Europese monarchieën overleven doordat het koningschap een ceremoniële, symbolische functie is geworden. In Nederland moet die ontwikkeling veel duidelijker in wet- en regelgeving worden vastgelegd, vindt hoogleraar Paul Bovend’Eert.
Woensdag spreekt de Tweede Kamer over de begroting van het Koninklijk Huis. Dit jaarlijkse potje prijsschieten op de Oranjes en hun voorrechten kent doorgaans een Kamerminderheid die allerlei suggesties doet voor ‘modernisering’ en een nipte meerderheid die weinig of niets aan de bestaande regelingen wil veranderen.
Dit jaar is er ook wetenschappelijke munitie. Dinsdag verscheen De Koning en de monarchie. Toekomstbestendig? van Paul Bovend’Eert (63), hoogleraar staatsrecht aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Behalve een gedegen literatuurstudie, biedt het boek ook antwoorden op de in de titel gestelde vraag.
Leidraad in zijn betoog is dat het koningschap de enige overheidsfunctie is die overerfbaar is, waarbij de koning bovendien nog onschendbaar is ook: hij is als het ware ‘onverantwoordelijk’, schrijft Bovend’Eert. De vraag of een dergelijk ‘archaïsch instituut’ gemoderniseerd kan worden, is volgens hem innerlijk tegenstrijdig: erfelijke onverantwoordelijkheid zal nooit modern zijn.
Bovend’Eert kiest daarom een andere benadering. Hij stelt zich de vraag of de ‘onverantwoordelijke’ koning ook op de langere termijn een verantwoorde plek in de parlementaire democratie kan innemen, en in hoeverre allerlei privileges de legitimiteit van die positie bedreigen. Hij pleit voor ‘duidelijkheid en zekerheid’ over de plaats van de koning in een eigentijds staatsbestel. En doet daarvoor concrete voorstellen.
1. De ministers moeten de regering vormen, de koning hoort daarin niet thuis
Sinds 1983, na de laatste algehele herziening, staat in de Grondwet: ‘De regering wordt gevormd door de koning en de ministers.’ Deze formulering was bedoeld als een verduidelijking van de daarvoor al bestaande situatie. Maar de expliciete omschrijving heeft de afgelopen decennia voor veel verwarring gezorgd. Ze wordt vaak gelezen als zou de koning ‘lid’ van de regering zijn, wat niet zo is. En ‘regeringsleider’ is hij ook al niet. Wel is hij staatshoofd, maar dat woord komt in de Grondwet dan weer niet voor.
De koning tekent alle wetten en besluiten en is betrokken bij alle beslissingen over belangrijke staatsaangelegenheden. Opeenvolgende premiers hebben geruststellend gezegd dat de koning slechts een ‘beperkte adviesfunctie’ heeft in de regering, maar volgens Bovend’Eert is het gebrek aan transparantie een risico. Het geeft geen pas dat burgers, door het geheim van de Kroon (het verkeer binnen de regering), geen zicht hebben op hoever de beslissingsmacht van de ongekozen koning reikt.
Het is zuiverder als de koning louter representatief staatshoofd is en zich geheel richt naar het door ministers vastgestelde regeringsbeleid. Hij tekent geen wetten en besluiten meer en is niet langer voorzitter van de Raad van State. Door de Grondwet op die manier aan te passen, wordt recht gedaan aan de historische ontwikkeling van veel macht naar geen macht voor de koning.
Bovend’Eert zegt niet bang te zijn dat het staatshoofd zo een zelfstandige politieke rol krijgt. ‘De minister-president blijft verantwoordelijk voor de koning, ook als staatshoofd.’
2. De koning moet een normaal overheidssalaris krijgen en belasting gaan betalen
De financiën zijn elk jaar bij de begroting onderwerp van debat. Bovend’Eert ziet het als het meest kwetsbare onderdeel van het koningschap. Sinds Prinsjesdag wordt opnieuw schande gesproken van de hoge uitkering (jaarlijks 1,6 miljoen euro) die prinses Amalia vanaf haar achttiende verjaardag in december 2021 krijgt – ook al ligt die regeling met instemming van de Tweede Kamer al vanaf haar geboorte vast, omdat zij haar eigen secretariaat moet kunnen inrichten.
In de Kamer is een motie aangenomen van de leden Joost Sneller (D66) en Attje Kuiken (PvdA) die vraagt om meer toezicht op de uitgaven in de B-component van de uitkering aan de koning. Naast een salaris van bijna een miljoen euro (de A-component) ontvangt hij 5 miljoen voor ‘personele en materiële uitgaven’. Volgens premier Rutte een ‘lumpsum’, gebaseerd op verzamelde regelingen uit het verleden, maar het parlement heeft er geen zicht op en vraagt hier keer op keer naar.
Het zijn twee voorbeelden van ‘gedoe’. Bovend’Eert maakt er korte metten mee. De (grond-)wettelijke regelingen rond de uitgaven voor het koningschap zijn niet meer van deze tijd. De koning moet een overheidssalaris krijgen, ‘met een bezinning op de hoogte ervan’. Aan dat inkomen moet ‘gewoon’ belastingplicht verbonden zijn. De afgetreden koning(in) krijgt pensioen, de echtgenoot en troonopvolger een bezoldiging. ‘Zie het als een bijzondere ambtelijke status.’
3. Het aantal leden van het Koninklijk Huis moet verder worden beperkt
Leden van het Koninklijk Huis verrichten hun werkzaamheden onder ministeriële verantwoordelijkheid van de minister-president. Volgens Bovend’Eert is het beter de kring zoveel mogelijk te beperken. In de huidige situatie tot de koning, zijn echtgenote en de vermoedelijke troonopvolger. ‘In de praktijk legt Rutte het al zo uit.’
Met hun overheidssalaris zou dit drietal hun werk direct onder de premier moeten verrichten. Dat betekent dat prinses Beatrix, prinses Margriet en Pieter van Vollenhoven, prins Constantijn en prinses Laurentien, en de prinsessen Alexia en Ariane geen lid meer hoeven zijn. ‘Eigenlijk kan dat hele begrip Koninklijk Huis worden afgeschaft. Het geeft de familie meer vrijheid.’
4. De nieuwe kabinetsformatie, waarbij de Kamer (in)formateurs aanwijst, moet een wettelijke grondslag krijgen
Op verzoek van de Tweede Kamer evalueerde Bovend’Eert eerder zowel de kabinetsformatie van 2012 als die van 2017. Door een verandering in het eigen Reglement van Orde nam de Kamer zelf het voortouw in de formatie. De koning(in) wordt louter nog geïnformeerd en doet aan het slot de beëdiging van de bewindslieden. Volgens Bovend’Eert verloopt dat proces, op wat schoonheidsfoutjes na, heel behoorlijk.
Op dit moment is nog altijd een terugvaloptie naar de oude situatie mogelijk, mocht de Kamer er zelf niet uitkomen. Het is echter onwenselijk dat de koning opnieuw in die politieke positie wordt gebracht. Daarom dringt Bovend’Eert aan op een wet die dit met-hangende-pootjes-terug-naar-de-koning-scenario uitsluit.
5. Nederland moet na het Huis van Oranje-Nassau geen nieuw koningshuis krijgen.
Het erfelijk koningschap is ‘een relict uit voorbije tijden’, concludeert Bovend’Eert. Hoewel dat ‘ook juist de charme’ is, is het onwenselijk dat de Grondwet nu nog een bepaling bevat over ‘de benoeming van een Koning’ – mochten er ooit erfopvolgers ontbreken. Dat zou ‘curieus en lachwekkend’ zijn. Afscheid van de Oranjes is afscheid van de monarchie als regeringsvorm. Dan weten we dat alvast, al kan het instituut met bovenstaande aanpassingen gerust nog een tijd mee.