‘Ja echt ben zo trots op al die strijders!!!!! […] REVOLUTION!!!!’ wordt er volgens de Volkskrant op zondagavond 24 januari 2021 in een Telegram-groep gestuurd die zichzelf de Gele Hesjes noemt. Het is een turbulente dag geweest met demonstraties en vooral ook rellen in meerdere Nederlandse steden. Ook al wenst premier Rutte zich niet te wagen aan sociologische, laat staan historische, verklaringen van de Corona-rellen, het valt niet te ontkennen dat het beroep op een historisch bepaald vrijheidsrecht een telkens terugkerende trend is in de Nederlandse geschiedenis. Kan de geschiedenis ons iets leren over het verschil tussen relschoppers en vrijheidsstrijders?
Veel van de mensen die op 24 en 25 januari 2021 de straat op gaan voelen zich in hun vrijheid aangetast. ‘We krijgen onze vrijheid niet zomaar terug’ vreest men in de Telegram-groep. Ook op de digitaal verspreide posters klinkt dit door. In Arnhem: ‘Wij zullen voor onze vrijheid moeten vechten!! Wij geven niet op! Onze vrijheid wordt afgepakt!!!’ En in Amsterdam: ‘tegen lockdown en avondklok, voor ons [sic] vrijheid!’ Terwijl de demonstranten het belang van vrijheid voor hun identiteit benadrukken, onderstrepen politici juist dat het hier gaat om rellen, die niets te maken hebben met een ‘vrijheidsstrijd’ tegen de virusmaatregelen. De échte vrijheidsstrijd, volgens Rutte, is het naleven van de maatregelen, zodat de ‘strijd met het virus’ snel gewonnen kan worden.
Waarom is vrijheid zo fundamenteel voor het Nederlandse zelfbeeld, en waar is dit beeld op gestoeld? Wanneer is iemand die zegt op te komen voor vrijheid een relschopper, en wanneer een vrijheidsstrijder? Een historisch perspectief op het beeld van de ‘immer vrije Nederlander’ kan een nieuw licht werpen op de huidige protesten. Dit soort leuzen klinken immers niet voor het eerst in Nederlandse straten.
Het narratief van een historisch bepaald recht op vrijheid voor Nederlanders duikt op verschillende momenten in de Nederlandse geschiedenis op. De vrijheidsliefde van de Nederlanders vindt zijn oorsprong in de Bataafse Opstand (69-70 na Chr.), toen de oud-Germaanse stam de Bataven in opstand kwam tegen Romeinse overheersing. Dat de opstand roemloos mislukte en dat de Bataven eigenlijk geen directe voorouders van de Nederlanders waren werd gemakshalve vergeten toen tijdens de Opstand (1566-1648) in de zestiende en zeventiende eeuw de Bataafse mythe in het leven geroepen werd. In de Republiek vergeleken de opstandelingen zichzelf met de opstandige Bataven die, zo wilde men graag geloven, destijds op hetzelfde grondgebied ook voor hun vrijheid hadden gevochten. Weer een eeuw later, aan het einde van de achttiende eeuw, maakten de patriotten dezelfde vergelijking. Zij zongen na de Bataafse Revolutie van 1795:
Batoos telgen! vryheidsvrinden!
Laten wy, gelyk van zin,
Ons onwrikbaar saam verbinden,
Door den band der broedermin!
Dan, dan zullen de eeuwen staven,
Ziende ‘t heil der maatschappy,
Dat de welvaart der Bataven
Vryheid en gelykheid zy!
De Bataafse Republiek was geen lang leven beschoren maar het vrijheidsnarratief bleef hangen. Toen er na de daarop volgende Franse bezetting in 1815 een volkslied voor het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden gezocht werd, kwam dan ook het volgende vers in de categorie ‘vrolijk volkslied’ als winnaar uit de bus:
Wij leven vrij, wij leven blij,
Op Neerlands dierb’ren grond,
Ontworsteld aan de slavernij,
Zijn wij door eendracht groot en vrij,
Hier duldt de grond geen dwinglandij,
Waar vrijheid eeuwen stond,
Waar vrijheid eeuwen stond.
De boodschap van beide liederen is duidelijk: de Nederlandse grond is van oudsher vrije grond en het geluk van de Nederlanders hangt samen met hun vrijheid. Hoewel het lied het uiteindelijk tegen het Wilhelmus moest afleggen, werd het nog wel op belangrijke gebeurtenissen gezongen. Zo ook meer dan een eeuw later, in augustus 1945, tijdens de theatrale manifestatie die vlak na de bevrijding in het Amsterdams Olympisch Stadion werd opgevoerd. De ‘grond waar vrijheid eeuwen stond’ werd letterlijk verbeeld: op de grasmat van het Olympisch Stadion was een kaart van Nederland getekend. Auteur en verteller A. den Doolaard ging in de opvoering de unieke historische eigenschappen van elke Nederlandse provincie na. Zijn conclusie: ondanks alle verschillen is wat Nederlanders bindt hun vrijheidszin.
Hoe kunnen we deze trend duiden? Ten eerste is het belangrijk om te herkennen dat het beroep op een vrijheidsrecht kan functioneren als legitimatie voor het gebruik van geweld – de eigen vrijheid moet verdedigd worden, desnoods ten koste van de vrijheid van anderen. Ten tweede zien we dat het vrijheidsnarratief wordt ingezet na een crisisperiode om de herwonnen vrijheid te bevestigen en die te verbinden aan de nationale identiteit: het had niet anders kunnen lopen, want uiteindelijk zal Nederland altijd weer vrij zijn.
Gelukkig zijn de avondklokrellen van januari 2021 wat betreft omvang en duur niet te vergelijken met de Bataafse Revolutie of de Tweede Wereldoorlog. Ook is het niet productief om alle demonstranten over één kam te scheren; veel ongeruste mensen uitten hun zorgen op een productievere manier dan door winkels te overvallen of met vuurwerk te gooien. Toch is de verknooptheid van een ‘vrijheidsdrang’ met het Nederlandse zelfbeeld opvallend. Het vrijheidsnarratief staat in de weg van wat zowel politici als ‘vrijheidstrijders’ willen bereiken: de terugkeer naar ‘het normale leven’.
Bovendien zien de partijen niet waar hun ideeën van vrijheid met elkaar overlappen – als Rutte beweert dat we onze individuele vrijheden even opzij moeten zetten in het belang van onze collectieve gezondheid, gaat dit lijnrecht in tegen de liberale denkbeelden die de VVD zelf propageert. Zoals onze zuiderbuur Tom Lanoye treffend verwoordde: ‘De afbraak die [de relschoppers] aanrichten, aan bushokjes en winkels, is klein bier vergeleken met de afbraak die – onder de volle aansprakelijkheid van de Rutte-doctrine – jarenlang is aangebracht aan de héle Nederlandse samenleving.’ De avondklokrellen laten zien hoe belangrijk het is om historisch bepaalde constructen zoals ‘ons recht op vrijheid’ te blijven bevragen. Een mooie taak voor historici in allerlei functies; niet alleen aan universiteiten of in de journalistiek, maar zeker ook in de politiek.