sinds 2014 elke maand tussen de 20- en 80 miljard euro staatsobligaties. Inmiddels heeft de ECB nu voor 8.000 miljard aan schulden opgekocht.
Tegelijkertijd lijkt het handhaven van de prijsstabiliteit, volgens het verdrag de hoofdtaak van de ECB, niet echt bovenaan het prioriteitenlijstje te staan. Want terwijl de inflatie razendsnel oploopt, in de eurozone gemiddeld bijna 6 procent, in Nederland boven de 7 procent, gaat de ECB door met het opkopen van schulden en blijft de rente negatief. En ook op dit punt kan ik geen econoom vinden die denkt dat dit maatregelen zijn die iets te maken hebben met het beteugelen van inflatie en het handhaven van de prijsstabiliteit.
Spijt van de euro?
Zouden we in de euro gestapt zijn als we hadden geweten dat de ECB twintig jaar later een opkoopprogramma had van deze omvang? Zouden we ons gebonden hebben als we wisten dat de ECB een rentebeleid zou gaan hanteren dat inflatie aanwakkert? Hadden we meegedaan als we wisten dat alle gemaakt afspraken over begrotingsdiscipline en de rol en bevoegdheden van de ECB in de praktijk boterzacht zouden blijken te zijn? Het antwoord laat zich raden: nee, natuurlijk niet.
Als we dit in Maastricht in 1991 hadden voorzien, dan hadden we het pad van de Zweden en Denen gevolgd: wel de gulden aan de euro koppelen, maar niet eraan meedoen op een manier die onomkeerbaar is. Want dit monetair en economisch beleid kan in een totaal bloedbad eindigen, en dat dreigt het nu wellicht ook te doen. In zo’n situatie heb je op zijn minst een exitstrategie nodig, een alternatief plan dat je kunt uitvoeren op het moment dat de ontwikkelingen een kant opgaan die niet te rijmen zijn met onze economie en samenleving.
Ondoorzichtige besluitvorming, het niet afleggen van verantwoording, besluitvorming die niet in het belang is van de burgers, het zijn allemaal zaken die niet de goedkeuring van François Vrancken zouden kunnen wegdragen. Het zijn ook allemaal zaken die we niet zelden terugzien bij de Europese besluitvorming, zelfs als het gaat om de meest belangrijke uitgangspunten van de Europese Unie.
De Europese Unie is sinds 1992 gebouwd rondom de vier vrijheden: het vrije verkeer van goederen, kapitaal, diensten en personen. Kijk naar de manier waarop er met deze vrijheden voor bepaalde groepen wordt omgegaan en je krijgt het vermoeden dat niet alleen de burgers de baas zijn in Europa. Ik zal mij hier beperken tot het vrije verkeer van personen.
Dit vrije verkeer van personen is door de coronamaatregelen fors ingeperkt. Om onbelemmerd door Europa te reizen heb je tegenwoordig een Europees coronacertificaat nodig. Maar inmiddels lijkt – hopelijk – door de mildere omicronvariant het einde van de coronacrisis binnen handbereik, en dat zie je ook in de maatregelen.
Het vrij verkeer verdwenen?
In Nederland, Finland, Zweden, Ierland, Polen, Frankrijk – bijna nergens heb je meer een coronapas nodig. Maar voor het reizen binnen Europa heb je zo’n pas nog wel nodig. En de inperking van het vrije verkeer van personen neemt alleen maar toe.
Zo werd onlangs de geldigheid van de originele vaccinaties van de een op de andere dag van 12 naar 9 maanden ingekort en verloren mensen hun groene vinkje. Nederland nam dat ook voor intern gebruik over en binnen een paar dagen had een half miljoen mensen geen toegang meer tot de horeca. Zonder aankondiging.
Dit gebeurde niet met een Europese verordening waarbij een gekwalificeerde meerderheid of per unanimiteit ingestemd moet worden. Nee, het gebeurde met een uitvoeringsbesluit, eenzijdig uitgevaardigd door de Europese Commissie, zonder dat hiervoor een rechtsgrond bestond, zonder dat we deze bevoegdheid ooit bewust hebben overgedragen. Maar de regering accepteert het zonder slag of stoot en neemt het ook nog over voor intern gebruik.
Bedenkelijke coronapas
De Kamer is gisteren, tegen mijn zin, akkoord gegaan met het verlengen van de EU-wetgeving die deze coronapas mogelijk maakt. Mijn voorstellen om dit te beperkten tot noodsituaties en alleen van toepassing te laten zijn bij interne maatregelen is verworpen. Dat is een hoogst bedenkelijke keuze, die niet in het Nederlands belang is. I
n Nederland krijgen middelbare scholieren op advies van de Gezondheidsraad bijvoorbeeld geen booster. Voor het Europese coronacertificaat is zo’n booster wel verplicht, en dus ondervinden onze scholieren nodeloos hinder van deze beperking. Toch gaan we akkoord met verlenging.
Vrij verkeer voor oligarchen
Het is van belang om deze inperking van het vrije verkeer van personen van Europese burgers te vergelijken met de manier waarop het vrije verkeer van een kleine groep anderen de afgelopen jaren is gefaciliteerd. Neem nu bijvoorbeeld de Russische en Oekraïense oligarchen.
Binnen de Europese Unie is er alles aan gedaan om deze groep alle ruimte te bieden. Een paspoort was eenvoudig te koop in Cyprus of in Malta – het Maltees programma voor paspoortenverkoop is pas enkele dagen geleden, na de Russische inval in Oekraïne, opgeschort – en met zo’n paspoort kan er vrij worden gereisd en gevestigd binnen de hele Europese Unie.
Oligarchen naar de Zuidas
Een van de mensen met zo’n paspoort bouwde de facto een klein privélegertje bij de belangrijkste Finse marinehaven. De Finnen moesten een massieve operatie op touw zetten om die te ontmantelen en de veiligheid van het eigen land te garanderen. En terwijl de Europese Commissie snel het vrije verkeer van personen beperkte naar aanleiding van de coronacrisis, wordt er pas nu echt ingegrepen om dit ongewenste vrije verkeer te voorkomen.
Ook de Nederlandse regering heeft jarenlang een vreemde voorliefde gehad voor deze oligarchen. Toen in 2014, dankzij problemen op Cyprus, de oligarchen een andere plek zochten om hun miljarden buiten het zicht van de belastingen te stallen, organiseerde de Nederlandse ambassade in Oekraïne, samen met de trustkantoren op de Zuidas, besloten bijeenkomsten voor miljardairs om ze uit te leggen hoe ze via Nederland hun fiscale constructies op konden zetten. Dat is een betrokkenheid van de Nederlandse overheid, waar de gewone kiezer zich nu zelden in mag verheugen.
Dames en heren, ik zou hier nog vele andere voorbeelden kunnen noemen van onze slordige omgang met onze soevereiniteit, waardoor de macht niet transparant, niet meer in het belang van de burgers wordt uitgeoefend, waarbij niemand meer verantwoordelijk is, waar de besluitvorming een black box is, waar we niet op afspraken kunnen vertrouwen. Maar die kunt u zelf ook bedenken. Een interessantere vraag is, hoe we hier iets aan kunnen veranderen. Hoe zorgen we weer voor transparante besluitvorming in het belang van de burgers, besluitvorming waarover verantwoording wordt afgelegd.
Dat doen we in de eerste plaats door weer na te gaan denken over onze soevereiniteit, door steeds af te wegen waarom, met wie en hoe we deze zouden willen delen. En we zouden soevereiniteit eigenlijk alleen moeten delen of overdragen als aan de volgende vier voorwaarden is voldaan:
1 Internationale oplossing werkt beter dan nationale oplossing
Dat lijkt een open deur, maar dat is het geenszins. We binden ons voortdurend aan afspraken die geen meerwaarde hebben, of een meerwaarde die alleen in theorie bestaat. Welke meerwaarde heeft het feit dat de detailhandel, een bijna geheel lokaal gebonden sector, gebonden is aan de Europese dienstenrichtlijn?
Of wat is de zin van ons binden aan Europese natuurwetgeving, als de manier waarop het uitvoeren en implementeren fundamenteel verschilt van alle andere Europese landen? Het enige effect is dan dat de besluitvorming ‘op afstand’ komt te staan, de transparantie verdwijnt en niemand meer verantwoordelijk is.
2 We werken samen met de juiste, gelijkgezinde landen
Wie zijn lot bindt aan dat van een ander, kan dat het beste doen met partijen die dezelfde belangen, dezelfde wensen en dezelfde benadering hebben. Juridische contracten of verdragen kunnen hiervoor niet als vervanging dienen. Een met een handdruk bezegelde afspraak met een geestverwant houdt langer stand dan een juridisch dichtgetimmerd contract met een concurrent.
Een monetaire unie met landen die altijd een vergelijkbaar monetair en economisch beleid hebben gevoerd, kan ook zonder gedetailleerde afspraken een succes worden. Een monetaire unie tussen landen die niet dezelfde economische en monetaire visie delen, zoals de eurozone, is een hachelijke zaak, ook al is alles in verdragen juridisch vastgelegd.
3 Er is een fatsoenlijke en stevige governancestructuur
Een governancestructuur moet niet alleen op papier functioneren, maar ook in de praktijk. Transparantie en het afleggen van verantwoording is noodzakelijk voor iedere functionerende organisatie, die niet vervangen kan worden door meer regels of afspraken. Dat geldt voor de Europese Unie maar ook voor alle andere internationale organisaties.
En we moeten er zeker niet blind voor zijn dat juridische vereisten niet zo hard zijn als wij denken, dat woorden een heel andere betekenis kunnen krijgen, afhankelijk van wie ze interpreteert. Ook dictators en autocraten stellen zich op het standpunt dat zij hoeders van het recht zijn. Rusland beroept zich op internationaal recht, China pleit voor de mensenrechten, Iran zit in de VN-vrouwenrechtencommissie, en de governancestructuur moet ook daar tegen bestand zijn
4 We kunnen eruit als het niet of niet meer functioneert
Soms ontwikkelt een internationale samenwerking zich op een manier die ver af staat van onze oorspronkelijke intenties, van de oorspronkelijke afspraken, en van het oorspronkelijke doel. Het is een illusie om te denken dat we dergelijke ontwikkelingen altijd kunnen voorkomen. De lukt niet met het maken van nog meer afspraken – zoals onze regering geneigd is te denken – want die nieuwe afspraken zullen niet minder snel terzijde worden geschoven, alle mooie beloftes ten spijt.
Dat lukt ook niet door toezicht op afspraken bij een rechter neer te leggen. Ook dat is geen garantie. Het Europese Hof van Justitie accepteert zonder morren dat de Europese Centrale Bank wel heel flexibel omspringt met de grenzen van haar mandaat en bevoegdheden, en handelt op een manier die we op basis van de verdragsteksten niet hadden kunnen voorzien.
De enige manier om niet meegezogen te worden in een stroom die we niet willen, is om een exitstrategie te hebben. We moeten, met andere woorden, nee kunnen en durven zeggen. We moeten bestaande afspraken kunnen opzeggen, want dat is de beste manier om te garanderen dat deze afspraken worden nagekomen.
Als we willen voorkomen dat de eurozone een permanente transferunie wordt, met steunpakket op steunpakket, met een monetair beleid dat de inflatie aanjaagt en de markt verstoort, althans op zijn minst niet bij de Nederlandse economie past, dan moet de optie voor een exit uit de eurozone op tafel liggen. Dat is het enige waar door onze uniegenoten naar geluisterd zal worden.
Een internationale oplossing die beter functioneert dan een nationale oplossing, een samenwerking met gelijkgezinde landen, een fatsoenlijke governancestructuur en de mogelijkheid van een exit. Dat zouden de voorwaarden moeten zijn om soevereiniteit over te dragen of te delen. Maar zo’n zorgvuldige afweging maken we zelden of nooit.
Het aangaan van internationale verplichtingen is blinde vlek
Het aangaan van internationale verplichtingen is een blinde vlek geworden binnen het Nederlandse besluitvormingsproces. We zijn immers voor internationale samenwerking, voor Europa, voor de vooruitgang. We zeggen ‘de toekomst van Nederland is Europees’ en dan stoppen we met nadenken. We denken niet na over de consequenties die specifieke internationale afspraken hebben voor de manier waarop we onze samenleving inrichten. De Europese pensioenrichtlijn, een dik boekwerk, werd in minder dan 24 uur door de Tweede Kamer gejast. Er is over mijn ‘functie elders’ langer gedebatteerd. En dat terwijl zo’n pensioenrichtlijn de mogelijkheden om de pensioenen naar eigen inzicht vorm te geven – iets dat we in Nederland tot voor kort met groot succes hebben gedaan – grotendeels beperkt.
We zullen dus steeds opnieuw over onze soevereiniteit moeten nadenken, en bijvoorbeeld bij elk nieuw Europees project moeten overwegen of dit past bij de manier waarop we onze Nederlandse samenleving willen inrichten. En als dat niet het geval is, moeten we een opt-out als serieuze optie overwegen. We kunnen hierbij een voorbeeld nemen aan Denemarken, dat sommige punten van het Europese beleid niet bij de eigen samenleving vindt passen en daar een voorbehoud maakt.
We moeten ‘nee’ leren zeggen
We moeten, naar het advies van Alexander de Grote, en in navolging van de Staten-Generaal in 1581, het woord ‘nee’ luid en duidelijk leren uitspreken. Niet omdat we ‘eurosceptisch’ zouden moeten zijn, maar omdat we het best kunnen garanderen dat het bij Europese samenwerking een ‘ja’ blijft door duidelijk te maken dat ‘nee’ zeggen ook een optie is.
Dames en heren, legitimiteit en soevereiniteit hangen onverbrekelijk met elkaar samen. Dat is de fundamentele gedachte van het Plakkaat van Verlathinge waarmee de onafhankelijkheid van de Nederlanden werd ingeluid. En het was Francois Vrancken die ervoor zorgde dat deze gedachte het uitgangspunt van ons staatsbestel werd.
En zo is Nederland gebouwd op de gedachte dat soevereiniteit daar ligt, en daar hoort te liggen, waar ze zoveel mogelijk in het belang van de onderdanen wordt uitgeoefend, waar in de structuren is ingebed dat niet het eigen belang, maar het algemeen belang prevaleert, waar er controle en overleg is, waar de stem van de vrije burger telt, waar de macht verantwoording aflegt.
Afscheid van de Rutte- en Ollongren-doctrine
Deze fundamentele gedachte is niet tot stand gekomen in rustige, voorspoedige tijden, maar juist in tijden van oorlog, in tijden van grote geopolitieke en sociale spanningen, in tijden zelfs van verliezen van grondgebied. Ook toen lag het veel meer voor de hand om als klein land heil te zoeken bij een grotere macht, om daar de soevereiniteit neer te leggen.
Het is de verdienste van Vrancken geweest om aan te tonen dat ook in roerige tijden alles begint en eindigt bij goed bestuur en bij de democratische structuren die dit mogelijk maken. En de geschiedenis heeft Vrancken gelijk gegeven.
Laat ons daarom de manier waarop we beslissingen nemen herzien. Laten we voorgoed afscheid nemen van de Rutte-doctrine en van de Ollongren-doctrine. Laten we alle noodzakelijke waarborgen implementeren die er voor zorgen dat er wordt bestuurd in het belang van de burgers, dat er transparantie en controle is, dat er verantwoording wordt afgelegd door degene die beslissen.
Dat is een heel praktische boodschap. Het betekent een eind aan het ‘op afstand plaatsen’, een eind aan samenwerkingsorganen en regio’s als daar geen gekozen verantwoordingsorgaan bij hoort.
Dat betekent het eind aan klimaattafels zolang daar zonder enige transparantie en verantwoording keuzes worden gemaakt.
Dat betekent dat miljardenfondsen voor stikstof en klimaat alleen mogelijk zijn als ze onder directe controle van het parlement worden besteed en er dus controle plaatsvindt en een directe afweging ten opzichte van andere zaken.
Dat betekent dat we internationaal samenwerken om concrete problemen op te lossen, zoals met de EGKS, en niet om iets anders.
En dat betekent dat we in de internationale betrekkingen het woord ‘nee’ moeten leren uitspreken, en de opt-out, net als Denemarken, als een normaal onderdeel van onze democratische gereedschapskist moeten gaan zien.
Juist in crisis: een soevereine volksvertegenwoordiging
Nu corona wat meer op de achtergrond raakt, zijn we onverwachts in een nieuwe en heftige storm beland, na de militaire inval van Rusland in Oekraïne. Dit gaat gepaard met grote onzekerheid over hoe lang deze crisis gaat duren, of het militaire conflict nog groter wordt en hoe ontwrichtend alleen al de sancties gaan uitwerken, ook voor ons eigen land.
Er staat heel veel op het spel de komende tijd: onze veiligheid, onze voedselzekerheid, onze energie. Maar juist in die tijden is het van belang om trouw te blijven aan de fundamentele principes die zo’n belangrijke rol hebben gespeeld in de vorming van ons land. Dat is geen abstracte agenda, maar het zijn concrete en praktische stappen.
Een soevereine volksvertegenwoordiging: dat was het uitgangspunt van Vrancken in 1587. Voor hem was het een logische gevolgtrekking, voor ieder ander een revolutionair maar briljant idee. En dat is het vandaag, 435 jaar later, nog steeds.
Pieter Omtzigt is onafhankelijk Tweede Kamerlid. Hij was van 2003 tot 2021 Kamerlid van het CDA. Hij werd bij een breed publiek bekend omdat hij de Toeslagenaffaire blootlegde.